Rechtspraak
Uitspraakdatum
07-02-2022
ECLI
ECLI:NL:TADRSHE:2022:24
Zaaknummer
21-637/DB/ZWB
Inhoudsindicatie
Klacht tegen advocaat van de wederpartij. Verweerder heeft potentiële getuigen benaderd. De door verweerder gekozen bewoordingen zijn dusdanig dat die zouden kunnen leiden tot ongeoorloofde beïnvloeding van getuigen. Verweerder heeft derhalve in strijd met gedragsregel 22 gehandeld. Daarnaast heeft verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door in het verzoekschrift tot het leggen van conservatoir beslag de verweren van klager niet op te nemen, maar te volstaan met verwijzing naar de producties die aan het verzoekschrift waren gehecht. Verweerder had er immers op bedacht moeten zijn dat een verzoekschrift tot het leggen van beslag slechts marginaal wordt getoetst en had derhalve de verweren van klager in de tekst van het verzoekschrift op moeten nemen. Klager is voor het overige niet ontvankelijk omdat de overige klachten betrekking hebben op gedragingen jegens de advocaat van klager, die daar desgewenst zelf over kan klagen. Klacht deels gegrond. Waarschuwing.
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch
van 7 februari 2022
in de zaak 21-637/DB/ZWB
naar aanleiding van de klacht van:
klager
over:
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 14 maart 2021 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.
1.2 Op 28 juli 2021 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk K21-208 (1358976) van de deken ontvangen.
1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 20 december 2021. Daarbij waren klager en verweerder, bijgestaan door zijn kantoorgenoot mr. V., aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 15. Ook heeft de raad kennis genomen van de nagekomen stukken van klager d.d. 28 november 2021.
2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2 Verweerder treedt op als advocaat van de wederpartij van klager in diverse procedures die tussen de cliënt van verweerder en klager aanhangig zijn.
2.3 Op 30 december 2020 heeft de advocaat van klager een mail aan verweerder gezonden waarin hij heeft opgemerkt dat de wijze waarop verweerder hem telefonisch benadert de indruk wekt dat verweerder het dossier niet met de gepaste distantie zou behandelen. De advocaat van klager heeft verweerder verzocht om de scheldachtige kanonnades in het vervolg achterwege te laten, evenals het dreigen met klachten bij de deken om het standpunt van zijn cliënt kracht bij te zetten.
2.4 Begin maart 2021 heeft de advocaat van klager een conclusie van antwoord in reconventie ingediend in de tussen klager en de cliënt van verweerder aanhangige bodemprocedure. Daarbij heeft de advocaat van klager geluidsopnames van een gesprek tussen klager en de buren van de cliënt van verweerder in het geding gebracht.
2.5 Op 8 maart 2021 heeft verweerder een brief aan de buren van zijn cliënt gezonden waarin het volgende wordt vermeld: “zoals u weet treed ik op voor de heer X in zijn geschil met de heer Y, u welbekend. Tot onze grote verbazing zat bij de door Y overgelegde stukken aan de rechtbank geluidsopnames van u. Het leek cliënt passend om u erop te attenderen dat Y u heimelijk heeft opgenomen in meerdere gesprekken met u en uw vrouw. U doet daarin enkele tamelijk laakbare (en onjuiste) uitspraken jegens/over X. Los daarvan doet u in dat gesprek eveneens een bijzondere uitspraak over de vetafvoerput, althans uw bekendheid dat u met (beter gezegd “ondanks”) deze bekendheid handelt in strijd met de regels vanuit de gemeente. Het kwam cliënt passend voor u te attenderen enige terughoudendheid te betrachten in uw gesprekken met Y; u wordt blijkbaar opgenomen en kunnen bepaalde uitspraken uwerzijds als een boemerang terug komen.”.
2.6 Op 12 maart 2021 heeft verweerder een verzoekschrift strekkende tot het verkrijgen van verlof voor het leggen van conservatoir beslag bij de rechtbank Zeeland West Brabant ingediend. In dat verzoekschrift is verweerder uitgebreid ingegaan op de feiten die aan het reeds bij de rechtbank aanhangige huurgeschil ten grondslag lagen en heeft verweerder melding gemaakt van een viertal aangiftes van mishandeling die zijn cliënt tegen klager had gedaan. Voor wat betreft het door klager tegen de vorderingen van zijn cliënt gevoerde verweer, heeft verweerder verwezen naar de dagvaarding die als productie twee aan het verzoekschrift is gehecht. Verweerder heeft de conclusie van antwoord in reconventie die door klager in de reeds aanhangige bodemprocedure was ingediend wel aan het verzoekschrift gehecht, maar heeft daar niet expliciet naar verwezen. De producties die bij de conclusie van antwoord in reconventie hoorden, zijn door verweerder niet aan het verzoekschrift gehecht. Op 15 maart 2021 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Zeeland West Brabant het gevraagde verlof verleend.
