Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

07-02-2022

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2022:25

Zaaknummer

210201D

Inhoudsindicatie

Dekenbezwaar. Het hof is het eens met de overwegingen van de Raad van Discipline en neemt deze over. Het hof acht het opleggen van de maatregel van schrapping van het tableau gepast en geboden nu het vertrouwen in deze advocaat onherstelbaar is beschadigd. De vele tuchtrechtelijke veroordelingen van recente datum zijn van zodanige ernst en omvang, dat ter bescherming van potentiële cliënten voorkomen moet worden dat verweerster, zolang het risico op herhaling van het geschetste problematisch handelen aanwezig is, in de advocatuur kan terugkeren.

Uitspraak

BESLISSING

van 7 februari 2022in de zaak 210201D

naar aanleiding van het hoger beroep van:

verweerster

tegen:

mr. M.L.J. Bomersin haar hoedanigheid van de deken van de Orde van Advocatenin het arrondissement Gelderland

de deken

 

1 DE PROCEDURE BIJ DE RAAD

1.1  Het hof verwijst naar de beslissing van 31 mei 2021 van de Raad van Discipline (hierna: de raad) in het ressort Arnhem-Leeuwarden (zaaknummer: 21-257/AL/GLD/D). In deze beslissing is het dekenbezwaar gegrond verklaard. Aan verweerster is de maatregel van schrapping opgelegd. Verder is verweerster veroordeeld in de betaling van de proceskosten.

1.2 Deze beslissing is onder ECLI:NL:TADRARL:2021:105 op tuchtrecht.nl gepubliceerd.

2 DE PROCEDURE BIJ HET HOF

2.1 Het beroepschrift van verweerster is op 25 juni 2021 per e-mail en op 30 juni 2021 per post ontvangen door de griffie van het hof.

2.2 Verder bevat het dossier van het hof:- de stukken van de raad;- het verweerschrift van de deken;- een e-mail van 19 november 2021 van de gemachtigde van verweerster met als bijlage enige medische stukken;- een brief van 18 november 2021 van de deken met stukken die betrekking hebben op bij de deken ingekomen nieuwe klachten;- een e-mail van 19 november 2021 van de gemachtigde van verweerster waarin bezwaar gemaakt wordt tegen deze door de deken ingebrachte stukken;- een e-mail van 22 november 2021 van de deken met een antwoord op dit bezwaar;- een e-mail van 22 november 2021 van de gemachtigde van verweerster met een reactie op dit antwoord;- een e-mail van 29 november 2021 van de gemachtigde van verweerster waaruit blijkt dat de Nederlandse Orde van Advocaten bevestigt dat verweerster zich per 23 december 2021 als advocaat laat uitschrijven.

2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld tijdens de openbare zitting van 3 december 2021. Daar zijn verweerster, bijgestaan door mr. N.A. de Leon-van den Berg, en de deken, vergezeld van de stafjurist mr. L. Özsüren -Thomson, verschenen.

2.4  Verweerster heeft een verklaring voorgelezen en haar gemachtigde heeft het standpunt van verweerster toegelicht aan de hand van spreekaantekeningen. Deze stukken maken ook onderdeel uit van het dossier van het hof.

3 FEITEN

3.1 Tegen de door de raad in de bestreden beslissing vastgestelde feiten is geen beroepsgrond gericht zodat het hof die feiten bij de beoordeling van dit beroep tot uitgangspunt neemt. Het gaat om de volgende feiten.

eerdere beslissingen van de raad

3.2 Bij onherroepelijke beslissing van 11 februari 2019 (18-440/AL/GLD/D) heeft de raad een dekenbezwaar over verweerster - inhoudende dat verweerster ondanks herhaaldelijk rappel niet (inhoudelijk) heeft gereageerd in het onderzoek naar de klachten van klagers in twee klachtzaken - gegrond verklaard, verweerster een voorwaardelijke schorsing voor de duur van zestien weken (met bijzondere voorwaarde) opgelegd en daarbij het volgende overwogen:

