Rechtspraak
Uitspraakdatum
31-01-2022
ECLI
ECLI:NL:TADRARL:2022:21
Zaaknummer
21-371/AL/MN
Inhoudsindicatie
Klacht van een advocaat. Verweerder heeft in een processtuk in een procedure tussen zijn cliënt en de cliënte van klager aan de orde gesteld dat klager een meer dan zakelijk relatie had met zijn cliënte, waardoor klager met onvoldoende professionele distantie handelde. Verweerder heeft aangevoerd dat hij daarmee wilde bereiken dat klager zich als advocaat aan de zaak zou onttrekken. De raad is daarover van oordeel dat verweerders handelen nooit tot dit gewenste resultaat zou kunnen leiden. Immers, klager had op dat moment al duidelijk gemaakt dat hij dat niet zou doen en de rechter kon ook niets met de door verweerder gegeven informatie. Indien verweerder zijn zorgen over de beweerdelijke relatie tussen klager en zijn cliënte aan de orde wilde stellen, dan had hij dat bij klager zelf of bij de deken moeten doen, en niet bij de rechter in deze echtscheidingsprocedure. De raad is daarom van oordeel dat deze passage in het verweerschrift enkel is opgenomen met de kennelijke bedoeling om klager te diffameren. De raad is van oordeel dat verweerder daarmee tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Klacht deels gegrond. Waarschuwing en proceskostenveroordeling.
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem Leeuwarden van 31 januari 2022in de zaak 21-371/AL/MNnaar aanleiding van de klacht van:
klager oververweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE 1.1 Op 6 november 2020 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.1.2 Op 28 april 2021 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 1276579/LF/SD van de deken ontvangen.1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 18 oktober 2021. Daarbij waren klager en verweerder aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 5. Ook heeft de raad kennisgenomen van de brief van verweerder met bijlagen van 22 september 2021 en de e-mail van klager met bijlagen van 15 oktober 2021.
2 FEITEN 2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.2.2 Klager staat in een echtscheidingsprocedure de vrouw bij. Verweerder staat de man bij. De man werd in deze zaak eerder bijgestaan door mr. S.2.3 De cliënt van verweerder was het niet eens met een beslissing van de rechtbank van 29 september 2020. Verweerder heeft daartegen hoger beroep ingesteld.2.4 Op 4 november 2020 heeft verweerder een verweerschrift incidenteel appel ingediend bij het gerechtshof Den Haag. In dat verweerschrift heeft verweerder onder meer het volgende geschreven:
“Naast het voorstel tot benoeming van een onafhankelijke accountant (wat door en namens de vrouw is afgewezen) heeft de man tevens aangedrongen op het terugtreden van [klager] vanwege de eigenstandige negatieve rol van de advocaten bij de ontwikkeling van deze vechtscheiding. In dit verband is tevens gebleken dat [klager] een meer dan zakelijke relatie onderhoudt met de vrouw. Zo is hij met de vrouw naar Ibiza geweest. (…)”
2.5 Op 6 november 2020 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.
3 KLACHT 3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:a) opzettelijk onjuiste informatie aan de rechter te geven, namelijk dat van de kant van de vrouw (voormalige cliënte van klager) niet meegewerkt zou worden aan het opstellen van een echtscheidingsconvenant, terwijl verweerder naar de mening van klager de procedure tussen partijen levend houdt;b) aan te geven dat klager eigenstandig een negatieve rol heeft in de procedure, en hem onderwerp te maken van de procedure;c) aan te geven in een procedure dat de vrouw een ongekende ramkoers vaart en het vuur maximaal opstookt door de kinderen er in de procedure bij te halen.
4 VERWEER 4.1 Verweerder heeft, voor zover hier van belang, tegen klachtonderdeel b) onder meer het volgende aangevoerd. De stukken die hij heeft ingediend, heeft hij van zijn cliënt gekregen en zij zijn functioneel; zij onderbouwen de gestelde relatie tussen klager en zijn cliënte. Die relatie waardoor klager onvoldoende professionele distantie hanteerde, verklaart deels de vele procedures en klachten.
