Rechtspraak
Uitspraakdatum
07-02-2022
ECLI
ECLI:NL:TADRSHE:2022:32
Zaaknummer
21-460/DB/OB
Inhoudsindicatie
Verzetzaak. De voorzitter heeft een onjuist kader toegepast door de klacht te beoordelen alsof verweerder de advocaat van de wederpartij van klager was. Klager is een derde en geen wederpartij. Verzet gegrond. De door verweerder gedane uitlatingen waren noodzakelijk en functioneel om het standpunt van de cliënte van verweerder te onderbouwen. Verweerder heeft het vertrouwen in de advocatuur daardoor niet geschaad en dus niet tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld. Klacht ongegrond.
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ’s-Hertogenbosch
van 7 februari 2022
in de zaak 21-460/DB/OB
naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline van 13 juli 2021 op de klacht van:
klager
over:
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 23 oktober 2020 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Brabant (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.
1.2 Op 26 mei 2021 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 48|20|192K van de deken ontvangen.
1.3 Bij beslissing van 13 juli 2021 heeft de voorzitter van de raad (hierna ook: de voorzitter) de klacht kennelijk ongegrond verklaard. Deze beslissing is op 13 juli 2021 verzonden aan partijen.
1.4 Op 6 augustus 2021 heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter. De raad heeft het verzetschrift op 6 augustus 2021 ontvangen.
1.5 Het verzet is behandeld op de zitting van de raad van 20 december 2021. Daarbij waren klager, bijgestaan door zijn gemachtigde mr. C. en verweerder, bijgestaan door zijn kantoorgenoot mr. B., aanwezig.
1.6 De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waartegen het verzet is gericht, van de stukken waarop de voorzittersbeslissing is gebaseerd en van het verzetschrift.
2 VERZET
2.1 De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, het volgende in:
- de voorzitter heeft ten onrechte de maatstaf van advocaat van de wederpartij toegepast. Verweerder uit beschuldigingen in een processtuk in een procedure waarbij klager geen partij is. Klager is ook niet betrokken bij de wederpartij van de cliënt van verweerder, waardoor niet de maatstaf van advocaat van de wederpartij had mogen worden toegepast.
- de beslissing van de voorzitter is op onjuiste feiten gebaseerd. Ter toelichting geeft klager aan dat de feiten die verweerder in zijn processtukken heeft genoemd door hem niet op juistheid zijn gecontroleerd, maar dat had verweerder, aldus klager, wel moeten doen omdat verweerder een derde is en geen wederpartij.
3 FEITEN
3.1 Voor de beoordeling van de klacht en het verzet gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de feiten zoals deze door de voorzitter zijn vastgesteld. Alhoewel klager in zijn tweede verzetgrond stelt dat de beslissing op onjuiste feiten zou zijn gebaseerd, heeft klager niet aangegeven welke feiten dan niet juist zouden zijn en komt klager in zijn verzetschrift niet op tegen de vaststelling van de feiten als zodanig.
4 KLACHT
4.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder dat hij in de op 29 april 2020 ingediende akte klager als oud-bestuurder van de Stichting Z totaal ongefundeerd, zonder enig voorbehoud en zonder dat er een onherroepelijk vonnis aan ten grondslag ligt, heeft beschuldigd van ernstige strafbare feiten en van onbehoorlijk bestuur, ten gevolge waarvan klagers eer en goede naam zijn aangetast.
5 VERWEER
5.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.
6 BEOORDELING
6.1 Voordat de raad de klacht inhoudelijk kan beoordelen moet sprake zijn van een gegrond verzet. Een verzet is alleen gegrond als in redelijkheid moet worden betwijfeld of de beslissing van de voorzitter juist is. Twijfel kan bijvoorbeeld bestaan als de voorzitter een verkeerde maatstaf (toetsingsnorm) heeft toegepast of de beslissing heeft gebaseerd op onjuiste of onvolledige feiten.
