Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

02-03-2022

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2022:23

Zaaknummer

22-010/DH/RO

Inhoudsindicatie

Klacht tegen de advocaat van de wederpartij in een zeer conflictueuze familiezaak kennelijk ongegrond. Zaak hangt samen met 22-011/DH/RO.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 2 maart 2022 in de zaak 22-010/DH/RO naar aanleiding van de klacht van:

klager

over:

verweerster

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) van 4 januari 2022 met kenmerk R 2021/88 en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 20. 

1    FEITEN Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.1.1    Klager is verwikkeld in de nasleep van een conflictueuze echtscheiding, waaronder geschillen over het gezag over en de omgang met drie minderjarige kinderen. Klager wordt daarin bijgestaan door een advocaat en de vrouw wordt bijgestaan door verweerster. 1.2    In een verweerschrift van 5 oktober 2018 heeft verweerster onder meer het volgende geschreven:“11. De man zegt over zichzelf dat hij “bekend staat” als een warme, liefdevolle zachtaardige betrokken vader. Die woordkeuze slaat de spijker op z'n kop want dat is ook zo (voor de buitenwereld). De vrouw (en kinderen) kennen de man echter als  iemand met twee gezichten/persoonlijkheden. En er bestaat een wereld van verschil tussen het masker wat de man naar de buitenwereld opzet en hoe hij zich gedraagt binnen het gezin. Naar bulten toe is de man inderdaad een charmante grappige man. Hij heeft een succesvol bedrijf, een succesvolle vrouw, woont in een groot huis (…), heeft drie kinderen; kortom alles goed voor elkaar. De buitenwereld ziet niet de man die de vrouw en de kinderen zien (en die ook de reden is dat de verstandhouding tussen E(…) en R(…) en de vader zeer slecht is op dit moment). (…)12. De vrouw kent de man als een geraffineerde manipulatieve man. Aanvankelijk had ze dat niet door. Dat heeft ze eigenlijk pas ingezien toen partijen naar drs. O(…) gingen om te praten over de problemen die er bestonden tussen E(…) en haar vader. Dat was in het eerste kwartaal 2017. Tijdens een van de twee gezamenlijke gesprekken kon ze de man vanaf een afstand zien en zag ze dat hij op geen enkele wijze zijn eigen aandeel erkende en alles afschoof op E(…) en de vrouw. Toen realiseerde zij zich dat dit niet normaal was. Zij realiseerde zich dat de man er heel goed in is om de zaken zodanig om te draaien dat de ander het gevoel krijgt dat het aan hem/haar ligt. De man doet dat ook bij de kinderen: hij neemt nooit verantwoordelijkheid voor iets, ziet nooit zijn eigen aandeel en draait het altijd zo dat het aan de kinderen ligt. Hij heeft ook nog nooit oprecht zijn excuses aangeboden of medeleven getoond. Er zit altijd een ondertoon in. De vrouw heeft jarenlang gedacht dat de problemen aan haar lagen, dat zij niet goed wijs was, omdat ze leefde “in an upside-down world" en dat niemand haar zou geloven.13. Daarnaast heeft de man een kort lontje. Als hij boos wordt slaat hij met deuren, slaat tegen dingen aan, gooit meubilair en servies of andere objecten door de kamer en maakt dingen stuk. Daarna doet de man altijd of er niets is gebeurd.”1.3    Bij beschikking van 29 oktober 2018 heeft de rechtbank, zakelijk weergegeven, bij wijze van voorlopige voorziening de kinderen aan de vrouw toevertrouwd en een omgangsregeling tussen klager en de kinderen vastgesteld. Uit de beschikking blijkt dat de zaak op 15 september 2018 mondeling is behandeld. Op dezelfde dag hebben de drie kinderen elk afzonderlijk een gesprek met de kinderrechter gevoerd en hun mening over de verzoeken van klager en de vrouw gegeven. 1.4    Op 10 januari 2019 heeft verweerster een e-mail gestuurd naar de advocaat van klager. In het bericht wordt, zakelijk weergegeven, het verzoek van klager om opnieuw een viergesprek te plannen afgewezen. Verweerster heeft verder geschreven dat de vrouw niet bereid is om haar adres aan klager prijs te geven en dat dat ook overeenkomstig de wens van de kinderen is. Verweerster heeft ook geschreven dat het de wens van de kinderen is om de omgangsregeling te veranderen, hoewel klager “de regeling van de rechter als heilig beschouwt”. Verweerster heeft daarna geschreven:“Uw cliënt is kennelijk niet in staat om voor de wens van de kinderen begrip op te brengen.”1.5    Bij beschikking van 5 augustus 2019 heeft de rechtbank Den Haag de echtscheiding tussen klager en de vrouw uitgesproken, het gezag over de kinderen toegekend aan de vrouw en, zakelijk weergegeven, een zorgregeling vastgesteld. Uit de beschikking blijkt dat de zaak op 28 juni 2019 mondeling is behandeld en dat de kinderen op dezelfde dag mondeling hun mening kenbaar hebben gemaakt. 