“Nu het dekenbezwaar gegrond is, dient de raad zich te buigen over een passende maatregel. Daartoe heeft de raad overwogen dat het handelen van verweerster, of beter gezegd het niet handelen/reageren van verweerster jegens de deken, maar ook jegens klagers (haar cliënten) in de hiervoor genoemde twee klachtzaken, zo ernstig is dat – als verweerster niet ter zitting was verschenen – een schrapping passend en geboden zou zijn geweest. Verweerster is echter wel verschenen en kruipt daarmee door het oog van de naald. De raad geeft verweerster een kans om zichzelf te beteren en orde op zaken te stellen en haar praktijk op alle fronten naar behoren uit te (gaan) oefenen.Naar het oordeel van de raad is het in het belang van alle betrokken partijen, maar vooral van verweerster zelf, dat getracht wordt een positieve verandering aan te brengen in het gedrag van verweerster ten aanzien van haar praktijkvoering, zoals de voortgang van en communicatie in haar dossiers. De raad gaat ervan uit dat verweerster in staat is om te leren dat zij zich niet moet verstoppen als het haar teveel wordt en dat zij tijdig hulp in roept van anderen ter voorkoming van een herhaling van het negeren van dossiers en (contactverzoeken van) cliënten en de deken. Verweerster heeft ter zitting van de raad zelf ook verklaard in te zien dat er iets moet veranderen aan haar gedrag (waarbij zij volgens eigen zeggen al op de goede weg is) en dat zij bereid is zich te laten begeleiden door een coach.(..)De raad acht het opportuun om aan verweerster een voorwaardelijke schorsing op te leggen van 16 weken met als bijzondere voorwaarde begeleiding door een coach. Naar het oordeel van de raad is [naam coach] geschikt om verweerster te begeleiden.”

3.3 Bij onherroepelijke beslissing van 11 februari 2019 (19-012/AL/GLD/D) heeft de raad een dekenbezwaar over verweerster - inhoudende dat verweerster zich niet heeft gedragen zoals een goed advocaat betaamt door ondanks herhaald rappel in het tuchtrechtelijk onderzoek van de klacht van P. niet de gevraagde inlichtingen aan de deken te verschaffen - gegrond verklaard, verweerster een berisping opgelegd en daarbij het volgende overwogen:

“De raad stelt voorop dat bij een tuchtrechtelijk onderzoek of een verzoek om informatie van de deken, dat met een mogelijk tuchtrechtelijk onderzoek verband houdt, de advocaat tegen wie het onderzoek is gericht, verplicht is alle gevraagde inlichtingen aanstonds te verstrekken, zoals neergelegd in gedragsregel 29. Vaststaat dat verweerster niet heeft gereageerd op de herhaalde verzoeken van de deken om informatie, zoals bovenstaand onder 2.2 is weergegeven. Het argument dat verweerster zakelijke problemen had die verband hielden met haar vertrek bij haar toenmalige kantoor en de daardoor ontstane stress waardoor zij “haar kop in het zand heeft gestoken”, is onvoldoende grond om haar optreden jegens de deken te rechtvaardigen. Het feit dat verweerster op 24 december 2018, eerst vijf maanden na het eerste verzoek om informatie, alsnog een korte reactie naar de deken heeft gestuurd, maakt dit oordeel niet anders. Het dekenbezwaar is dan ook gegrond.”.

3.4 Bij onherroepelijke beslissing van 1 april 2019 (19-011/AL/GLD) heeft de raad een klacht over verweerster - onder meer inhoudende dat verweerster klager niet (tijdig) heeft geïnformeerd over het verloop van de procedure in hoger beroep en dat verweerster is tekort geschoten in de communicatie waardoor klager haar nooit telefonisch kon bereiken - deels gegrond verklaard, verweerster een voorwaardelijke schorsing voor de duur van vier weken opgelegd en daarbij het volgende overwogen:

“Verweerster is ernstig tekortgeschoten in de dienstverlening aan haar cliënt, door deze niet, althans zeer onvoldoende te informeren over zijn kansen in hoger beroep en de kosten van een dergelijke procedure, terwijl verweerster bovendien tekort is geschoten in de communicatie hierover met haar cliënt. Een voorwaardelijke schorsing van vier weken is in deze omstandigheden passend en geboden.”

