Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

07-03-2022

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2022:49

Zaaknummer

210388

Inhoudsindicatie

Artikel 13 beklag. De deken heeft in de afwijzende beslissing gemotiveerd aangegeven waarom hij het instellen van hoger beroep op de door klager aangevoerde gronden kansloos acht. De nu aangevoerde beklaggronden tegen deze beslissing, zoals onder 3.5 zijn aangehaald, zijn onbegrijpelijk. Het is niet de eerste keer dat klager een bij voorbaat kansloze procedure begint. ​​​Het hof zal het beklag tegen de beslissing van de deken van 20 december 2021 daarom niet ongegrond verklaren, maar het beklag wegens misbruik van klachtrecht buiten behandeling stellen.

Uitspraak

BESLISSING

van 7 maart 2022in de zaak 210388

naar aanleiding van het beklag van:

klager

tegen:mr. J.F.C. SchnitzlerDeken van de Orde van Advocatenin het arrondissement Oost-Brabantde deken

1 DE VERZOEKEN ALS BEDOELD IN ART. 13 LID 1 ADVOCATENWET 1.1 Klager heeft bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost- Brabant, verder te noemen ‘de deken’, bij brief van 20 december 2021 een verzoek ingediend tot aanwijzing van een advocaat zoals bedoeld in artikel 13 lid 1 Advocatenwet. Bij beslissing van diezelfde dag heeft de deken dit verzoek afgewezen. In een klaagschrift van 23 december 2021 heeft klager zich hierover beklaagd.

2 HET GEDING BIJ HET HOF 2.1 Het klaagschrift met bijlagen gericht tegen de afwijzing is op 23 december 2021 ter griffie van het hof ontvangen.2.2 Het hof heeft verder kennisgenomen van het verweerschrift d.d. 7 januari 2022 van de deken.

2.3 Het hof heeft het verzoek in raadkamer behandeld op basis van de stukken uit het dossier.

3 FEITEN 3.1 Het volgende is komen vast te staan:3.2 Klager heeft de deken bij brief van 20 december 2021 verzocht op de voet van artikel 13 lid 1 Advocatenwet een advocaat aan te wijzen voor het instellen van hoger beroep tegen het vonnis van 13 oktober 2021 van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, sector kanton. Dit vonnis is gewezen in een procedure die door [naam advocaat], advocaat te Breda, namens klager aanhangig is gemaakt. In deze procedure heeft klager van zijn wederpartij vergoeding van een bedrag van € 24.999,00 gevorderd. De vordering is door de rechtbank, sector kanton bij vonnis van 13 oktober 2021 afgewezen omdat deze is verjaard. De verjaringstermijn is volgens de rechtbank, sector kanton op 1 april 2011, dan wel eind 2012 verstreken.3.3 In zijn aanwijzingsverzoek geeft klager aan dat hij de beslissing van de kantonrechter niet inhoudelijk wil aanvechten, maar meent dat de kantonrechter “niet rechtsgeldig bevoegd was” om op de vordering te beslissen en verder meent hij dat de kantonrechter de door de wederpartij ingediende conclusie van antwoord niet had mogen accepteren.3.4 In de afwijzende beslissing van de deken is gemotiveerd aangegeven waarom de deken het instellen van hoger beroep op deze gronden kansloos acht. Voor de inhoud daarvan verwijst het hof kortheidshalve naar de motivering in de bestreden beslissing.3.5 Tegen deze beslissing heeft klager het volgende aangevoerd:“Geachte Hof van discipline,artikel 17 Nederlandse grondwet, artikel 47 handvest van de grondrechten van de EU en artikel 6+13 EVRM geven samenvattend weer dat een ieder natuurlijk-en rechtspersoon toegang tot de rechtsspraak dient te verkrijgen. Dit betreft niet louter een fysieke echter inhoudelijk ten behoeve van herstellen geschonden- en vaststellen rechten en nakoming plichten.20-12-2021 is onderliggend verzoek gedaan aan de deken van en orde van advocaten 's-Hertogenbosch met afwijzing van rechtsvertegenwoordiging(201220 Br. aan [naam klager]-aanwijzingsbeschikking).Beklag wordt gedaan jegens de beschikking 20-12-2021 tot afwijzing rechtsvertegenwoordiging.De redenen tot beklag zijn dat de redenen weergegeven tot afwijzing onjuist zijn jegens het door aanvrager [naam klager] weergegeven.”

4 BEOORDELING 4.1 Artikel 13 lid 2 Advocatenwet bepaalt dat de deken een verzoek tot aanwijzing van een advocaat alleen wegens gegronde redenen kan afwijzen. Het hof is van oordeel dat dergelijke gronden hier aanwezig zijn.4.2 De deken heeft in de afwijzende beslissing gemotiveerd aangegeven waarom hij het instellen van hoger beroep op de door klager aangevoerde gronden kansloos acht. De nu aangevoerde beklaggronden tegen deze beslissing, zoals onder 3.5 zijn aangehaald, zijn onbegrijpelijk. Het had op de weg van klager gelegen uit te leggen wat er aan de door de deken gegeven motivering mankeerde en nader moeten toelichten in welk opzicht de deken het verzoek van klager verkeerd heeft weergegeven. Dit heeft klager nagelaten.4.3 Het is niet de eerste keer dat klager een bij voorbaat kansloze procedure begint.In dit verband wijst het hof onder meer op een beslissing van 28 juli 2020 van dit hof (ECLI:NL:TAHVD:2020:132, zaaknummer 200120) waarin onder meer het volgende is overwogen:“Het hof stelt vast dat klager herhaaldelijk op (volstrekt) ondeugdelijke gronden om aanwijzing van een advocaat heeft verzocht. In die verzoeken valt een patroon te ontdekken waarin klager zonder concrete toelichting en gerichte onderbouwing om een advocaat vraagt en zich, na een afwijzing door de deken daar vervolgens over beklaagt bij het hof, en dat vervolgens op niet te volgen gronden. Klager moet er rekening mee houden dat een volgend verzoek in de voorliggende en in aanverwante kwesties door het hof niet in behandeling wordt genomen wegens misbruik van klachtrecht.”4.4 Het hof zal het beklag tegen de beslissing van de deken van 20 december 2021 daarom niet ongegrond verklaren, maar het beklag wegens misbruik van klachtrecht buiten behandeling stellen.

5 BESLISSING Het Hof van Discipline:5.1   stelt het beklag buiten behandeling.

Deze beslissing is gewezen door mr. T. Zuidema, voorzitter, mrs. G. Creutzberg en G.C. Endedijk, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. van der Mark, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 7 maart 2022.                                                                       griffier  voorzitter

 

De beslissing is verzonden op 7 maart 2022.