Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

07-03-2022

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2022:47

Zaaknummer

210347

Inhoudsindicatie

Artikel 13 beklag. Met de deken is het hof van oordeel dat klager onvoldoende heeft aangetoond dat hij de door het gerechtshof bedoelde hulp heeft gezocht en/of aan zichzelf heeft gewerkt. Niet is gebleken van feiten en omstandigheden op grond waarvan de door klager gewenste procedure ondanks die constatering een redelijke kans van slagen zou hebben. De in dit verband door klager overgelegde stukken doen hieraan niet af, nu zij op andere aspecten zien dan wat het gerechtshof bepalend heeft gevonden. Het voorgaande brengt met zich dat de deken gegronde redenen had om het verzoek tot aanwijzing van een advocaat af te wijzen. Het beklag van klager wordt daarom ongegrond verklaard.

Uitspraak

BESLISSING

van 7 maart 2022in de zaak 210347 naar aanleiding van het beklag van:

 klager tegen: mr. S.H.W. Le LargeDeken van de Orde van Advocatenin het arrondissement Midden-Nederland

de deken

1 HET BEKLAG

1.1 Klager heeft bij de deken een verzoek ingediend tot aanwijzing van een advocaat als bedoeld in artikel 13 lid 1 Advocatenwet. De deken heeft dit verzoek afgewezen met zijn beslissing van 23 november 2021. Klager heeft op 23 november 2021 een beklag tegen de beslissing van de deken ingediend bij het hof.

2 DE PROCEDURE BIJ HET HOF

2.1 Het beklag is op 23 november 2021 (per e-mail) ontvangen door de griffie van het hof.

2.2 Verder bevat het dossier:- Het verweerschrift van de deken van 13 december 2021, met bijlagen.

2.3 Het hof heeft het verzoek in raadkamer behandeld op basis van de stukken uit het dossier.

3 FEITEN

Het hof stelt de volgende feiten vast.

3.1 Op 5 oktober 2021 heeft klager een verzoek ingediend bij de deken om een advocaat aan te wijzen, omdat klager op zoek is naar een familierechtadvocaat en tevergeefs meerdere advocaten heeft benaderd die hem niet kunnen/willen bijstaan.

3.2 In een e-mail van 7 oktober 2021 heeft de stafjurist van de deken klager geïnformeerd over de voorwaarden om in aanmerking te komen voor aanwijzing van een advocaat. Hij heeft klager daarbij verzocht om nadere stukken te overleggen.

3.3 In een e-mail van 7 oktober 2021 heeft klager de zaaknummers van procedures bij de rechtbank Limburg doorgegeven.

3.4 Op 7 en 8 oktober 2021 hebben telefonische gesprekken plaatsgevonden tussen een stafjurist van de deken en klager.

3.5 In een e-mail van 8 oktober 2021 heeft de stafjurist van de deken de telefoongesprekken bevestigd en klager verzocht om een kopie van de bedoelde uitspraken/beschikkingen.

3.6 In een e-mail van 8 oktober 2021 heeft de voormalig advocaat van klager een kopie van de beschikking van het gerechtshof Den Haag van 6 november 2019 aan de deken toegezonden. Hieruit blijkt – samengevat – het volgende. Het gerechtshof ’s-Hertogenbosch heeft in zijn beschikking van 13 juli 2017 (in vervolg op beschikkingen van de rechtbank Limburg) klager het gezag over zijn minderjarige dochter ontnomen en bepaald dat er geen omgangsregeling zal zijn. Vervolgens is klager een nieuwe procedure gestart bij de rechtbank Rotterdam om het gezamenlijk gezag over de minderjarige te verkrijgen en om een contactregeling vast te stellen. De rechtbank Rotterdam heeft in haar beschikking van 13 februari 2019 klagers verzoek afgewezen. Het gerechtshof Den Haag heeft op 6 november 2019 de beslissing van de rechtbank Rotterdam bekrachtigd. Het hof heeft in zijn beschikking onder meer overwogen dat: “(..) 5.7 Gebleken is dat de man genoemd advies van de raad niet heeft opgevolgd en ook op andere wijze geen stappen heeft gezet. De raad [voor de kinderbescherming, toevoeging hof van discipline] heeft om die reden - zowel ter zitting bij de rechtbank als bij het hof - geadviseerd het verzoek van de man af te wijzen. Volgens de raad ligt de sleutel nu bij de man; hij moet hulp zoeken. Zonder hulpverlening zal de geschiedenis zich herhalen, aldus de raad. Het hof neemt dit advies over. Het hof is van oordeel dat vaststelling van een omgangregeling op dit moment aanzienlijke risico's meebrengt voor de emotionele veiligheid van de minderjarige. De wens van de man om de minderjarige weer te zien is invoelbaar, maar de man moet eerst hulp zoeken en aan zichzelf werken (..)”.