3.5 Bij onherroepelijke beslissing van 11 februari 2019 (18-576/AL/GLD) heeft de raad een klacht over verweerster - inhoudende dat verweerster niet tijdig en frequent genoeg met klagers heeft gecommuniceerd en verweerster een bezwaartermijn heeft laten verstrijken zonder klagers op de hoogte te stellen van deze termijn - in beide onderdelen gegrond verklaard, verweerster een voorwaardelijke schorsing voor de duur van vier weken opgelegd en daarbij het volgende overwogen:

“Het was de taak van verweerster om de belangen van klagers te behartigen en, als zij hiertoe om welke reden ook, niet (meer) in staat was, de zaak tijdig aan een andere advocaat over te dragen zodat de zaak van klagers voortvarend opgepakt zou worden. In plaats daarvan heeft verweerster na indiending van de aanvraag bij het Schadefonds op 31 augustus 2016 niets meer van zich laten horen en (elk contactverzoek van) klagers en hun belangen volledig genegeerd. Verweerster heeft klagers daarmee welbewust informatie over hun aanvraag bij het Schadefonds onthouden en de bezwaartermijn tegen de afwijzende beslissing van 30 november 2016 laten verlopen waardoor deze beslissing onherroepelijk is geworden en zij klagers een (mogelijke) aanspraak op een vergoeding van het Schadefonds heeft ontnomen. Zelfs na indiening van de klacht door klagers heeft verweerster zich in een volledig stilzwijgen gehuld en ook niet gereageerd op verzoeken van de deken om een reactie. Door eerst ter zitting van de raad (op 29 november 2018) met een ‘verklaring’ te komen, heeft verweerster klagers, die al het nodige voor hun kiezen hebben gehad, ruim twee jaar in onzekerheid en onwetendheid gelaten. Dit alles is onacceptabel en advocaatonwaardig en de raad rekent verweerster dit zeer ernstig aan.De raad acht de maatregel van vier weken voorwaardelijke schorsing in de uitoefening van de praktijk passend en geboden. Bij het bepalen van deze maatregel heeft de raad laten meewegen dat het dekenbezwaar in de zaak 18-440 bij beslissing van 11 februari 2019 eveneens gegrond is en dat in die zaak een zwaardere maatregel wordt opgelegd.”

3.6 Op 15 april 2019 heeft een van dezelfde klagers als in de zaak met zaaknummer 18.576/AL/GLD wederom een klacht tegen verweerster ingediend. Die klacht zag onder meer op de onbereikbaarheid van verweerster.

de zaak K.

3.7 Bij onherroepelijke beslissing van 11 februari 2019 (18-575/AL/GLD) heeft de raad een klacht van K. over verweerster - inhoudende dat zij niet voortvarend heeft gehandeld, niet gereageerd heeft op verzoeken van of namens klager om contact op te nemen en klager niet op de hoogte heeft gehouden van de ontwikkelingen in zijn zaak - in alle onderdelen gegrond verklaard, verweerster een voorwaardelijke schorsing voor de duur van vier weken opgelegd en daarbij het volgende overwogen:

“Verweerster heeft de zaak van klager in 2005 aangenomen en behalve de toezending van enkele concepten heeft verweerster tot op heden, in 12 jaar tijd, niets concreets voor klager gedaan of bereikt, althans daarvan is de raad niets gebleken. In ieder geval staat vast dat klager nog immer geen schadevergoeding heeft ontvangen en dat klager ook nog steeds niet weet of hij daar recht op heeft. Daarnaast heeft verweerster niet gereageerd op de vele contactverzoeken van klager en anderen die namens klager getracht hebben contact met verweerster te krijgen. Verweerster is onacceptabel lang onbereikbaar geweest voor klager door eerst nog sporadisch en later (jarenlang) helemaal niet meer te reageren op contactverzoeken. Die keren dat verweerster wel heeft gereageerd heeft zij klager laten weten spoedig iets in zijn zaak te zullen doen waarna het vervolgens weer stil bleef. Verweerster heeft klager jarenlang in onzekerheid en onwetendheid gelaten en volledig aan zijn lot overgelaten. Zelfs nu nog, na de indiening van zijn klacht, is het klager niet helder hoe zijn zaak er voor staat en of deze überhaupt nog ontvankelijk (of inmiddels mogelijk verjaard) is. Door haar nalatigheid is verweerster in ernstige mate tekort geschoten in de zorg die zij voor haar cliënt had behoren te betrachten en heeft zij niet gehandeld zoals van een behoorlijk advocaat mag worden verwacht.(..)Klager heeft onder meer ter zitting verklaard dat de hele kwestie voor klager emotioneel, financieel en sociaal gezien zeer belastend is geweest en dat zijn leven en dat van zijn zoon volledig op z’n kop heeft gestaan. Klager heeft steeds het volste vertrouwen in verweerster gehad. Zijn loyaliteit aan verweerster en de omstandigheid dat klager zelf niet sterk genoeg (meer) was om nog achter verweerster en zijn zaak aan te gaan enerzijds en het stilzwijgen van verweerster anderzijds hebben ertoe geleid dat klager al 12 jaar wacht op actie in zijn zaak. Het was de taak van verweerster om de belangen van klager te behartigen en, als zij hiertoe om welke reden ook, niet (meer) in staat was, de zaak tijdig aan een andere advocaat over te dragen zodat de zaak van klager voortvarend opgepakt zou worden. In plaats daarvan heeft verweerster zich jarenlang stil gehouden en klager en zijn belangen volledig genegeerd. Zelfs na indiening van de klacht door klager heeft verweerster zich in een volledig stilzwijgen gehuld en ook niet gereageerd op verzoeken van de deken om een reactie. Dit alles is onacceptabel en advocaatonwaardig en de raad rekent dit verweerster zeer ernstig aan.”