1.6    Een e-mail van 12 augustus 2019 van verweerster aan de advocaat van klager gaat over het verloop van de omgang met de kinderen het weekend ervoor. Verweerster heeft onder meer geschreven:“Hij zet R(…) en E(…) weg als twee kinderen die psychisch ziek zijn en waar L(…) niet te veel naar moet luisteren. (…) Hieruit blijkt dat uw cliënt (…) heeft gepoogd de rechter op het verkeerde been te zetten.”1.7    Bij e-mail van 16 december 2019 heeft verweerster gereageerd op een bericht van de advocaat van klager. Verweerster heeft geschreven dat zij de indruk heeft dat het bericht “voor de bühne” is geschreven. 1.8    In een brief van 26 maart 2020 aan de advocaat van klager heeft verweerster onder meer geschreven dat sprake is van een “ernstig verstoorde verhouding tussen klager en de kinderen”. De advocaat van klager heeft verweerster in een reactie erop gewezen dat klager de hiervoor weergegeven aanduiding als onnodig grievend ervaart en heeft verzocht om dergelijke bewoordingen niet meer te gebruiken. Verweerster heeft op 7 april 2020 gereageerd en onder meer geschreven dat zij aan het verzoek “om voor de hand liggende redenen geen gevolg kan geven”. 1.9    Op 26 augustus 2020 heeft het Gerechtshof Den Haag een tussenbeschikking gewezen in het hoger beroep tegen de beschikking van 5 augustus 2019. Uit de beschikking blijkt dat de zaak op 9 juli 2020 mondeling is behandeld en dat de kinderen voorafgaand aan de zitting door de voorzitter in raadkamer zijn gehoord.  1.10    Op pagina 14 van een brief, uit het dossier blijkt niet van welke datum deze brief is of aan wie de brief is gericht, heeft verweerster onder meer het volgende geschreven: “Persoonlijkheidsstoornis De man probeert de vrouw een persoonlijkheidsstoornis in de schoenen te schuiven door een selectie van vertrouwelijke medische documenten (waarvan de vrouw zich afvraagt hoe de man daaraan komt) uit te knippen (productie 3a en 3b). De vrouw merkt op dat bij haar nooit een diagnose van een persoonlijkheidsstoornis is gesteld. De vrouw twijfelde destijds inderdaad aan zichzelf en ervaarde werkdruk maar dat had te maken met de ernstig verstoorde relatie met de man. Hij probeerde haar te indoctrineren en te doen geloven dat er iets goed mis was met haar en dat niemand haar zou geloven. Het hulpverleningstraject heeft er destijds uiteindelijk toe geleid dat ze dingen in perspectief kon zien wat weer geresulteerd heeft in de beslissing om het - zeer ongezonde - huwelijk met de man te beëindigen. De vrouw heeft dat ook beschreven in de stukken in eerste aanleg.”Het klachtdossier bevat slechts deze pagina van de brief.1.11    In een stuk, de aard en datum ervan blijken niet uit het dossier, heeft verweerster het volgende geschreven:“26. Er is precies gebeurd wat de vrouw aan de man had voorspeld en zij begrijpt totaal  waarom de man met die voorkennis tóch de inschatting maakt dat hij de kinderen een groot plezier doet met een BBQ zonder de kinderen daarin de kennen. Dit is slechts een voorbeeld maar illustreert hoe beperkt de man in staat is om zich in de belevingswereld van de kinderen in te leven met als gevolg dat zij zich niet gezien en gehoord voelen. (...)  27. De vrouw heeft zorgvuldig nagedacht over wat te doen (de kinderen waren zeer overstuur) en heeft toen de zorgregeling tijdelijk opgeschort en dat aan de man medegedeeld via de advocaten (...). Zij heeft voorts (...) de rechtbank (...) in het kader van de echtscheidingsprocedure verzocht om in te grijpen door het plannen van een regiezitting en het gelasten van een raadsonderzoek (...). Dat heeft zij gedaan om er voor te zorgen - in het belang van de kinderen - dat er snel een oplossing komt. 28. De man heeft in reactie hierop het onderhavige verzoekschrift ingediend met verzoeken en voorts op 1 oktober 2018 de vrouw beschuldigd van kindermishandeling en handelen als "boze ouder". Hij heeft op zijn gebruikelijke dwingende wijze aan de vrouw te kennen gegeven dat hij aangifte zal doen bij de politie wegens onttrekking uit het ouderlijk gezag en een melding zal doen bij het AMK (bedoeld zal zijn Veilig Thuis) als zij niet als nog instemt."Het klachtdossier bevat slechts deze pagina van het stuk.1.12    Op 26 september 2020 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerster. 