3.7 In een e-mail van 15 oktober 2021 heeft de stafjurist van de deken aan klager verzocht om nadere informatie te overleggen en/of stukken te overleggen, om de deken ervan te overtuigen dat een (nieuw) te starten procedure een redelijke kans van slagen heeft.

3.8 In een e-mail van 18 oktober 2021 heeft klager nadere informatie aan de deken verstrekt en een aanvullend stuk overgelegd.

3.9 In een brief van 23 november 2021 (die per e-mail aan klager is verzonden) heeft de deken het verzoek om aanwijzing van een advocaat afgewezen, omdat de zaak geen redelijke kans van slagen heeft. De deken heeft – samengevat – uit de beschikking van het gerechtshof Den Haag van 6 november 2019 afgeleid dat het van oordeel is dat vaststelling van een omgangsregeling aanzienlijke risico’s meebrengt voor de emotionele veiligheid van de minderjarige en dat klager eerst hulp moet zoeken en aan zichzelf moet werken. Klager heeft de deken er niet van heeft overtuigd dat de door hem gewenste procedure een redelijke kans van slagen heeft.

4 BEOORDELING

het beklag

4.1 Klager heeft in zijn beklag – samengevat – aangevoerd dat hij het niet eens met de wijze waarop zijn verzoek is behandeld en dat het te lang heeft geduurd om tot het besluit te komen. Klager verzoekt het hof om een advocaat aan te wijzen die is gespecialiseerd in familierecht, zodat hij een kort geding kan starten.

verweer deken

4.2 De deken heeft – samengevat – het volgende aangevoerd. De afwijzende beslissing is gegrond op het feit dat de situatie nog immer bestaat zoals bedoeld in de rechtsoverwegingen in de beschikkingen van het gerechtshof 's-Hertogenbosch en het gerechtshof Den Haag van respectievelijk 13 juli 2017 en 6 november 2019. De door klager gegeven antwoorden hebben de deken er niet van overtuigd dat de door hem gewenste te starten procedure een redelijke kans van slagen heeft, omdat niet is gebleken dat klager hulp heeft gezocht en/of aan zichzelf heeft gewerkt. De deken heeft verder aangevoerd dat zijn werkwijze zorgvuldig is geweest en dat hij binnen een redelijke termijn op het verzoek van klager heeft gereageerd.

toetsingskader

4.3 Op grond van artikel 13 Advocatenwet kan een rechtzoekende die niet (tijdig) een advocaat bereid vindt hem bij te staan in een zaak waarin vertegenwoordiging door een advocaat is voorgeschreven of bijstand uitsluitend door een advocaat kan geschieden, zich wenden tot de deken met het verzoek een advocaat aan te wijzen. De deken kan een verzoek op grond van dit artikel alleen wegens gegronde redenen afwijzen. Een dergelijke reden kan onder meer bestaan indien de door klager gewenste procedure geen verplichte procesvertegenwoordiging kent, of indien de procedure geen redelijke kans van slagen heeft.

het hof

4.4 Het hof is van oordeel dat wat klager heeft aangevoerd in zijn beklag niet kan leiden tot een andere beslissing dan de deken heeft genomen. Uit de beschikking van het gerechtshof Den Haag van 6 november 2019 leidt het hof af dat klager eerst hulp moet zoeken en aan zichzelf moet werken. Met de deken is het hof van oordeel dat klager onvoldoende heeft aangetoond dat hij de door het gerechtshof bedoelde hulp heeft gezocht en/of aan zichzelf heeft gewerkt. Niet is gebleken van feiten en omstandigheden op grond waarvan de door klager gewenste procedure ondanks die constatering een redelijke kans van slagen zou hebben. De in dit verband door klager overgelegde stukken doen hieraan niet af, nu zij op andere aspecten zien dan wat het gerechtshof bepalend heeft gevonden. Het voorgaande brengt met zich dat de deken gegronde redenen had om het verzoek tot aanwijzing van een advocaat af te wijzen. Het beklag van klager wordt daarom ongegrond verklaard. Overigens is het hof niet gebleken dat de deken onzorgvuldig heeft gehandeld. Hetzelfde geldt voor het tijdverloop tussen het verzoek van klager en de beslissing van de deken daarop.

4.5 Het hof komt tot de conclusie dat de deken gegronde redenen had om het verzoek tot aanwijzing van een advocaat af te wijzen. Het beklag zal het hof dan ook ongegrond verklaren.

5 BESLISSING

Hof van Discipline:

5.1  verklaart het beklag van klager tegen de beslissing van 23 november 2021 van de Deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland ongegrond.

Deze beslissing is gewezen door mr. J.D. Streefkerk, voorzitter, en mrs. W.F. Boele en R.N.E. Visser, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. van der Mark, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 7 maart 2022.

                                                                              

griffier  voorzitter

 

De beslissing is verzonden op 7 maart 2022.