Rechtspraak
Uitspraakdatum
10-01-2022
ECLI
ECLI:NL:TADRARL:2022:10
Zaaknummer
21-155/AL/MN
Inhoudsindicatie
Klacht betreft het optreden van de advocaat van de wederpartij. Klager wordt door twee advocaten bijgestaan. Verweerster dient een nieuw verzoekschrift in en vermeldt daarin geen naam van de advocaat van klager en stuurt geen kopie van het verzoekschrift aan klager of zijn advocaat. Haar argumenten zijn dat zij niet wist welke advocaat zij moest vermelden en dat toezending van processtukken in een nieuwe verzoekschriftprocedure een verantwoordelijkheid van de griffie is. Raad beoordeelt de handelwijze tuchtrechtelijk verwijtbaar. Gedragsregel 21 is niet van toepassing omdat deze alleen ziet op reeds aanhangige gedingen en het hier om een nieuw verzoekschrift ging. In gedragsregel 24 is opgenomen dat advocaten in het belang van de rechtzoekenden en van de advocatuur in het algemeen naar een onderlinge verhouding streven die berust op welwillendheid en vertrouwen. Deze gedragsregel ziet in de eerste plaats op de verhouding tussen advocaten onderling maar dient mede het belang van de rechtzoekenden. Bedoelde welwillendheid brengt in dit geval met zich dat verweerster één van de advocaten in het verzoekschrift had moeten noemen en een kopie van het verzoekschrift aan één van de advocaten had moeten toezenden. Dat er twee advocaten waren ontslaat verweerster uiteraard niet van haar verplichtingen. Gedragsregel 20 ziet op een eerlijk proces. Deze regel verwoordt het algemene uitgangspunt dat een advocaat in procedures op tegenspraak niet moet trachten ongerechtvaardigd voordeel te behalen ten opzichte van zijn tegenpartij. De advocaat mag niet uit het oog verliezen dat op alle procedures het beginsel van fair play van toepassing is. De raad is van oordeel dat klager zich wel degelijk benadeeld kan voelen doordat hij niet onmiddellijk kennis droeg van de nieuwe procedure. In het licht van genoemde gedragsregels en onder verwijzing naar de uitspraak van het Hof van Discipline van 19 september 2019 (ECLI:NL:TAHVD:2019:130) oordeelt de raad de klacht gegrond.
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem Leeuwarden van 10 januari 2022in de zaak 21-155/AL/MNnaar aanleiding van de klacht van:
klager gemachtigde: mr. Soververweerster
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE 1.1 Op 13 juni 2020 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster.1.2 Op 11 februari 2021 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk Z 1194878 van de deken ontvangen.1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 15 november 2021. Daarbij waren klager, bijgestaan door mr. S en verweerster aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 4.
2 FEITEN 2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.2.2 De klacht betreft het optreden van verweerster voor de ex-partner van klager in een echtscheidingszaak.2.3 Op 20 april 2020 heeft verweerster namens haar cliënte bij de rechtbank Midden-Nederland een verzoekschrift ingediend. In dit verzoekschrift is geen behandelend advocaat van klager vermeld. Verweerster heeft geen afschrift van dit verzoekschrift aan klager of een advocaat van klager gezonden.2.4 In de echtscheidingszaak zijn meerdere procedures gevoerd. In de eerdere procedures stond verweerster de ex-partner bij en was mr. S de advocaat van klager. In een recente nieuwe alimentatiezaak, niet zijnde de zaak waarvoor verweerster het verzoekschrift in kwestie had ingediend, ontving klager bijstand van een andere advocaat, mr. R.2.5 Onweersproken is door klager gesteld dat kort voor de indiening van het verzoekschrift veelvuldig overleg tussen verweerster en mr. S. heeft plaatsgevonden over een op te starten mediationtraject en dat het verzoekschrift daags voor het starten van de mediation is ingediend.
3 KLACHT 3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:a) van het bij de rechtbank Midden-Nederland op 20 april 2020 ingekomen verzoekschrift geen afschrift aan klager dan wel zijn advocaat te sturen;b) in het betreffende verzoekschrift niet te vermelden dat klager door mr. S wordt bijgestaan.3.2 Ter toelichting van de klacht heeft klager het volgende naar voren gebracht. Op 10 juni 2020 heeft klager van de rechtbank Midden-Nederland een brief ontvangen met datum 5 juni 2020, waarbij het verzoekschrift van verweerster is gevoegd en waarin hij wordt uitgenodigd voor een mondelinge behandeling die op 24 juni 2020 zou plaatsvinden. Klager was niet eerder met de inhoud van het verzoekschrift en de indiening daarvan bekend. Door het korte tijdsverloop tussen de ontvangst van de stukken en de datum van de behandeling voelde klager zich overvallen en werd hij bij het voeren van verweer benadeeld.