5 BEOORDELING Klachtonderdelen a) en c) 5.1 De voorzitter stelt vast dat klager namens zichzelf, en niet namens zijn cliënte, heeft geklaagd. De voorzitter overweegt dat het in de Advocatenwet voorziene recht om een klacht in te dienen tegen een advocaat niet aan eenieder toekomt, doch slechts aan diegene die door het handelen of nalaten waarover wordt geklaagd rechtstreeks in zijn belang is of kan worden getroffen. Voor zover in het algemeen belang een tuchtrechtelijke procedure is vereist, wordt het klachtrecht uitgeoefend door de deken.5.2 Het is de raad niet gebleken van een rechtstreeks belang van klager bij de klacht. De klacht ziet op de wijze waarop verweerder - als advocaat van de wederpartij van klagers cliënte - rechtsbijstand heeft verleend aan zijn cliënt. Naar het oordeel van de raad heeft klager onvoldoende gemotiveerd gesteld op welke wijze hij door het gewraakte optreden van verweerder rechtstreeks in zijn belangen is of kan worden geschaad. De raad zal daarom klager ten aanzien van deze klachtonderdelen niet-ontvankelijk verklaren.Klachtonderdeel b)5.3 Verweerder heeft in een processtuk in een procedure tussen zijn cliënt en de cliënte van klager aan de orde gesteld dat klager een meer dan zakelijk relatie had met zijn cliënte, waardoor klager met onvoldoende professionele distantie handelde. Verweerder heeft aangevoerd dat hij daarmee wilde bereiken dat klager zich als advocaat aan de zaak zou onttrekken. De raad is daarover van oordeel dat verweerders handelen nooit tot dit gewenste resultaat zou kunnen leiden. Immers, klager had op dat moment al duidelijk gemaakt dat hij dat niet zou doen en de rechter kon ook niets met de door verweerder gegeven informatie. Indien verweerder zijn zorgen over de beweerdelijke relatie tussen klager en zijn cliënte aan de orde wilde stellen, dan had hij dat bij klager zelf of bij de deken moeten doen, en niet bij de rechter in deze echtscheidingsprocedure. De raad is daarom van oordeel dat deze passage in het verweerschrift enkel is opgenomen met de kennelijke bedoeling om klager te diffameren. De raad is van oordeel dat verweerder daarmee tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Dit klachtonderdeel zal daarom gegrond worden verklaard.
6 MAATREGEL 6.1 De raad acht gelet op de aard en ernst van het gegrond verklaard handelen en het feit dat verweerder niet eerder een maatregel opgelegd heeft gekregen, de oplegging van een waarschuwing passend en geboden.
7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING 7.1 Omdat de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klager betaalde griffierecht van € 50,- aan hem vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.7.2 Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:a) € 50,- aan forfaitaire reiskosten van klager,b) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten enc) € 500,- kosten van de Staat.7.3 Verweerder moet het bedrag van € 50,- aan forfaitaire reiskosten binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, betalen aan klager. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.7.4 Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder b en c genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer 21/AL/MN.
BESLISSING De raad van discipline:- verklaart klachtonderdeel b) gegrond;- verklaart klager ten aanzien van de klachtonderdelen a) en c) niet-ontvankelijk;- legt aan verweerder de maatregel van waarschuwing op;- veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klager;- veroordeelt verweerder tot betaling van de reiskosten van € 50,- aan klager, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3;- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.4.
Aldus beslist door mr. J.R. Veerman, voorzitter, mrs. W.W. Korteweg en H.K. Scholtens, leden, bijgestaan door mr. W.B. Kok als griffier en uitgesproken in het openbaar op 31 januari 2022.
Griffier Voorzitter
Verzonden d.d. 31 januari 2022