2.7 Op 15 maart 2021 was door de rechtbank een comparitie van partijen in de bodemprocedure gepland. Op de ochtend van de zitting heeft verweerder verzocht om aanhouding omdat zijn cliënt Corona gerelateerde klachten had. De rechtbank heeft vervolgens besloten de zitting geen doorgang te laten vinden. Verweerder heeft op 16 maart 2021 conservatoir beslag ten laste van klager laten leggen.
2.8 Klager heeft zich uiteindelijk bij brief d.d. 14 maart 2021 met een deel van de onderhavige klacht tot de deken gewend en heeft die klacht bij brief d.d. 23 maart 2021 aangevuld.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende.
Verweerder heeft potentiële getuigen benaderd en/of geïntimideerd; Verweerder heeft potentiële getuigen schade berokkend; Verweerder heeft de advocaat van klager meerdere malen onder druk gezet met als doel klager te bewegen om de procedure te beëindigen; Verweerder heeft de advocaat van klager onheus bejegend; Verweerder heeft de advocaat van klager gedreigd met het indienen van een klacht omdat hij onwettig verkregen bewijs in de procedure heeft overgelegd; Verweerder heeft onder valse voorwendselen uitstel van de zitting gevraagd en gekregen; Verweerder heeft het oneigenlijk verkregen uitstel gebruikt om conservatoir beslag te leggen op aan klager toekomende huurpenningen; Verweerder heeft bij het verzoekschrift tot het leggen van beslag de rechter bewust onjuist c.q. onvolledig geïnformeerd met als gevolg dat ten onrechte conservatoir beslag is gelegd, hetgeen misbruik van bevoegdheid oplevert; Verweerder heeft zich schuldig gemaakt aan belangenverstrengeling; Verweerder heeft geen gepaste distantie in acht genomen.
4 VERWEER
4.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.
5 BEOORDELING
5.1 De klacht heeft betrekking op het optreden van verweerder in zijn hoedanigheid van advocaat van de wederpartij. Een advocaat geniet een ruime mate van vrijheid om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schade zonder redelijk doel. Daarbij geldt voorts dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen. De raad zal de klacht met inachtneming van dit uitgangspunt beoordelen.
Klachtonderdeel a)
5.2 Klager verwijt verweerder dat hij potentiële getuigen heeft benaderd en/of geïntimideerd. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de buren van zijn cliënt door klager niet als getuigen zijn aangezegd, waardoor het hem vrijstond hen te benaderen. Daarnaast is verweerder van mening dat het verbod om een getuige te benaderen pas van toepassing is nadat een bewijsopdracht is verstrekt en daarvan was nog geen sprake.
5.3 Gedragsregel 22 bepaalt dat de advocaat zich zorgvuldig dient op te stellen in zijn contacten met getuigen en geen handelingen zal verrichten die zouden kunnen leiden tot ongeoorloofde beïnvloeding van getuigen. De Raad is van oordeel dat deze gedragsregel zich zowel uitstrekt tot reeds aangezegde getuigen als tot personen waarvan door een procespartij in een procedure is aangegeven dat zij mogelijk relevante informatie kunnen verstrekken (verder te noemen ‘’potentiële getuigen’’). In het onderhavige geval had de advocaat van klager bij de conclusie van antwoord in reconventie geluidsopnames gevoegd van een gesprek met de buren van de cliënt van verweerder. Dat zijn de opnames waarnaar verweerder in zijn brief aan die buren verwijst. Gelet op het feit dat deze opnames door de advocaat van klager in het geding zijn gebracht, had verweerder erop bedacht moeten zijn dat klager deze personen wellicht in de procedure als getuigen zou willen laten horen. Het feit dat zij nog niet formeel als getuigen in de processtukken waren genoemd of dat er nog geen bewijsopdracht was verstrekt, maakt dat niet anders.
