Rechtspraak
Uitspraakdatum
04-02-2022
ECLI
ECLI:NL:TADRSHE:2022:34
Zaaknummer
22-068/DB/W
Inhoudsindicatie
Wrakingsgronden zijn uitsluitend gebaseerd op de beleving door een aanname van verzoeker. De ten grondslag gelegde feiten leveren geen aanwijzing op voor het oordeel dat de gemaakte tuchtrechters vooringenomen zijn jegens verzoeker. Misbruik .wrakingsverzoek afgewezen
Uitspraak
Beslissing van de Wrakingskamer van deRaad van Discipline in het ressort ’s-Hertogenbosch als plaatsvervanger van de wrakingskamer van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem/Leeuwarden
van 4 februari 2022
in de zaak 22-068/DBW
naar aanleiding van het verzoek om wraking van de hierna te noemen tuchtrechters, ingediend door:
verzoeker
tegen:
1. mr. J.U.M. van de Werff
2. mr. J.J.W. Lamme
3. mr. F.E.J. Janzing
4. mr. M. Tijseling
verweerders
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Bij de Raad van Discipline in het ressort Arnhem/Leeuwarden zijn drie klachtzaken aanhangig onder de nummers 20-917, 21-470 en 21-482 met verzoeker als klager en mr G als verweerder. Verzoeker en mr G. zijn door de griffier opgeroepen voor de mondelinge behandeling van voormelde klachtzaken ter zitting van de raad van 10 januari 2022. Verzoeker heeft per e-mails van 26 en 28 december 2021 een verzoek tot wraking ingediend tegen alle leden van de kamer van de raad ter zitting van 10 januari 2022 met de volgende samenstelling : Voorzitter: mr. J.U.M. van de Werff, Leden: mrs. J.J.W. Lamme en F.E.J. Janzing, (Reserve mr. M. Tijseling). De wrakingskamer van de raad heeft het verzoek tot wraking bij beslissing van 4 januari 2022 kennelijk ongegrond verklaard. Hierna is de behandeling van voormelde klachtzaken voortgezet en heeft op 10 januari 2022 de mondelinge behandeling in voormelde klachtzaken plaatsgevonden.
1.2 Klager heeft op 23 januari 2022 opnieuw een verzoek tot wraking ingediend tegen alle leden van de kamer van de raad met de volgende samenstelling : Voorzitter: mr. J.U.M. van de Werff, Leden: mrs. J.J.W. Lamme en F.E.J. Janzing, (Reserve mr. M. Tijseling).
1.3 De griffier van de raad heeft de gewraakte tuchtrechters verzocht op het wrakingsverzoek te reageren.
1.4 Verweerder sub 1 heeft de raad, mede namens verweerders sub 2 tot en met 4, per e-mail van 26 januari 2022 bericht niet in de wraking te berusten.
1.5 De raad heeft bij zijn beslissing acht geslagen op de e-mail van verzoeker van 23 januari 2022 en de door verweerder sub 1 namens alle gewraakte tuchtrechters verzonden e-mail van 26 januari 2022.
2 GRONDEN VAN HET VERZOEK
2.1 Verzoeker heeft aan zijn verzoek ten grondslag gelegd dat verweerder sub 1 :
enkel de aanbiedingsbrief van de deken en niet de brieven van klager waaronder zijn brief van 26 december 2021 had gelezen; tijdens de zitting boos werd op klager en met stemverheffing sprak; boos reageerde op het verzoek van klager om het telefoontoestel dichterbij te zetten, maar wel van klager verwachtte dat hij inhoudelijk reageerde op het verweer van verweerder; zich tijdens de zitting bekend maakte als raadsheer van het gerechtshof;en voorts dat de gewraakte tuchtrechters hebben nagelaten verweerder aan de tand te voelen over (bewuste) onjuistheden.
