Rechtspraak
Uitspraakdatum
10-01-2022
ECLI
ECLI:NL:TADRARL:2022:17
Zaaknummer
21-845/AL/MN
Inhoudsindicatie
Voorzittersbeslissing. Klacht tegen deken kennelijk ongegrond. De deken heeft klager niet geïnformeerd over de termijn voor indiening van klachten. De drie jaar termijn vloeit rechtstreeks voort uit de Advocatenwet en daaraan kan de deken niets veranderen. De klachtbehandeling door de deken is niet klachtwaardig. Voorts heeft de deken een nadere e-mail van klager niet aan het klachtdossier toegevoegd omdat de klachtbehandeling na ontvangst van de dupliek van de beklaagde advocaat was gesloten en heeft vervolgens om zijn dekenstandpunt te kunnen formuleren bij de beklaagde advocaat nadere stukken opgevraagd zonder klager in de gelegenheid te stellen daarop nog nader te reageren. Aan de deken komt bij de behandeling van klachten de nodige vrijheid toe en de door de deken in deze zaak gehanteerde handelwijze valt binnen die vrijheid. Een deken is in de fase van de instructie van de klacht niet onder alle omstandigheden gehouden op iedere reactie van de ene partij, weerwoord door de andere toe te laten.
Uitspraak
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 10 januari 2022in de zaak 21-845/AL/MNnaar aanleiding van de klacht van:
klager oververweerderin zijn hoedanigheid van deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg
De voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Gelderland van 18 oktober 2021 met kenmerk K 21/L01, door de raad ontvangen op 18 oktober 2021, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1.1 tot en met 5.4.
1 FEITEN Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.1.1 Het betreft een klacht tegen de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg, hierna: de deken. Op grond van het bepaalde in artikel 46c lid 5 Advocatenwet is de klacht bij beslissing van de plaatsvervangend voorzitter van het Hof van Discipline van 19 januari 2021 voor onderzoek naar de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Gelderland verwezen.1.2 Op 4 oktober 2019 heeft klager bij de deken een klacht ingediend tegen een advocaat van zijn wederpartij, hierna: beklaagde advocaat.1.3 In haar dupliek van 27 november 2019 heeft de beklaagde advocaat onder andere het volgende geschreven:
“(…) Daarnaast merk ik op de redelijke klachttermijn verstreken is…..[Klager] verwijt mij zaken die meer dan 2 jaar geleden plaatsgevonden zouden hebben en hij voert geen enkele goede grond aan waarom hij hier nu pas over klaagt. (...)”
1.4 Bij brief van 27 november 2019 aan de deken heeft klager het volgende geschreven:
“…. [beklaagde advocaat] tracht in haar dupliek d.d. 27 november haar verantwoordelijkheid te vermijden door te stellen dat de ‘redelijke klachttermijn’- in haar visie ruim 2 jaar - verstreken is.
Het lijkt mij logisch om eerst het beloop van de rechtsgang af te wachten in de verwachting dat de Hoge Raad alsnog artikel 21 Rv zou toepassen. Het cassatieverzoek werd echter d.d. 15 juli 2018 afgewezen met toepassing van artikel 81 RO.
In deze context lijkt het mij niet dat de redelijke klachttermijn, welke 3 jaar bedraagt, verstreken zou zijn.”
1.5 Bij e-mail van 3 december 2019 heeft de deken het volgende aan onder meer klager geschreven:
“In de mail van 29 november berichtte ik beide partijen dat de klachtprocedure gesloten is en dat er geen nieuwe stukken meer ingediend kunnen worden.