5.4 Nu de buren van klager als potentiële getuigen moeten worden gezien, moet de vraag worden beantwoord of verweerder voldoende zorgvuldig is geweest in zijn contact en/of door hem geen handelingen zijn verricht die zouden kunnen leiden tot ongeoorloofde beïnvloeding. Vast staat dat verweerder de potentiële getuigen een brief heeft gestuurd waarin hij hen wijst op het feit dat klager heimelijk gesprekken heeft opgenomen, maar waarin hij ook de volgende opmerkingen maakt:
“U doet daarin enkele tamelijk laakbare (en onjuiste) uitspraken jegens/over X. Los daarvan doet u in dat gesprek eveneens een bijzondere uitspraak over de vetafvoerput, althans uw bekendheid dat u met (beter gezegd “ondanks”) deze bekendheid handelt in strijd met de regels vanuit de gemeente. Het kwam cliënt passend voor u te attenderen enige terughoudendheid te betrachten in uw gesprekken met Y; u wordt blijkbaar opgenomen en kunnen bepaalde uitspraken uwerzijds als een boemerang terug komen.”
5.5 De door verweerder gekozen bewoordingen zouden naar het oordeel van de raad kunnen leiden tot ongeoorloofde beïnvloeding van getuigen. Verweerder vermeldt immers dat door de buren van zijn cliënt ‘’laakbare uitspraken’’ zijn gedaan en verweerder sluit af met de opmerking dat de gedane uitspraken ‘’als een boemerang terug zouden kunnen komen’’. Met name deze laatste alinea is voor meerdere uitleg vatbaar. De boemerang die terug kan komen zou door de potentiële getuigen namelijk ook kunnen worden uitgelegd als een dreigement van de cliënt van verweerder. Dat geldt ook voor het vermelden van de vetafvoerput.
5.6 Tijdens de mondelinge behandeling heeft verweerder desgevraagd aangegeven dat hij met zijn brief niet heeft bedoeld de buren van zijn cliënt te beïnvloeden, maar dat hij hen slechts wilde wijzen op het feit dat klager heimelijk gesprekken had opgenomen. Verweerder zou daarmee juist in het belang van de buren hebben willen handelen. Als dat het geval was geweest, dan had het op de weg van verweerder gelegen om zijn bewoordingen zorgvuldiger te kiezen. Verweerder had in dat geval kunnen volstaan met de enkele opmerking dat hun gesprekken door klager waren opgenomen.
5.7 Nu de door verweerder gekozen bewoordingen zouden kunnen leiden tot ongeoorloofde beïnvloeding van getuigen, heeft verweerder in strijd met gedragsregel 22 gehandeld. Klachtonderdeel a) is derhalve gegrond.
Klachtonderdeel b)
5.8 Klager verwijt verweerder dat hij de potentiële getuigen schade heeft berokkend. Het klachtrecht is niet in het leven geroepen voor een ieder, doch slechts voor degenen die door een handelen of nalaten van een advocaat in zijn belang getroffen is of kan worden. Voor zover in het algemeen belang een tuchtrechtelijke toetsing is vereist, wordt het klachtrecht uitgeoefend door de deken. Klager heeft er geen blijk van gegeven dat hij door het aan verweerder verweten handelen in zijn eigen belang is getroffen. Klager beklaagt zich er immers slechts over dat de potentiële getuigen schade zou zijn berokkend. Daarover kan klager echter geen klacht indienen, maar slechts deze potentiële getuigen zelf. Klager is derhalve voor wat betreft dit klachtonderdeel niet ontvankelijk.
Klachtonderdeel c), d) en e)
5.9 De klachtonderdelen c), d) en e) lenen zich voor gezamenlijke behandeling. Klager verwijt verweerder dat hij de advocaat van klager onder druk heeft gezet met als doel klager te bewegen om de procedure te beëindigen, dat hij de advocaat van klager onheus heeft bejegend en dat hij de advocaat van klager heeft gedreigd met het indienen van een klacht. Ook voor deze klachtonderdelen geldt dat het klachtrecht niet in het leven is geroepen voor een ieder, doch slechts voor degenen die door een handelen of nalaten van een advocaat in zijn belang getroffen is of kan worden. Voor zover in het algemeen belang een tuchtrechtelijke toetsing is vereist, wordt het klachtrecht uitgeoefend door de deken. Klager heeft er geen blijk van gegeven dat hij door het aan verweerder verweten handelen in zijn eigen belang is getroffen. Nu het hier gaat om gedragingen van verweerder jegens de advocaat van klager, is het aan de advocaat van klager om daar over te klagen en niet aan klager. Klager is derhalve ook voor wat betreft deze klachtonderdelen niet ontvankelijk.
