Rechtspraak
Uitspraakdatum
14-03-2022
ECLI
ECLI:NL:TADRSHE:2022:43
Zaaknummer
21-920/DB/ZWB
Inhoudsindicatie
Het staat een advocaat vrij om namens zijn cliënt het juridische standpunt in te nemen dat zijn cliënt in afwijking van het bepaalde in de vennootschapsakte bevoegd is zonder toestemming van zijn medevennoot een procedure aanhangig te maken. Het is vervolgens aan de civiele rechter was om dit standpunt te beoordelen. Advocaat trad op namens zijn cliënt en niet namens klager in zijn hoedanigheid van medevennoot. Het stond de advocaat vrij om namens zijn cliënt bezwaar te maken tegen de aanwezigheid van klager, die ter zitting was verschenen.
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch
van 14 maart 2022
in de zaak 21-920/DB/ZWB
naar aanleiding van de klacht van:
klager
over:
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 13 september 2019 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.
1.2 Op 16 november 2021 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk K21-086 van de deken ontvangen.
1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 24 januari 2022. Daarbij waren klager, de gemachtigde van klager en verweerder aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 11. Ook heeft de raad kennisgenomen van de spreekaantekeningen van de gemachtigde van verweerder en al hetgeen ter zitting overigens is verklaard.
2 FEITEN
2.1 Klager en zijn broer zijn sinds 1 mei 1993 beiden vennoot in de vennootschap onder firma X. Ingevolge het bepaalde in artikel 8 lid 2 sub f van de vennootschapsovereenkomst is voor het optreden in rechte de medewerking van alle vennoten vereist.
2.2 Mevrouw W, verder te noemen W, is door tussenkomst van een uitzendbureau in november 2016 te werk gesteld bij X. Klager heeft met zijn zakelijke betaalpas van X over de periode november 2016 – juni 2020 vergoeding voor reiskosten uitbetaald aan W. W is de levenspartner van klager.
2.3 Tussen W enerzijds en de cliënt van verweerder (de broer van klager) en diens vader anderzijds zijn geschillen gerezen die hebben geleid tot een kort geding vonnis d.d. 10 juli 2020. De voorzieningenrechter heeft W bij voormeld vonnis verboden werkzaamheden voor X te verrichten en de erven en bedrijfsterreinen van X te betreden.
2.4 Verweerder heeft W bij brief van 15 juli 2020 namens zijn cliënt gesommeerd tot terugbetaling van de onverschuldigd aan W betaalde reiskostenvergoedingen van in totaal € 17.692,38, bij gebreke waarvan rechtsmaatregelen in het vooruitzicht werden gesteld.
2.5 De advocaat van klager heeft per email van 4 augustus 2020 het volgende aan verweerder geschreven: “Namens cliënt deel ik u mede dat hij uitdrukkelijk geen toestemming geeft voor het voeren namens (X) van een eventuele procedure contra mevrouw W(…) en/of T. Namens cliënte deel ik u mede dat zij betwist dat de reiskosten onverschuldigd aan haar zijn voldaan.
2.6 Verweerder heeft namens zijn cliënt en X op 20 oktober 2020 een procedure bij de kantonrechter tegen W aanhangig gemaakt en daarin namens zijn cliënt en X betaling gevorderd van de door X onverschuldigd aan W betaalde reiskostenvergoedingen over de periode van november 2016 - juni 2020. Op 9 juli 2021 heeft een mondelinge behandeling bij de kantonrechter plaatsgevonden. De advocaat van W, tevens advocaat van klager, verzocht bij aanvang van de zitting aan de kantonrechter of klager, die aanwezig was, de zitting mocht bijwonen. Verweerder heeft bezwaar gemaakt tegen de aanwezigheid van klager ter zitting. De kantonrechter heeft klager geen toestemming verleend om de zitting bij te wonen. Klager heeft per email van 9 juli 2021 aan verweerder verzocht de procedure in te trekken. Verweerder heeft klager per email van 12 juli 2021 bericht hiertoe niet te zullen overgaan. De kantonrechter heeft bij vonnis van 11 augustus 2021 de vordering van de cliënt van verweerder en X tegen W afgewezen, overwegende dat klager bevoegd was om namens X met W de afspraak te maken om maandelijks een vergoeding te betalen voor reiskosten, waardoor X aan die afspraak was gebonden, hetgeen betekende dat aan deze betalingen een rechtsgrond ten grondslag lag, zodat deze niet onverschuldigd aan W zijn gedaan.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende.
Verweerder heeft zonder toestemming van klager, die vennoot is van de vennootschap onder firma X, namens die vennootschap geprocedeerd; Verweerder heeft verhinderd dat klager toegang werd verleend tot de mondelinge behandeling, die op 9 juli 2021 plaatsvond bij de kantonrechter Middelburg.
4 VERWEER
4.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.