4 VERWEER 4.1 Verweerster heeft tegen de klacht onder meer het volgende verweer gevoerd.Klachtonderdeel a)4.2 Het verzoekschrift dat op 20 april 2020 bij de rechtbank is ingekomen is door verweerster als nieuw verzoekschrift behandeld. Dan is gebruikelijk om een dergelijk verzoekschrift alleen aan de rechtbank te sturen. Vervolgens draagt de griffie de zorg en verantwoordelijkheid voor toezending van de stukken aan klager.4.3 Door Corona heeft de behandeling van het verzoekschrift vertraging opgelopen. De rechtbank heeft geen termijn voor verweer gegeven, noch om verhinderdata gevraagd maar direct een datum voor een mondelinge behandeling bepaald. Klager had uitstel kunnen vragen.Klachtonderdeel b)4.4 Verweerster heeft bewust in het verzoekschrift geen advocaat van klager vermeld. Klager werd tot voor kort bijgestaan door mr. S, maar was onlangs voor een nieuwe procedure ter zake partneralimentatie naar een andere advocaat, mr. R, overgestapt. Daarbij was aangegeven dat mr. S klager in de boedelprocedure bleef bijstaan. Het door verweerster ingediende verzoekschrift betrof een executiemaatregel ter zake achterstallige partneralimentatie. Het was verweerster niet duidelijk door welke advocaat klager in die procedure zou worden bijgestaan. Door geen namen te noemen gaf verweerster klager de mogelijkheid zelf te bepalen of en zo ja door welke advocaat hij in deze procedure zou worden bijgestaan.4.5 Klager heeft door de handelwijze van verweerster geen nadeel ondervonden. Ook als wel een advocaat van klager in het verzoekschrift was vermeld had deze advocaat niet eerder dan op de datum waarop klager daarvan voor het eerst kennis nam de stukken ontvangen.
5 BEOORDELING 5.1 Allereerst stelt de raad vast dat het gaat om het handelen van de advocaat van de wederpartij van klager. Volgens vaste rechtspraak van het Hof van Discipline komt aan deze advocaat een grote mate van vrijheid toe om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem, in overleg met zijn cliënt, goed dunkt. Deze vrijheid, die mede voortvloeit uit de kernwaarde partijdigheid als bedoeld in artikel 10a Advocatenwet, is niet onbeperkt maar kan onder meer worden ingeperkt indien de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig en onevenredig schaadt zonder redelijk doel. De raad zal het optreden van verweerster aan de hand van deze maatstaf beoordelen.5.2 Bij de beoordeling van een tegen een advocaat ingediende klacht dient de tuchtrechter het aan de advocaat verweten handelen of nalaten te toetsen aan de in artikel 46 Advocatenwet omschreven normen. Bij deze toetsing is de tuchtrechter niet gebonden aan de gedragsregels, maar die regels kunnen, gezien ook het open karakter van de wettelijke normen, daarbij wel van belang zijn.5.3 Nu de klachtonderdelen direct met elkaar samenhangen zal de raad deze gezamenlijk behandelen.5.4 Tussen partijen staat vast dat verweerster op het moment van indiening van het verzoekschrift ermee bekend was dat klager door een advocaat (in dit geval zelfs twee) werd bijgestaan.5.5 De vraag die voorligt is of verweerster door in het verzoekschrift geen advocaat van klager te vermelden en bij de indiening daarvan geen kopie van het verzoekschrift aan klager of zijn advocaat te zenden tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.5.6 Gedragsregel 21 ziet erop dat het een advocaat niet geoorloofd is zich anders dan tezamen met de advocaat van de wederpartij tot de rechter te wenden. De raad kan verweerster in zoverre volgen dat deze gedragsregel hier niet van toepassing is omdat deze alleen ziet op reeds aanhangige gedingen en het hier om een nieuw verzoekschrift ging. De raad volgt verweerster echter niet in haar betoog dat er daarom geen verplichting bestond tot toezending van het verzoekschrift aan de advocaat van klager.5.7 In gedragsregel 24 is opgenomen dat advocaten in het belang van de rechtzoekenden en van de advocatuur in het algemeen naar een onderlinge verhouding streven die berust op welwillendheid en vertrouwen. Deze gedragsregel ziet in de eerste plaats op een goede en werkbare verhouding tussen advocaten onderling maar dient zoals blijkt uit de tekst van de gedragsregel - indien niet reeds in de eerste