Klachtonderdeel f)
5.10 Klager verwijt verweerder dat hij onder valse voorwendselen uitstel van de zitting heeft gevraagd en gekregen. Verweerder heeft aangegeven dat zijn cliënt hem op de ochtend van de zitting belde en vertelde dat hij corona gerelateerde klachten had. Verweerder had geen redenen om aan dit bericht te twijfelen en heeft de rechtbank daarom verzocht om de zitting uit te stellen. Als advocaat van de wederpartij van klager mag verweerder afgaan op de juistheid van hetgeen zijn cliënt hem vertelt. Verweerder zou, door het vragen van uitstel voor de zitting, alleen tuchtrechtelijk verwijtbaar hebben kunnen handelen als verweerder wist dat zijn cliënte geen klachten had. Klager stelt dat zulks het geval was, maar dat wordt door verweerder betwist. In dergelijke gevallen, waarin de lezingen van partijen omtrent de inhoud van de klacht uiteenlopen en vanwege het ontbreken van een onderbouwing van die standpunten met bewijsstukken, niet goed kan worden vastgesteld welk van beide lezingen het meest aannemelijk is, kan dat klachtonderdeel in beginsel niet gegrond worden verklaard. Dit berust niet hierop dat het woord van klager minder geloof verdient dan het woord van verweerder maar op de omstandigheid dat voor het oordeel dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld eerst voldoende aannemelijk moet zijn dat het verweten handelen feitelijk heeft plaatsgevonden. Dat is nu in deze zaak niet het geval. Klager heeft namelijk onvoldoende onderbouwd dat de cliënt van verweerder geen Corona gerelateerde klachten had en heeft helemaal niet onderbouwd dat verweerder daarvan op de hoogte was. Dit klachtonderdeel is dan ook ongegrond.
Klachtonderdeel g)
5.11 In het volgende klachtonderdeel beklaagt klager zich erover dat verweerder het verkregen uitstel heeft gebruikt om beslag te leggen. Het verzoekschrift tot het verkrijgen van verlof voor het leggen van conservatoir beslag is door verweerder op 12 maart 2021 ingediend. De cliënt van verweerder heeft zich pas drie dagen later, te weten op de ochtend van 15 maart 2021, tot verweerder gewend met de mededeling dat hij Corona gerelateerde klachten had. De stellingen van klager missen feitelijke grondslag. Verweerder kan de extra tijd door het uitstel van de zitting immers niet hebben gebruikt voor het leggen van beslag, omdat het verzoekschrift al drie dagen daarvoor was ingediend. Dit klachtonderdeel is ongegrond.
Klachtonderdeel h)
5.12 Volgens klager heeft verweerder de rechtbank in het verzoekschrift tot het verkrijgen van verlof voor het leggen van beslag bewust onjuist of onvolledig geïnformeerd door het verweer van klager tegen de stellingen van de cliënt van verweerder niet in het verzoekschrift op te nemen. Tijdens de mondelinge behandeling van de klacht heeft verweerder desgevraagd aangegeven dat hij in het verzoekschrift voor wat betreft het verweer heeft verwezen naar de dagvaarding, die als productie aan het verzoekschrift was gehecht. Verweerder erkent dat hij niet heeft verwezen naar de conclusie van antwoord in reconventie, maar voert aan dat hij deze wel als productie heeft overgelegd, waardoor de rechtbank er volgens hem kennis van had kunnen nemen en dus door verweerder voldoende zou zijn geïnformeerd.
5.13 Gelet op hetgeen wordt bepaald in artikel 21 Rv rust op verweerder de verplichting om de voor de beslissing van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid aan te voeren. De nauwgezette naleving van deze verplichting geldt te meer bij een beslagrekest, aangezien de rechter slechts na summier onderzoek en in beginsel ex parte op het verzoekschrift beslist. In de regel mag, en in de praktijk zal, de voorzieningenrechter afgaan op de mededelingen van de verzoeker in het beslagrekest, zodat de verzoeker de voorzieningenrechter van alle voor de beslissing relevante feiten en omstandigheden dient te voorzien, waarbij de voorzieningenrechter erop moet kunnen vertrouwen dat de verzoeker hem volledig en naar waarheid inlicht.