2    KLACHT 2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 van de Advocatenwet. Klager verwijt verweerster het volgende. a)    Verweerster heeft gedragsregel 22 meerdere keren geschonden. b)    In de periode tussen het eerste contact tussen verweerster en de vrouw (februari 2018) tot de dag waarop de vrouw plotseling en stiekem met drie minderjarige kinderen, van wie één jonger dan 12 jaar, uit het ouderlijke huis is vertrokken (2 augustus 2018) heeft verweerster gehandeld in strijd met gedragsregel 6 leden 1 en 2.c)    Verweerster heeft zich in de afgelopen twee jaar te veel met haar cliënte geïdentificeerd. Zij heeft zich onnodig grievend uitgelaten over klager en zij heeft inhoudelijke stellingen genomen die bij deskundigen en experts horen en niet bij een advocaat. Klager heeft in verband met dit klachtonderdeel 8 voorbeelden genoemd. d)    Verweerster heeft in het processtuk van 5 augustus 2018 geschreven dat klager een kort lontje heeft, maar zij heeft dit verwijt niet onderbouwd. 2. 2    De stellingen die klager aan de klacht ten grondslag heeft gelegd worden hierna, voor zover van belang, besproken.

3    VERWEER 3.1    Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4    BEOORDELING Toetsingskader4.1    Uitgangspunt is dat aan de advocaat een grote mate van vrijheid toekomt om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid, die mede voortvloeit uit de kernwaarde partijdigheid als bedoeld in artikel 10a van de Advocatenwet, mag niet ten gunste van een tegenpartij worden beknot, tenzij diens belangen nodeloos en op ontoelaatbare wijze worden geschaad. Deze vrijheid vindt haar begrenzing in de plicht van de advocaat zich te onthouden van (feitelijke) stellingen waarvan hij de onjuistheid kent of redelijkerwijs kan kennen. De ratio van deze beperking van bedoelde vrijheid van de advocaat is dat de rechter en de wederpartij door de onware feiten niet worden misleid. Daarbij moet wel in het oog worden gehouden dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid van dat feitenmateriaal en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. Daarnaast mag een advocaat zich niet onnodig grievend uitlaten over de wederpartij van zijn cliënt. Daarbij moet een advocaat in familiekwesties als de onderhavige in het algemeen waken voor onnodige polarisatie tussen de ex-echtelieden. Van een advocaat mag een bepaalde mate van terughoudendheid worden verwacht, juist omdat ook andere belangen in die procedure een grote rol kunnen spelen, met name belangen van kinderen.Klachtonderdeel a)4.2    Klager heeft gesteld dat de kinderen tijdens drie zittingen zijn gehoord. Voorafgaand aan de drie zittingen heeft verweerster overleg gepleegd met de vrouw in aanwezigheid van de kinderen. Dat was in de kinderwachtruimte van de rechtbank. Verweerster had deze situatie moeten voorkomen om de “minderjarige kinderen niet te beïnvloeden”. 4.3    De voorzitter begrijpt klager aldus dat hij stelt dat verweerster ongeoorloofd contact met de kinderen heeft gehad voorafgaand aan de zitting, waarbij klager zich op het standpunt stelt dat ieder contact tussen verweerster en de kinderen ongeoorloofd is. 4.4    De voorzitter stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat klager, zijn advocaat, verweerster en de vrouw op drie zittingsdagen (min of meer) gelijktijdig met de kinderen aanwezig waren in de wachtruimte/hal van het Paleis van Justitie. Volgens de onweersproken verklaring van verweerster, die wordt gesteund door de beschikkingen van 29 oktober 2018, 5 augustus 2019 en 26 augustus 2020, zijn de kinderen telkens voor de zitting door de rechter gehoord en zijn partijen en hun advocaten direct na het kinderverhoor binnengeroepen. 