De e-mail van... [klager] die is binnengekomen op 27 november 2019 als reactie op het dupliek van ….. [beklaagde advocaat] zal ook geen deel uitmaken van het klachtdossier. “
1.6 Bij e-mail van 2 januari 2020 heeft de deken bij de beklaagde advocaat om aanvullende informatie gevraagd. Op diezelfde datum heeft klager richting de deken op deze e-mail gereageerd. Bij e-mail van 7 januari 2020 heeft de deken aan klager meegedeeld dat zijn e-mail van 2 januari 2020 niet aan het klachtdossier zal worden toegevoegd.1.7 Bij brief van 9 januari 2020 aan klager heeft de deken zijn dekenstandpunt geformuleerd. Hij is tot de volgende conclusie gekomen:
“(…) …. [Klager] beklaagt zich over de handelswijze/het optreden van ….. [de beklaagde advocaat] in de conclusie van antwoord in de civiele procedure voor de rechtbank Limburg alsmede in de memorie van antwoord in het kader van de procedure in hoger beroep bij het hof ‘s-Hertogenbosch. …. [Klager] verwijst hier ook naar in de “lijst van producties” die door hem wordt overgelegd. De conclusie van antwoord dateert van 28 mei 2014. De memorie van antwoord dateert van 5 juli 2016. … [Klager] heeft zijn klacht echter ingediend op 4 en 6 oktober 2019, aldus nadat de driejaarstermijn is verstreken.
Ik acht het dan ook zeer waarschijnlijk dat de raad van discipline de klacht van … [klager] niet-ontvankelijk zal verklaren. Een beslissend oordeel hierover is voorbehouden aan de tuchtrechter.”
1.8 In de aanbiedingsbrief van de klacht aan de raad heeft de deken aangegeven dat de verjaringstermijn niet zou zijn verstreken.1.9 Op 28 december 2020 heeft klager de onderhavige klacht ingediend. 2 KLACHT2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat de deken tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:a) klager niet te informeren over de verjaringstermijn van drie jaar voor het indienen van klachten;b) tegenstrijdige standpunten in te nemen;c) de handelwijze van de beklaagde advocaat, die bewust pas in haar dupliek de stelling innam dat de verjaringstermijn zou zijn verstreken, niet te sanctioneren.2.2 Klager heeft de klacht als volgt toegelicht:Ad klachtonderdeel a)2.3 Als leek heeft klager geen kennis van de details van de Advocatenwet. Op de website van de Orde van Advocaten Limburg of in de leidraad dekenale klachtbehandeling staat de verjaringstermijn van drie jaar ook niet vermeld. Er is geen enkele wettelijke grondslag om te stellen dat klager als leek op de hoogte diende te zijn van de inhoud van de Advocatenwet.Ad klachtonderdeel b)2.4 Enerzijds heeft de deken in zijn dekenstandpunt geschreven dat de door klager ingediende klacht naar verwachting niet-ontvankelijk zal worden verklaard omdat de verjaringstermijn zou zijn verstreken. Anderzijds heeft de deken in de aanbiedingsbrief vermeld dat de verjaringstermijn niet zou zijn verstreken. De deken heeft daarnaast de e-mail van klager van 28 februari 2020 genegeerd waarin hij heeft opgemerkt dat de deken zijn visie deelt dat de verjaringstermijn van drie jaar niet zou zijn verstreken.Ad klachtonderdeel c)2.5 Doordat de stelling pas in de dupliek werd ingenomen had klager niet meer de mogelijkheid om daarop te reageren. Het is algemeen bekend dat een goede procesorde zich ertegen verzet dat nieuwe stellingen onnodig laat worden ingebracht door één van de procespartijen waardoor de andere partij niet meer de gelegenheid heeft om inhoudelijk te reageren. De deken heeft de beklaagde advocaat vervolgens wel een derde termijn gegund door aanvullende informatie te vragen. De beklaagde advocaat heeft toen ook informatie verschaft waarom de deken niet had gevraagd.
3 VERWEER 3.1 De deken heeft tegen de klacht onder meer het volgende verweer gevoerd.Ad klachtonderdeel a)3.2 Een ieder wordt geacht de wet te kennen. Klager kan de deken niet tegenwerpen dat hij de wet niet kent. Op de deken rust geen informatieplicht zoals door klager is verwoord. Op grond van artikel 46g lid 1 onder a Advocatenwet wordt een klacht niet-ontvankelijk verklaard indien deze wordt ingediend na het verloop van drie jaren na de dag waarop de klager kennis heeft genomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het handelen of nalaten van de advocaat waarop de klacht betrekking heeft. Het gaat om een vervaltermijn die ambtshalve door de tuchtrechter wordt toegepast.Ad klachtonderdeel b)3.3 In het dekenstandpunt is duidelijk en gemotiveerd opgenomen dat de deken het waarschijnlijk acht dat de tuchtrechter de klacht van klager niet-ontvankelijk zal verklaren. Klager heeft vervolgens besloten om de klacht aan de raad van discipline voor te leggen. Bij het doorsturen van het klachtdossier aan de raad is per abuis in de aanbiedingsbrief opgenomen dat de verjaringstermijn niet zou zijn verstreken. Dit is een administratieve fout.Ad klachtonderdeel c)3.4 Het stond de beklaagde advocaat vrij om bij dupliek aanvullende verweren naar voren te brengen. Van rechtsongelijkheid is geen sprake. De deken heeft bij de beklaagde advocaat om aanvullende informatie gevraagd omdat hij dat voor de formulering van zijn dekenstandpunt nodig oordeelde. Het is niet juist dat de beklaagde advocaat informatie heeft verschaft waarom de deken niet gevraagd had.