3.8 K. heeft na deze beslissing van de raad een advocaat benaderd om de door verweerster veroorzaakte schade op haar te verhalen.

3.9 De advocaat van K. heeft in 2019 per e-mail contact gehad met verweerster met als doel om, namens K., een minnelijke regeling te treffen met verweerster.

3.10  Bij e-mail van 17 juli 2019 aan verweerster heeft de advocaat van K. gereageerd op een voorstel van verweerster. In dat voorstel heeft verweerster onder andere gesteld dat haar beroepsaansprakelijkheidsverzekering geen dekking verleent voor de door K. geleden schade. De advocaat van K. heeft in de e-mail van 17 juli 2019 een tegenvoorstel gedaan.

3.11  Bij e-mail van 14 augustus 2019 aan verweerster heeft de advocaat van K. om een reactie gevraagd op zijn e-mail van 17 juli 2019. Bij e-mail van 10 september 2019 heeft de advocaat van K. weer een herinnering verzonden aan verweerster.

3.12  Bij e-mail van 10 september 2019 aan de advocaat van K. is verweerster ingegaan op zijn voorstel van 17 juli 2019. Ze heeft aangegeven dat ze akkoord wil gaan met het voorgestelde bedrag, maar vraagt of het bedrag in termijnen kan worden betaald. Verweerster stelt zich op het standpunt dat ze niet over voldoende middelen beschikt om het bedrag in één keer te kunnen voldoen.

3.13  Bij e-mail van 11 september 2019 aan verweerster heeft de advocaat van K. gevraagd om een nadere onderbouwing van haar standpunt, voordat hij in kan stemmen met haar voorwaarden. Hij heeft onder andere gevraagd om een bericht van de beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar toe te zenden waaruit blijkt dat deze zich op het standpunt stelt dat de zaak te laat is gemeld en dat de aansprakelijkheidszaak daarom niet onder de dekking van de polis valt.

3.14  Bij e-mail van 17 september 2019 heeft verweerster gereageerd op de e-mail van de advocaat van K. In haar e-mail heeft zij meegedeeld dat ze de gevraagde stukken zal opvragen bij de beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar. Daarnaast heeft ze bericht dat haar voorstel van 10 september 2019 nog twee weken blijft staan.

3.15  Bij e-mail van 1 oktober 2019 aan de advocaat van K. heeft verweerster de termijn verlengd met veertien dagen en heeft ze meegedeeld dat ze van de beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar nog niets had vernomen.

3.16  Bij e-mail van 1 oktober 2019 aan verweerster heeft de advocaat van K. aangegeven dat hij eerst de reactie van de beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar af wil wachten voordat hij akkoord kan gaan met haar voorstel.

3.17  Op 1 en 14 oktober 2019, 4 november 2019, 23 december 2019, 23 januari 2020 en 20 mei 2020 heeft de advocaat van K. rappellen aan verweerster gezonden, waarbij hij haar nogmaals heeft gevraagd om hem te informeren of zij inmiddels een reactie had ontvangen van de beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar.