4.5    Verweerster heeft niet ontkend dat zij met de kinderen heeft gesproken. Dit was volgens haar echter maar zeer beperkt en had slechts tot doel de kinderen op hun gemak te stellen. Verweerster heeft betwist dat zij in bijzijn van de kinderen met de vrouw over de zaken heeft gesproken. Enkele malen heeft verweerster met de vrouw over de zaak overlegd, echter buiten gehoorafstand van de kinderen. Verweerster heeft betwist dat zij ongeoorloofd heeft gehandeld.4.6    De voorzitter is niet van oordeel dat verweerster geen woord had mogen wisselen met de kinderen. Het stond haar bijvoorbeeld vrij om de kinderen te begroeten of zich voor te stellen en ze op hun gemak te stellen. Het stond verweerster niet vrij om met de kinderen of in bijzijn van de kinderen inhoudelijk over de zaak te spreken. Klager heeft zijn stelling dat verweerster dat heeft gedaan in het licht van het door verweerster gevoerde verweer echter onvoldoende feitelijk onderbouwd. Klachtonderdeel a is daarom kennelijk ongegrond. Klachtonderdeel b)4.7    Volgens klager is de vrouw stiekem met de kinderen vertrokken uit de echtelijke woning en heeft verweerster haar geholpen bij haar “vertrekplan”. Verweerster heeft de noodzaak voor het vertrek in geen van de procedures aangetoond. Verweerster heeft hiermee de belangen van klager geschaad en zij heeft de grenzen van ethiek, professionaliteit en fatsoen overschreden. Zij heeft ook bijgedragen aan onttrekking van de kinderen aan het gezag van klager. 4.8    Verweerster heeft aangevoerd dat zij advocaat van de vrouw is en dat het aldus haar taak is om de belangen van de vrouw te behartigen. Het is ook niet aan verweerster om de handelingen van de vrouw jegens klager te rechtvaardigen of uit te leggen. Evenmin kan zij persoonlijk verantwoordelijk worden gehouden voor de handelingen van de vrouw. Het lag niet op haar weg om klager op de hoogte te stellen van het (weloverwogen) besluit van de vrouw om de echtelijke woning met de kinderen te verlaten. Verweerster heeft direct na het vertrek van de vrouw en de kinderen overleg gevoerd met de advocaat van klager, waarbij is gesproken over een tijdelijke regeling met de kinderen. Die regeling is ook uitgevoerd “tot het moment waarop het escaleerde”. Deze escalatie vormde aanleiding voor het vragen van een voorlopige voorziening. 4.9    Naar het oordeel van de voorzitter heeft klager zijn stelling dat verweerster de vrouw behulpzaam is geweest bij haar “vertrekplan” onvoldoende feitelijk onderbouwd. Het is niet klachtwaardig dat verweerster kennis had van het “vertrekplan” van de vrouw. Verweerster was immers de belangenbehartiger van de vrouw. Daar komt bij dat verweerster, volgens haar onweersproken stelling, na het vertrek van de vrouw overleg heeft gezocht met de advocaat van klager in een poging om de nieuwe situatie in goede banen te leiden. Gelet op dit alles is ook klachtonderdeel b kennelijk ongegrond. Toetsingskader klachtonderdelen c) en d)4.10    Klachtonderdelen c en d zien op uitlatingen van verweerster over klager. Klager meent dat deze uitlatingen onnodig grievend zijn, althans dat verweerster met deze uitlatingen de grens van het betamelijke heeft overschreden. 