5.14 De raad is van oordeel dat verweerder, door voor wat betreft het verweer van klager in het beslagrekest enkel te verwijzen naar de dagvaarding van klager, de rechtbank onvoldoende heeft geïnformeerd. Immers, de grondslag van de vordering waarvoor verlof tot het leggen van beslag wordt verzocht, is onrechtmatige daad en ongerechtvaardigde verrijking welke grondslagen feitelijk worden onderbouwd met gesteld toegepast lichamelijk geweld. Het verweer daartegen valt niet in de dagvaarding te lezen. Dit valt wel te lezen in de conclusie van antwoord in reconventie die weliswaar als een van de vele stukken bij het verzoekschrift is gevoegd, maar waarnaar in het geheel niet wordt verwezen. Gelet op het voorgaande en nu vast staat dat verweerder bekend was met deze verweren had het op zijn weg gelegen om deze op te nemen in het beslagrekest. Door dat niet te doen heeft verweerder de rechtbank onvoldoende en onvolledig geïnformeerd en dat is tuchtrechtelijk verwijtbaar. Dit klachtonderdeel is derhalve gegrond.
Klachtonderdeel i)
5.15 Het feit dat verweerder twee partijen bijstaat in verschillende procedures waarin klager de wederpartij is, levert geen belangenverstrengeling op. Daarvan zou pas sprake kunnen zijn indien de belangen van de twee cliënten van verweerder niet met elkaar verenigbaar zouden zijn en daarvan is niet gebleken. Dit klacht onderdeel is ongegrond.
Klachtonderdeel j)
5.16 Tot slot verwijt klager verweerder dat hij onvoldoende distantie in acht zou hebben genomen. Tijdens de mondelinge behandeling van de klacht heeft klager in dit verband verwezen naar de brief van zijn advocaat van 30 december 2020, waarin zijn advocaat schrijft dat hij de indruk had dat verweerder het dossier niet met de gepaste distantie zou behandelen. Uit de door verweerder overgelegde processtukken, blijkt dat sprake is van een zakelijk geschil, waarin verweerder de belangen van zijn cliënt behartigt. Verweerder heeft slechts de standpunten van zijn cliënt naar voren gebracht en heeft daarbij steeds een gepaste en zakelijke toon gehanteerd. Dat de standpunten klager niet welgevallig zijn, is inherent aan het feit dat de belangen van klager tegengesteld zijn aan die van de cliënt van verweerder. Dat betekent echter niet dat verweerder onvoldoende distantie in acht heeft genomen. Het laatste klachtonderdeel is derhalve ongegrond.
MAATREGEL
5.17 Verweerder heeft tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door potentiële getuigen te benaderen en daarbij onvoldoende zorgvuldigheid te betrachten. Verweerder heeft ook tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door de verweren van klager tegen de vorderingen van de cliënt van verweerder niet op te nemen in het verzoekschrift tot het leggen van beslag. Gelet op de ernst van de verweten gedragingen acht de raad de maatregel van waarschuwing passend en geboden.
6 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING
6.1 Omdat de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klager betaalde griffierecht van € 50,- aan hem vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.
6.2 Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:
a) € 25,- reiskosten van klager,
b) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en
c) € 500,- kosten van de Staat.
6.3 Verweerder moet het bedrag van € 25,- aan reiskosten binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, betalen aan klager. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.
6.4 Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder b en c genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart de klachtonderdelen a) en h) gegrond;
- verklaart de klachtonderdelen f), g), i), en j) ongegrond;
- verklaart klager voor wat betreft de klachtonderdelen b), c), d) en e) niet-ontvankelijk;
- legt aan verweerder de maatregel van waarschuwing op;
- veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klager;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de reiskosten van € 25,-- aan klager, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.2;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3;
Aldus beslist door mr. S.H.L. Baggel, voorzitter, mrs. W.H.N.C. van Beek, M. Callemeijn, leden, bijgestaan door mr. C.M. van den Reek als griffier en uitgesproken in het openbaar op 7 februari 2021.
Griffier Voorzitter
Verzonden op: 7 februari 2021