4 BEOORDELING 4.1 De klacht betreft een handelen van de deken in zijn hoedanigheid van deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg. Het in de artikelen 46 en volgende van de Advocatenwet geregelde tuchtrecht heeft betrekking op het handelen en nalaten van advocaten als zodanig en beoogt een behoorlijke beroepsuitoefening te waarborgen. Maar ook wanneer een advocaat optreedt in een andere hoedanigheid dan die van advocaat, blijft voor hem het advocatentuchtrecht gelden. Indien hij zich bij de vervulling van die andere functie zodanig gedraagt dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt geschaad, zal in het algemeen sprake zijn van handelen of nalaten in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt waarvan hem een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Dit betekent dat de vraag voorligt of de deken zich bij de vervulling van die functie op de punten die in deze tuchtzaak aan de orde zijn zodanig heeft gedragen dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur is geschaad.Ad klachtonderdeel a)4.2 Klachtonderdeel a) bevat het verwijt dat de deken klager niet heeft geïnformeerd over de termijn voor indiening van klachten zoals opgenomen in artikel 46g lid 1 onder a Advocatenwet. Ten aanzien van dit klachtonderdeel geldt dat de drie jaar termijn rechtstreeks uit de Advocatenwet voortvloeit en dat de deken daaraan niets kan veranderen. Dat de deken klager in een eerder stadium op die termijn had kunnen wijzen maakt dat niet anders en de klachtbehandeling door de deken niet klachtwaardig.4.3 De voorzitter verklaart klachtonderdeel a) derhalve kennelijk ongegrond.Ad klachtonderdeel b)4.4 Het is duidelijk dat in de aanbiedingsbrief van de deken sprake is van een verschrijving. Fouten maken is menselijk en door deze verschrijving is het vertrouwen in de advocatuur op geen enkele wijze geschaad.4.5 De voorzitter verklaart klachtonderdeel b) derhalve kennelijk ongegrond.Ad klachtonderdeel c)4.6 De deken heeft een nadere e-mail van klager niet aan het klachtdossier toegevoegd omdat de klachtbehandeling na ontvangst van de dupliek van de beklaagde advocaat was gesloten en heeft vervolgens om zijn dekenstandpunt te kunnen formuleren bij de beklaagde advocaat nadere stukken opgevraagd zonder klager in de gelegenheid te stellen daarop nog nader te reageren. Aan de deken komt bij de behandeling van klachten de nodige vrijheid toe en naar het oordeel van de voorzitter valt de door de deken in deze zaak gehanteerde handelwijze binnen die vrijheid. Een deken is in de fase van de instructie van de klacht niet onder alle omstandigheden gehouden op iedere reactie van de ene partij, weerwoord door de andere toe te laten. Klager dient zich te realiseren dat het niet de deken is die beslist of verweerder klachtwaardig heeft gehandeld maar dat dit is voorbehouden aan de (voorzitter van de) raad van discipline. Klager heeft bij de behandeling van zijn klacht bij de raad nog de gelegenheid gehad om zijn standpunt, al dan niet gestaafd met bewijsstukken, aan de raad kenbaar te maken.4.7 De voorzitter verklaart klachtonderdeel c) derhalve kennelijk ongegrond.
BESLISSING De voorzitter verklaart: de klacht in alle onderdelen, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.
Aldus beslist door mr. J.U.M van der Werff, voorzitter, bijgestaan door mr. A.M. van Rossum als griffier en uitgesproken in het openbaar op 10 januari 2022.
Griffier VoorzitterVerzonden d.d. 10 januari 2022