4.11    De voorzitter overweegt dat advocaten zich in het algemeen dienen te uiten in zakelijke bewoordingen en met enige distantie tot het geschil tussen de cliënt en de wederpartij: de woordkeuze moet passen in de context van het debat. Dit neemt niet weg dat een advocaat in zijn woordkeuze de emoties van zijn cliënt tot uitdrukking mag brengen. Van een onnodig grievende uitlating is echter pas sprake als bewoordingen in de context van de berichtgeving, bijvoorbeeld, apert onjuist, zeer kwetsend of neerbuigend zijn. Van onnodig grievende uitlatingen kan daarnaast sprake zijn als grievende bewoordingen in redelijkheid geen bijdrage kunnen leveren aan het debat waarbinnen de bewoordingen worden gebruikt. 4.12    De voorzitter overweegt verder dat de gewraakte uitlatingen van verweerster alle zijn gedaan in de context van een conflictueuze echtscheiding en, in het bijzonder, de omgang en verstandhouding van klager met de kinderen. De vrouw stelt zich in dit verband, zakelijk weergegeven, op het standpunt dat de verstandhouding tussen klager en de kinderen buitengewoon slecht is en dat dit bovendien te wijten is aan klager. Verweerster heeft dit standpunt op verschillende momenten en in verschillende stukken naar voren gebracht. De voorzitter begrijpt dat dit voor klager onprettig en zelfs kwetsend is, maar dat maakt het op zichzelf nog niet ongeoorloofd. Het raakt immers aan de kern van het debat tussen klager en de vrouw. In het bijzonder met betrekking tot klachtonderdeel c)4.13    Volgens klager heeft verweerster ongepaste uitlatingen gedaan in het verweerschrift van 5 oktober 2018. Klager heeft daarbij gewezen op de hiervoor in 1.2 weergegeven passages uit het verweerschrift. De uitlatingen zijn volgens klager kwetsend, beledigend en onwaar. De uitlatingen zijn ook niet op feiten gebaseerd, maar alleen op subjectieve opvattingen van de vrouw. Verweerster neemt de rol van de vrouw over en beschuldigt klager direct, in plaats van aan te geven dat het de stellingen van de vrouw zijn. De agressiviteit blijkt uit de woordkeuze zoals “nooit” en “altijd” in stellingen die gaan over het gedrag van klager. Klager ervaart het als overdreven, buitenproportioneel, ongepast en kwetsend.4.14    Verweerster heeft tegen klachtonderdeel c aangevoerd dat tot belangenbehartiging ook behoort het vertolken van de mening van de cliënt, waarbij het beginsel van vrijheid van meningsuiting geldt. Volgens verweerster moet zij enerzijds het standpunt van haar cliënte goed over het voetlicht brengen, wetend dat dat voor een ander kwetsend kan zijn, en anderzijds ervoor waken dat dit gebeurt op een wijze die onnodig grievend is. Verweerster meent dat zij de grenzen van het toelaatbare niet heeft overschreden. 4.15    De voorzitter stelt vast dat verweerster zich, namens de vrouw, in het verweerschrift van 5 oktober 2018 in scherpe bewoordingen heeft uitgelaten over klager en zijn gedrag. De voorzitter begrijpt dat het voor klager vervelend is om te lezen. De bewoordingen zijn echter niet onnodig grievend en passen binnen de context van het geschil. De uitlatingen in het verweerschrift zijn naar het oordeel van de voorzitter niet onbetamelijk jegens klager. 4.16    Volgens klager is de hiervoor in 1.4 geciteerde zin een persoonlijke aanval van verweerster op hem als persoon en als vader. Verweerster respecteert niet de grenzen tussen haar en de vrouw. Verweerster neemt het direct op tegen klager. De manier waarop de zin is geschreven “vertoont een grote mate van boosheid” van verweerster tegen klager. Dat is volgens klager zeer ongepast en gooit olie op het vuur. Verweerster zoekt niet naar de-escalatie. 