6.2 Klager stelt dat de voorzitter hem ten onrechte als wederpartij van de cliënte van verweerder heeft aangemerkt en daardoor een onjuiste maatstaf heeft gehanteerd bij de beoordeling van de klacht. Klager heeft zich naar het oordeel van de raad terecht op het standpunt gesteld dat hij geen partij is in de procedure waarin verweerder de uitlatingen doet waarover klager zich beklaagt. De voorzitter heeft dat feit als zodanig in zijn beslissing ook vastgesteld. Het is dan niet juist om het handelen van verweerder te beoordelen alsof verweerder de advocaat van de wederpartij van klager zou zijn. Klager is een derde en het handelen van verweerder moet dus ook aldus worden getoetst. Het verzet is derhalve gegrond, zodat de raad toekomt aan de inhoudelijke beoordeling van de klacht.
6.3 Het in de advocatenwet geregelde tuchtrecht heeft betrekking op het handelen en nalaten van advocaten en beoogt een behoorlijke beroepsuitoefening te waarborgen. Bij de beoordeling van een klacht van een derde staat voorop dat een advocaat een ruime mate van vrijheid geniet om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Ten opzichte van een derde geldt het advocatentuchtrecht in die zin voor hem, dat indien die advocaat zich bij de uitoefening van zijn taak als advocaat zodanig gedraagt dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur of zijn beroepsuitoefening wordt ondermijnd, sprake kan zijn van een handelen of nalaten in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt, waarvan hem een tuchtrechtelijk verwijt gemaakt kan worden. De raad zal de klacht met inachtneming van dit uitgangspunt beoordelen.
6.4 Klager stelt zich op het standpunt dat verweerder in de akte van 29 april 2020 hem heeft beschuldigd van ernstige strafbare feiten en onbehoorlijk bestuur. Verweerder heeft tijdens de mondelinge behandeling ontkend dat hij klager heeft beschuldigd van ernstige strafbare feiten. Verweerder heeft slechts de standpunten van zijn cliënte naar voren gebracht en die waren functioneel voor de zaak waarin hij optrad.
6.5 De raad is, met de voorzitter, van oordeel dat het niet aan de tuchtrechter is om over de juistheid van de in een civielrechtelijke procedure over en weer naar voren gebrachte standpunten te oordelen, tenzij verweerder een evident onjuist standpunt zou innemen en hij de belangen van klager daarmee nodeloos en op ontoelaatbare wijze zou schaden. Daarvan is in dit geval geen sprake. Verweerder heeft slechts het standpunt van zijn cliënte verkondigd en de door verweerder in de akte opgenomen stellingen zijn functioneel en dienstbaar aan de vorderingen van de cliënte van verweerder. Verweerder heeft die standpunten voldoende zakelijk en zorgvuldig geformuleerd.
6.6 In tegenstelling tot hetgeen door klager wordt betoogd, heeft verweerder klager in de akte van 29 april 2020 niet beschuldigd van ernstige strafbare feiten. Verweerder heeft slechts aan de hand van de door zijn cliënte aan hem verstrekte feiten het verhaal van zijn cliënte verteld en de vorderingen van zijn cliënte trachten te onderbouwen. De door klager als kwetsend ervaren uitlatingen in de akte van 29 april 2020 zien op de kern van het geschil tussen de cliënte van verweerder en haar wederpartij. Verweerder mocht deze uitlatingen doen, ook al zijn die klager onwelgevallig.
6.7 Op verweerder rust evenmin een verplichting om de feiten die zijn cliënte hem verschaft nader te onderzoeken. Ook wanneer de feiten betrekking hebben op een derde, mag de advocaat vertrouwen op de informatie die zijn cliënte hem verschaft. De door klager overgelegde notulen maken dat niet anders omdat de notulen het standpunt van destijds weergeven, maar niet betekenen dat het standpunt van de cliënte van verweerder daarmee volstrekt onhoudbaar is geworden. Verweerder heeft derhalve niet tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld, zodat de klacht ongegrond is.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart het verzet gegrond;
- verklaart de klacht ongegrond;
Aldus beslist door mr. S.H.L. Baggel, voorzitter, mrs. W.H.N.C. van Beek, M. Callemeijn, leden, bijgestaan door mr. C.M. van den Reek als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 7 februari 2022
Griffier Voorzitter
Verzonden op: 7 februari 2022