3.18  Bij e-mail van 8 juni 2020 heeft K. contact opgenomen met de deken omdat zijn advocaat al acht maanden geen contact meer kreeg met verweerster.

3.19  Op 1 februari 2021 heeft K. opnieuw contact opgenomen met de deken. De advocaat van K. zou tot op heden geen enkele reactie hebben ontvangen van verweerster op zijn herhaaldelijk gestelde vraag.

3.20  Bij e-mail van 9 maart 2021 heeft de advocaat van K. verweerster laten weten dat zijn cliënt bereid is om na betaling van € 7.500 finale kwijting aan verweerster te verlenen. Dit bedrag is op 21 maart 2021 door verweerster betaald.

de zaak U.

3.21  Bij webformulier van 22 juli 2020 heeft U. een klacht ingediend over verweerster, zijn toenmalige advocaat.

3.22  De klacht ziet op het optreden van verweerster in een strafrechtelijke procedure die eind 2019 begon te spelen. In deze strafzaak speelde onder meer dat U. was aangehouden door de politie. Bij de aanhouding is bloed afgenomen bij U.

3.23  In januari 2020 heeft U. via WhatsApp de uitslag van zijn bloedonderzoek naar verweerster gezonden. Op 31 januari 2020 heeft U. het volgende bericht naar verweerster gezonden: “Hallo?”. Op 21 februari 2020 om 11:38 uur heeft U. het volgende bericht aan verweerster gezonden: “Goedemorgen met [U.] hier. Ik heb niets meer van u vernomen over mijn zaak wat nog loopt?”.

3.24  Op 27 februari 2020 om 12:23 uur heeft U. het volgende bericht aan verweerster gezonden: “Hallo, ik heb gisteren niets meer van u vernomen?”.

3.25  Verweerster heeft op geen van de WhatsApp-berichten gereageerd.

de zaak W. / mr. N.

3.26  De heer W. werd in een echtscheidingsprocedure bijgestaan door verweerster. Die zaak is overgenomen door mr. N.

3.27  Bij e-mail van 2 juli 2020 heeft mr. N. verweerster verzocht om hem het dossier toe te zenden en om hem nadere informatie te verstrekken over de zaak. Hierop is door verweerster niet gereageerd.

3.28  Op 13 en 29 juli 2020 heeft mr. N. wederom e-mailberichten aan verweerster gestuurd. Op 17, 20 en 27 juli 2020 heeft mr. N. telefonisch contact proberen te krijgen met verweerster en haar voicemail ingesproken en haar verzocht om hem terug te bellen. Verweerster heeft op geen van deze e-mails en terugbelverzoeken gereageerd.

3.29  Bij e-mail van 29 juli 2020 heeft mr. N. wederom verzocht om het dossier en om de informatie.

3.30  Bij e-mail van 31 juli 2020 heeft verweerster aan mr. N. toegezegd om het dossier toe te zenden.

3.31  Op 3 augustus 2020 heeft mr. N. een deel van het dossier van verweerster ontvangen. Bij e-mails van 4 augustus en 31 augustus 2020 heeft mr. N. verzocht om haar ook de rest van het dossier toe zenden en om aan te geven wat de stand van zaken is in deze zaak.

3.32  Bij e-mail van 10 september 2020 heeft verweerster aangegeven dat er niet meer stukken zijn.

3.33  Bij aangetekende brief van 1 oktober 2020 aan verweerster heeft mr. N. verweerster aansprakelijk gesteld voor haar handelen en nalaten in de zaak van de heer W. Zo zou verweerster hebben nagelaten verweer te voeren tegen de zelfstandige tegenverzoeken van de wederpartij van de heer W. en zou zij nagelaten hebben hoger beroep in te stellen. Daarnaast zou verweerster bepaalde (belangrijke) correspondentie niet hebben doorgezonden aan de heer W. Mr. N. heeft haar brief afgesloten met het verzoek om alle dossier stukken binnen twee dagen aan haar toe te zenden. Voorts is verweerster verzocht en voor zover nodig rechtens nodig gesommeerd om haar aansprakelijkheid ter zake te erkennen en de kwestie te melden bij haar beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar, waarvan mr. N. een bevestiging wenste te ontvangen.