4.17    De voorzitter overweegt dat deze zin past binnen het debat tussen klager en de vrouw, zeker tegen de achtergrond wat daarvoor is geschreven. De voorzitter is van oordeel dat verweerster hiermee de grens van het betamelijk niet heeft overschreden. 4.18    Volgens klager heeft verweerster in de e-mail van 12 augustus 2019  (zie in 1.6) dingen gesteld die onjuist en kwetsend zijn. Met het verwijt dat verweerster klager in het bericht maakt “verhoogt ze de confrontatie”. 4.19    De voorzitter stelt vast dat verweerster met het bericht van 12 augustus 2019 namens haar cliënt reageert op de manier waarop klager zich het weekend ervoor tegenover de kinderen heeft gedragen. Dit valt binnen de vrijheid die haar toekomt. Dat klager de inhoud van het bericht als onplezierig heeft ervaren maakt dat niet anders. Niet is gebleken dat de inhoud van de e-mail in strijd is met de waarheid, laat staan dat verweerster dat bovendien wist. 4.20    Klager heeft ter onderbouwing van dit klachtonderdeel verder gewezen op de hiervoor in 1.8 weergegeven passages uit de berichten van verweerster van 26 maart 2020 en 7 april 2020. De eerste passage is volgens klager onnodig grievend en verweerster weigert zich vervolgens van dergelijke uitlatingen te onthouden. 4.21    Naar het oordeel van de voorzitter heeft verweerster zich ook hier bediend van scherpe bewoordingen. Deze passen echter binnen de context van het geschil tussen klager en de vrouw en zijn niet onnodig grievend. Het stond verweerster vrij om het verzoek af te wijzen om zich van andere bewoordingen te bedienen.  4.22    Verweerster heeft een voorstel om de omgangsregeling uit te breiden volgens klager respectloos aangeduid als “voor de bühne” geschreven. Deze woordkeuze is aan verweerster te verwijten, omdat haar cliënte de Nederlandse taal onvoldoende goed kent om zich op deze manier uit te laten: tijdens alle zittingen was een tolk aanwezig. Klager neemt verweerster deze uitdrukking extra kwalijk omdat het gaat over de omgangsregeling. Ze diskwalificeert klager op deze manier als vader en als persoon.4.23    Verweerster heeft in het hiervoor in 1.7 bedoelde bericht tot uitdrukking gebracht hoe zij, namens de vrouw, een eerder bericht van de advocaat van klager heeft opgevat. Het stond haar vrij dit te doen, ook in de door haar gekozen bewoordingen. Dat de betekenis van de woorden de vrouw mogelijk niet bekend was, is daarmee niet relevant. 4.24    Verweerster heeft in de hiervoor in 1.10 weergegeven brief geschreven dat klager probeerde de vrouw te indoctrineren. Indoctrinatie is een “systematische beïnvloeding met het doel eigen ideeën kritiekloos te laten aanvaarden”. Deze term wordt vooral gebruikt in combinatie met zware geestelijke mishandeling of in de context dat mensen worden geïndoctrineerd om extremistische daden te verrichten of extremistische ideeën te omarmen. Het is een onnodig grievende uitlating, die vooral onjuist en onwaar is, met doel om onnodig kwetsend te zijn, aldus klager.4.25    De voorzitter stelt bij de beoordeling van dit verwijt voorop dat de context ontbreekt, omdat uit het klachtdossier niet blijkt wanneer de brief is geschreven en aan wie de brief is gericht. Daar komt bij dat uit de tekst blijkt dat deze een reactie vormt op een stelling van klager over de vrouw. De voorzitter heeft gelet op de beperkte informatie geen grond om aan te nemen dat verweerster zich in de brief onnodig grievend of anderszins onbetamelijk over klager heeft uitgelaten. 