plaats in ieder geval mede - het belang van de rechtzoekenden. Voor de beoordeling van het optreden van verweerster in deze zaak is deze gedragsregel derhalve wel degelijk relevant. Hier ging het om een familiezaak waarin al diverse procedures – volgens klager circa 20 procedures - met inzet van advocaten waren gevoerd. Naar het oordeel van de raad brengt bedoelde welwillendheid in dit geval, met zich dat verweerster mr. S (en/of de andere bij de zaak betrokken advocaat) in het verzoekschrift had moeten noemen en middels toezending van een kopie van de aan de rechtbank toegezonden stukken van het aanhangig maken van de nieuwe procedure op de hoogte had moeten stellen.5.8 Gedragsregel 20 ziet op een eerlijk proces. Deze regel verwoordt het algemene uitgangspunt dat een advocaat in procedures op tegenspraak niet moet trachten ongerechtvaardigd voordeel te behalen ten opzichte van zijn tegenpartij. De advocaat mag niet uit het oog verliezen dat op alle procedures het beginsel van fair play van toepassing is. De raad is van oordeel dat klager zich wel degelijk benadeeld kan voelen doordat hij niet onmiddellijk kennis droeg van de nieuwe procedure temeer daar er gelijktijdig een mediationtraject van start ging en hij niet onmiddellijk de mogelijkheid had de inhoud van het verzoekschrift met zijn advocaat te bespreken.5.9 In het licht van genoemde gedragsregels en onder verwijzing naar de uitspraak van het Hof van Discipline van 19 september 2019 (ECLI:NL:TAHVD:2019:130) komt de raad tot het oordeel dat verweerster door na te laten in het verzoekschrift de naam/namen van de advocaat van klager te noemen en om een kopie van het verzoekschrift aan een advocaat van klager te zenden tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Daarbij speelt ook een rol dat het voor verweerster een kleine moeite was geweest dit wel te doen.5.10 Door verweerster is nog aangevoerd dat zij in het verzoekschrift geen advocaat heeft genoemd omdat zij niet wist welke advocaat zij moest noemen, nu het er twee waren. Dat kan echter onmogelijk een reden zijn om iets na te laten als er gehandeld moet worden. Verweerder had twee advocaten kunnen noemen of bij één van beide advocaten kunnen informeren wie in deze zaak zou gaan optreden. Ook had zij tenminste een kopie van het verzoekschrift kunnen sturen.5.11 De raad verklaart de klacht derhalve in beide onderdelen gegrond.
6 MAATREGEL 6.1 Gelet op de ernst van het gemaakte verwijt en mede het tuchtrechtelijk verleden van verweerster in ogenschouw nemende meent de raad dat een waarschuwing een passende maatregel is.
7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING 7.1 Omdat de raad de klacht gegrond verklaart, moet verweerster op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klager betaalde griffierecht van € 50,- aan hem vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerster door.7.2 Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerster daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:a) € 50,- aan forfaitaire reiskosten van klager,b) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten enc) € 500,- kosten van de Staat.7.3 Verweerster moet het bedrag van € 50,- aan forfaitaire reiskosten binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, betalen aan klager. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerster door.7.4 Verweerster moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder b en c genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer 21-155/AL/MN.
BESLISSING De raad van discipline:- verklaart de klachtonderdelen a) en b) gegrond;- legt aan verweerster de maatregel van een waarschuwing op;- veroordeelt verweerster tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klager;- veroordeelt verweerster tot betaling van de reiskosten van € 50,- aan klager, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3;- veroordeelt verweerster tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.4.
Aldus beslist door mr. A.R. Creutzberg, voorzitter, mrs. C.A. Th. Philipsen, H.K. Scholtens, leden, bijgestaan door mr. A.M. van Rossum als griffier en uitgesproken in het openbaar op 10 januari 2022.
Griffier Voorzitter
Verzonden d.d. 10 januari 2022