3.34  Bij e-mail van 23 oktober 2020 heeft mr. N. verweerster een rappel gestuurd.

3.35  Op zowel de aangetekende brief van 1 oktober 2020 als de e-mail van 23 oktober 2020 heeft verweerster niet gereageerd.

3.36  Op 11 maart 2021 heeft mr. N. telefonisch contact opgenomen met de deken voor overleg. Een stafjurist van het bureau van de orde van advocaten heeft vervolgens contact opgenomen met verweerster. Verweerster heeft tijdens dat telefoongesprek aangegeven dat de kwestie haar niet bekend voorkwam en dat de stafjurist aan mr. N. mocht doorgeven dat zij alles nog een keer mocht e-mailen en dat verweerster het vervolgens zou oppakken.

andere signalen

3.37  De deken heeft aangegeven dat zij, behalve de bovengenoemde zaken, nog twee signalen over verweerster heeft ontvangen.

3.38  Bij e-mailbericht van 30 januari 2019 heeft de heer L. aan de deken laten weten dat hij in een echtscheidingszaak wordt bijgestaan door verweerster en dat zij sinds november 2018 niet meer heeft gereageerd op telefoon- en e-mailberichten.

3.39  Bij e-mailbericht van 1 februari 2020 heeft mevrouw B. aan de deken laten weten dat zij sinds juli 2019 door verweerster wordt bijgestaan, maar dat verweerster nog niets heeft gedaan.

4 DEKENBEZWAAR

4.1 Het dekenbezwaar houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet, doordat zij zich niet heeft gedragen als een goed advocaat betaamt door:

a) ondanks herhaald rappel niet te reageren op de e-mailberichten van de advocaat van K, over een periode van meer dan 16 maanden;

b) geen contact op te nemen met U. naar aanleiding van zijn WhatsApp-berichten van 31 januari, 21 februari en 27 februari 2020. U. wist hierdoor niet wat de stand van zaken was in zijn zaak;

c) ondanks herhaald rappel niet te reageren op de berichten van mr. N.

5 BEOORDELING

de tot het procesdossier behorende stukken

5.1 Zoals het hof tijdens de behandeling van de zaak aan partijen te kennen heeft gegeven zal het hof eerst een beslissing nemen op het bezwaar van verweerster tegen de door de deken ingediende stukken. Vooropgesteld wordt dat de deken de stukken tijdig, met inachtneming van art. 3.7 van het procesreglement, heeft ingediend. Deze stukken betreffen bij de deken ingediende nieuwe tegen verweerster gerichte klachten. Het hof begrijpt dat de deken deze stukken heeft ingebracht om te onderbouwen dat, ondanks wat in het beroepschrift wordt gesteld over de resultaten van het door verweerster ingezette coaching traject, er nog steeds klachten binnenkomen die gelijkenis vertonen met wat in het dekenbezwaar als bezwaar naar voren komt. De omstandigheid dat deze klachten nog niet door de deken zijn onderzocht en de reactie van verweerster op deze klachten nog niet is gevraagd, betekent niet dat de deken de ontvangst van deze klachten niet als ontvangen signalen ter kennis van het hof mag brengen. Anders dan waarvan verweerster uitgaat, zullen deze nieuwe klachten in deze procedure niet worden behandeld. Het dekenbezwaar wordt niet aangevuld zodat van het onthouden van een rechterlijke instantie geen sprake is. Het bezwaar van verweerster tegen de door de deken ingediende stukken wordt verworpen en het hof zal ook acht slaan op deze stukken.

omvang van het hoger beroep

5.2 Verweerster erkent dat zij niet voortvarend genoeg en niet zorgvuldig heeft gehandeld bij de afwikkeling van de zaken genoemd in de klachtonderdelen a), b) en c) en onderschrijft de overweging van de raad dat niet van gronden is gebleken die haar nalaten rechtvaardigen. Het beroep is uitsluitend gericht tegen de door de raad opgelegde maatregel van schrapping van het tableau.

overwegingen raad

5.3 De raad heeft overwogen dat verweerster in verschillende zaken ernstig is tekortgeschoten in haar zorgplicht en daarmee niet heeft gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijke bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht.