4.26    Volgens klager geeft verweerster haar eigen mening en beoordeling over hem als persoon. Ze wordt geacht de mening van haar cliënte te verwoorden en niet die van zichzelf, de rechtszaken zijn immers tussen klager en haar cliënte. Verweerster kent klager niet als persoon, behalve via de uitlatingen van haar cliënte die per definitie subjectief zijn. Het is klager volstrekt onduidelijk op basis waarvan verweerster zich over hem kan uitlaten op de wijze zoals zij heeft gedaan in het hiervoor in 1.11 weergegeven document. 4.27    De voorzitter stelt vast dat verweerster in het document uiteenzet waarom de vrouw de omgangsregeling tussen klager en de kinderen heeft gestopt. Inherent aan de inhoud en strekking van het document is dat het klager onwelgevallig is. De inhoud en bewoordingen zijn naar het oordeel van de voorzitter echter niet onnodig grievend of in de context van de discussie onbetamelijk.4.28    Uit het voorgaande volgt dat verweerster zich naar het oordeel van de voorzitter niet onnodig grievend of anderszins onbetamelijk over klager heeft uitgelaten. Klachtonderdeel c is kennelijk ongegrond. In het bijzonder met betrekking tot klachtonderdeel d)4.29    Dit klachtonderdeel ziet op de door verweerster in het stuk van 5 augustus 2018 in relatie tot klager gebruikte uitdrukking “een kort lontje”. Volgens klager was het de plicht van verweerster om “precies de feiten na te gaan die ter onderbouwing lagen bij deze vreselijke beschuldiging en deze te presenteren in welke vorm dan ook”. Verweerster heeft dit nagelaten. Zij heeft dat niet gedaan en de informatie is ook onjuist. Verweerster heeft op dit punt gehandeld in strijd met gedragsregel 8. Klager vindt de stelling van verweerster kwalijk “omdat er ingespeeld wordt op de rug van alle vrouwen en kinderen die daadwerkelijk slachtoffers zijn van vreselijke of gevaarlijke thuis omstandigheden”. Met de onjuiste en niet onderbouwde informatie misbruikt verweerster “de facto haar vrijheid en positie als advocaat”, aldus klager. 4.30    Volgens verweerster heeft zij de mening van haar cliënte verwoord. Het gaat hier niet om feitelijke informatie. Verweerster voegt toe dat zij klager bij verschillende gelegenheden heeft meegemaakt en daardoor heeft kunnen vaststellen dat voor de mening van de vrouw grond bestaat. 4.31    De voorzitter overweegt dat verweerster ook hier de mening van de vrouw onder woorden heeft gebracht in scherpe maar ook kernachtige bewoordingen, die voorzien zijn van enkele voorbeelden. Het stond verweerster vrij om deze mening te presenteren met de door haar gekozen uitdrukking, die vanzelfsprekend niet letterlijk genomen moet worden. De voorzitter voegt toe dat de bewoordingen niet los gezien kunnen worden van de conflictueuze situatie tussen klager en de vrouw. De voorzitter is van oordeel dat verweerster op dit punt niet onbetamelijk heeft gehandeld. Klachtonderdeel d is kennelijk ongegrond.  Slotsom4.32    Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j van de Advocatenwet, daarom in alle onderdelen kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING De voorzitter verklaart: de klacht, met toepassing van artikel 46j van de Advocatenwet, kennelijk ongegrond.Aldus beslist door mr. S.M. Krans, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. A. Tijs als griffier en uitgesproken in het openbaar op 2 maart 2022.