5 BEOORDELING
5.1 De gemachtigde van klager heeft de klacht ter zitting aangevuld met een derde klachtonderdeel, te weten dat verweerder tegenstrijdige belangen heeft behartigd door enerzijds namens X een procedure aanhangig te maken en anderzijds ter zitting van de kantonrechter bezwaar te maken tegen de aanwezigheid van klager als medevennoot van X. De raad stelt vast dat dit onderdeel van de klacht eerst ter zitting van de raad aan de orde is gesteld en niet als zodanig door de deken is onderzocht. De raad zal de aanvulling van de klacht in deze klachtprocedure daarom buiten beschouwing laten.
Ad onderdeel a)
5.2 Klager verwijt verweerder dat hij in opdracht van de broer van klager namens X een procedure tegen W heeft gevoerd, terwijl de broer van klager niet bevoegd was om zonder toestemming van klager een opdracht tot het voeren van een procedure aan verweerder te verstrekken en verweerder daarvan op de hoogte was. De cliënt van verweerder en klager verschillen van mening of de cliënt van verweerder al dan niet bevoegd was om mede namens X een procedure tegen W te voeren. Dit betreft een civielrechtelijke kwestie die door W aan de civiele rechter had kunnen worden voorgelegd. Het bepaalde in artikel 8 lid 2 sub f van de vennootschapsovereenkomst staat het optreden van verweerder als advocaat van zijn cliënt als zodanig niet in de weg. De cliënt van verweerder stelde zich op het standpunt dat hij, gelet op de omstandigheid dat W de levenspartner van klager is, goede reden had om in afwijking van het bepaalde in artikel 8 lid 2 sub f van de vennootschapsovereenkomst zonder toestemming van klager namens X een procedure tegen W bij de civiele rechter aanhangig te maken. Het stond verweerder vrij om het juridische standpunt in te nemen dat artikel 8 lid 2 sub f van de vennootschapsakte in de omstandigheden van dit geval naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid geen toepassing behoorde te vinden, waarna het aan de civiele rechter was om dit standpunt te beoordelen. Ter zake valt verweerder tuchtrechtelijk geen verwijt te maken. Dat de cliënt van verweerder er ook voor had kunnen kiezen om een arbitrage aanhangig te maken maakt dit niet anders. De advocaat bepaalt in overleg met zijn cliënt de aanpak van de zaak. Dat die aanpak klager niet welgevallig is betekent niet dat verweerder hiervan tuchtrechtelijk een verwijt te maken valt.
Klachtonderdeel a) is ongegrond.
Ad onderdeel b)
5.3 Klager verwijt verweerder dat hij heeft verhinderd dat klager toegang werd verleend tot de mondelinge behandeling van de kantonrechter op 9 juli 2021, terwijl klager medevennoot is van X, namens wie de procedure is gevoerd. De gemachtigde van klager heeft ter zitting van de raad desgevraagd verklaard dat klager verweerder verwijt dat hij bezwaar heeft gemaakt tegen zijn aanwezigheid waarna de rechter heeft beslist klager de toegang tot de zittingzaal te zeggen. De raad begrijpt hieruit dat de klacht zo moet worden gelezen dat verweerder de toegang van klager tot de zitting heeft verhinderd door zich tegen de aanwezigheid van klager te verzetten.
5.4 Verweerder trad op in opdracht van de broer van klager. Omdat de onverschuldigde betalingen waren gedaan door X, waarvan de cliënt van verweerder en klager beiden vennoot zijn, is de procedure mede namens X gevoerd. Verweerder heeft hierover verklaard dat zijn cliënt zich op het standpunt stelde dat hij, op grond van de bijzondere omstandigheid dat de wederpartij in de procedure de levenspartner van klager is, in afwijking van het bepaalde in artikel 8 lid 2 sub f van de vennootschapsovereenkomst zonder toestemming van klager bevoegd was om namens X een procedure tegen de levenspartner van klager aanhangig te maken. Verweerder trad aldus op namens zijn cliënt en niet namens klager. Dat klager mede vennoot is in X maakt dit niet anders. Dat verweerder op verzoek van de kantonrechter namens zijn cliënt heeft geantwoord bezwaar te hebben tegen de aanwezigheid van klager valt verweerder onder bovenvermelde omstandigheden tuchtrechtelijk evenmin aan te rekenen. Klachtonderdeel b) is eveneens ongegrond.
BESLISSING
De raad van discipline:
verklaart de klacht in beide onderdelen ongegrond;
Aldus beslist door mr. S.H.L. Baggel, voorzitter, mrs. A.J.F. van Dok en W.A.A.J. Fick-Nolet, leden, bijgestaan door mr. I.J.M. Huysmans-van Opstal, als griffier en uitgesproken in het openbaar op 14 maart 2022.
Griffier Voorzitter
Verzonden op: 14 maart 2022