5.4 De raad heeft met betrekking tot de opgelegde maatregel in de bestreden beslissing het volgende overwogen:

“6.2    De aard en de ernst van deze feiten rechtvaardigen zonder meer een zeer zware maatregel. Dit geldt temeer vanwege het reeds besproken tuchtrechtelijk verleden van verweerster. De raad heeft bij vier beslissingen in 2019 verweerster een voorwaardelijke schorsing opgelegd. In één van die beslissingen heeft de raad overwogen dat het (niet) handelen van verweerster zo ernstig was dat indien verweerster niet ter zitting was verschenen de oplegging van een schrapping passend en geboden zou zijn geweest. In die beslissing heeft de raad verweerster nog een (laatste) kans gegeven om zichzelf te verbeteren en om orde op zaken te stellen en haar praktijk op alle fronten naar behoren uit te (gaan) oefenen.6.3    De raad stelt vast dat verweerster na die beslissingen wederom tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld, zowel in de zaken die hebben geleid tot de beslissingen in 2019, als in nieuwe zaken. Het handelen en nalaten in de nieuwe zaken is vergelijkbaar met het handelen en nalaten in de oude zaken.6.4    Verweerster heeft betoogd dat zij een aantal fouten heeft gemaakt, maar dat zij op dit moment - met behulp van haar coach en haar medewerkers op kantoor - haar zaken veel beter op orde heeft dan eerder, en dat de meeste zaken wel goed gaan. De door verweerster genoemde omstandigheden op grond waarvan het thans beter zou gaan, zijn dezelfde als die zij ook naar voren heeft gebracht in de tuchtzaken van 2019. Gelet op de gegrond verklaarde onderdelen blijkt echter niet dat deze omstandigheden ertoe hebben geleid dat verweerster haar praktijk naar behoren is gaan uitoefenen. Verweerster heeft niet kunnen uitleggen wat de reden of de aanleiding is geweest voor haar nalaten en handelen in de onderhavige zaken. Ook heeft zij onvoldoende kunnen aangeven wat zij doet om te voorkomen dat zij vergelijkbare fouten wederom zal maken.6.5    Verweerster reageert stelselmatig niet op berichten en verzoeken van cliënten, andere advocaten en de deken. Gelet op het voorgaande heeft verweerster de raad er niet van kunnen overtuigen dat zij dit patroon zal doorbreken en dezelfde fouten, waardoor cliënten zich verlaten kunnen voelen en waarmee hen schade wordt toegebracht, niet weer zal maken. Verweerster handelt in vele zaken niet met de zorgvuldigheid die van een advocaat mag worden verwacht. Verweerster weet dit niet ten positieve te veranderen. Verweerster loopt weg voor moeilijke situaties. Coaching is eerder ingezet, en het opnieuw inzetten daarvan wordt door verweerster niet opportuun geacht. Gelet op het herhaalde tekortschieten van verweerster in diverse zaken gedurende meerdere jaren, is de raad van oordeel dat coaching niet voldoende zal helpen.  De raad is daarom van oordeel dat het niet verantwoord is dat verweerster nog langer als advocaat werkzaam is. Gelet op de ernst van het aan verweerster verweten handelen, gezien in het perspectief van het tuchtrechtelijk verleden van verweerster, is de maatregel van schrapping van het tableau daarom passend en geboden.”

beroepsgronden

5.5 Verweerster verzoekt de door de raad opgelegde maatregel te matigen en voert daartoe het volgende aan. Verweerster heeft het besef van het kwalijke van haar handelen (en de ernst van de implicaties van dit gedrag voor haar potentiële cliënten) al in 2019 ingezien. In het beroepschrift voert zij aan dat zij een praktijkcoach in de arm heeft genomen en een tweede coach gericht op persoonlijke omstandigheden en ontwikkeling. Verweerster meent met dit plan van aanpak de grootst mogelijke zorg in acht te nemen ten opzichte van haar (potentiële) cliënten. In het verleden heeft verweerster ook een coaching traject doorlopen maar dit was niet afdoende. Daarom heeft zij ervoor gekozen om naast een (andere) praktijkcoach ook een tweede coach in de arm te nemen. In de aanloop naar de behandeling bij het hof heeft de gemachtigde van verweerster bericht dat verweerster zich per 23 december 2021 als advocaat laat uitschrijven. Tijdens de behandeling ter zitting heeft verweerster in haar eigen verklaring haar persoonlijke omstandigheden toegelicht en uitgelegd dat zij definitief heeft besloten als advocaat te stoppen en dat haar zaken op een paar na zijn overgedragen aan andere advocaten. Haar gemachtigde heeft aangevoerd dat verweerster zich schuldig heeft gemaakt aan laakbare gedragingen waarbij het vertrouwen in haar als advocaat bijna onherstelbaar beschadigd is, maar nog niet onherstelbaar. Een flinke schorsing van bijvoorbeeld een jaar zou op zijn plaats zijn. Verweerster wenst niet terug te keren in de advocatuur en wenst, mede met het oog op de toekomst, niet het stigma van schrapping opgelegd te krijgen. Dit stigma impliceert voor verweerster dat zij als advocaat op alle fronten niet zou hebben gedeugd en dat het ook nimmer meer goed zal kunnen komen.