3 BEOORDELING
3.1 Op grond van artikel 47 Advocatenwet en artikel 512 Wetboek van Strafvordering is wraking van een lid van de raad mogelijk op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Het moet daarbij gaan om feiten of omstandigheden betreffende de persoon van de tuchtrechter. Van dergelijke feiten en omstandigheden kan sprake zijn door de subjectieve instelling van de tuchtrechter ten opzichte van een partij of van het voorliggend geschil. Wraking is verder mogelijk als feiten en omstandigheden betreffende de persoon van de tuchtrechter, los van diens subjectieve instelling, een partij in objectieve zin grond geven te vrezen dat de tuchtrechter niet onpartijdig is. Bij dat laatste is ook van belang dat de schijn van partijdigheid wordt vermeden. Elke tuchtrechter wordt uit hoofde van zijn aanstelling vermoed onpartijdig te zijn. Dit is alleen anders als zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat de tuchtrechter in kwestie vooringenomen is tegen verzoeker, althans dat de vrees daarvoor bij verzoeker objectief gerechtvaardigd is.
3.2 Ingevolge het bepaalde in artikel 513 lid 1 Sv en artikel 1 lid 5 van het Wrakingsprotocol moet een verzoek tot wraking worden gedaan zodra de feiten of omstandigheden aan de verzoeker bekend zijn geworden. De gronden van het verzoek tot wraking zijn gebaseerd op de wijze waarop de zitting van de raad op 10 januari 2022 is verlopen. Verzoeker heeft op 23 januari 2022, derhalve dertien dagen nadat de feiten en omstandigheden hem bekend zijn geworden, een wrakingsverzoek bij de griffie van de raad ingediend. Omdat klager het verzoek tot wraking niet heeft gedaan op het moment dat de feiten of omstandigheden aan hem bekend zijn geworden zal de raad het verzoek, met gebruikmaking van artikel 4 van het Wrakingsprotocol raden van discipline, zonder behandeling ter zitting als kennelijk niet-ontvankelijk afwijzen.
3.3 De raad overweegt ten overvloede het volgende. Verzoeker heeft op basis van de door hem aangevoerde gronden de conclusie getrokken dat genoemde tuchtrechters vooringenomen zijn. De door verzoeker aangevoerde gronden zijn echter uitsluitend gebaseerd op de beleving door en aannames van verzoeker. De door verzoeker aan de grond van het wrakingsverzoek ten grondslag gelegde feiten leveren naar het oordeel van de wrakingskamer geen zwaarwegende aanwijzingen op voor het oordeel dat de tuchtrechters in kwestie vooringenomen zijn jegens verzoekers, dan wel dat de vrees daarvoor bij verzoeker objectief gerechtvaardigd is. Het verzoek tot wraking behelst ook voor het overige geen feiten of omstandigheden die erop wijzen dat de rechterlijke onpartijdigheid van de gewraakte tuchtrechters schade zou kunnen lijden. De wrakingskamer is daarom van oordeel dat de indiening van het wrakingsverzoek geen ander doel dient dan verstoring van de procesgang en daarom moet worden beschouwd als misbruik van het recht op wraking. De wrakingskamer zal daarom op de voet van artikel 47 lid 2 Advocatenwet en artikel 515 lid 4 Wetboek van Strafvordering bepalen dat een volgend wrakingsverzoek van verzoeker in de onder 1.1 genoemde zaken niet meer in behandeling wordt genomen.
BESLISSING
De raad van discipline:
verklaart het verzoek tot wraking kennelijk niet-ontvankelijk;
bepaalt dat een volgend wrakingsverzoek van verzoeker in de klachtzaken 20-917, 21-470 en 21-482 niet meer in behandeling wordt genomen.
Aldus beslist door mr. R.A.J. van Leeuwen, voorzitter, mrs. A. Groenwoud en H.C.M. Schaeken, leden, bijgestaan door mr. I.J.M. Huysmans-van Opstal als griffier en in het openbaar uitgesproken op 4 februari 2022.
Griffier Voorzitter
De beslissing is verzonden op:
4 februari 2022