verweer in beroep

5.6 De deken heeft geen vertrouwen dat nu wel een effectieve verandering in de werkwijze en handelwijze van verweerster als advocaat zal worden ingezet. Aan verweerster is immers begin 2019 al een laatste kans geboden en er heeft een coaching traject plaatsgevonden, maar dit heeft niet tot een verbetering geleid. Het risico dat cliënten opnieuw zullen worden gedupeerd door nalatigheid van verweerster acht de deken te groot en die omstandigheid behoort bij het opleggen van de maatregel de doorslag te geven. 

overwegingen hof

5.7 Het hof is het eens met de overwegingen van de raad en neemt deze over. Het hof stelt bovendien vast dat de begeleiding door de praktijkcoach inmiddels is afgebroken, omdat verweerster zich op korte termijn als advocaat laat uitschrijven. De aanvankelijk door verweerster beoogde verbetering van de praktijkvoering onder begeleiding van een nieuwe praktijkcoach is dus niet meer aan de orde. Het hof acht het opleggen van de maatregel van schrapping van het tableau gepast en geboden nu het vertrouwen in deze advocaat onherstelbaar is beschadigd. De vele tuchtrechtelijke veroordelingen van recente datum – zoals hiervoor onder de feiten zijn aangehaald – zijn van zodanige ernst en omvang, dat ter bescherming van potentiële cliënten voorkomen moet worden dat verweerster, zolang het risico op herhaling van het geschetste problematisch handelen aanwezig is, in de advocatuur kan terugkeren. Ten overvloede merkt het hof op dat het met deze maatregel niet tot uitdrukking beoogt te brengen dat verweerster, gedurende de 26 jaar dat zij advocaat is geweest en in het bijzonder in de periode voor de tuchtrechtelijk veroordeelde gedragingen, nimmer naar behoren de advocatenpraktijk heeft uitgeoefend.

proceskosten

5.8 Verweerster heeft het hof verzocht om af te zien van het opleggen van een proceskostenveroordeling dan wel deze te matigen. Het hof ziet daartoe geen aanleiding. Verweerster heeft vergeefs beroep aangetekend en heeft niet nader toegelicht op grond waarvan het hof in afwijking van de richtlijn kostenveroordeling tot een matiging zou moeten overgaan.

5.9 Omdat het hof een beslissing bekrachtigt waarbij een maatregel is opgelegd, zal het hof verweerder op grond van artikel 48ac, eerste lid, Advocatenwet veroordelen in de kosten van de procedure bij het hof conform de Richtlijn kostenveroordeling Hof van Discipline 2021:  

€ 1.000,- aan kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten;€ 1.000,- aan kosten van de Staat.5.10 Verweerster op grond van artikel 48ac lid 4 Advocatenwet het bedrag van € 2.000,- binnen vier weken na deze uitspraak overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling hof van discipline" en het zaaknummer.

6 BESLISSING

Het Hof van Discipline:

6.1 bekrachtigt de beslissing van 31 mei 2021 van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden, gewezen onder nummer 21-257/AL/GLD/D;

6.2 veroordeelt verweerster tot betaling van de proceskosten in de procedure bij het hof van € 2.000,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn zoals hiervóór bepaald.

 

Deze beslissing is gewezen door mr. T. Zuidema, voorzitter, mrs. C.A.M.J. Raymakers, J.D. Streefkerk, J.E. Soeharno en H. Lagas, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. van der Mark, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 7 februari 2022.

griffier voorzitter            

 

De beslissing is verzonden op 7 februari 2022.