Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

07-02-2022

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2022:31

Zaaknummer

210315

Inhoudsindicatie

Artikel 13 beklag. Naar het oordeel van het hof heeft de deken terecht het aanwijzingsverzoek van klager geweigerd. In het beklag heeft klager geen toereikende gronden aangevoerd die aanknopingspunten zouden kunnen bieden dat de procedure enige kans van slagen zal hebben, wat wel op zijn weg had gelegen. Het hof betrekt daarbij dat klager ook een klacht over de betreffende advocaat heeft ingediend, die wordt onderzocht door de deken. Het verzoek tot aanwijzing van een advocaat is voorbarig omdat de klacht nog in onderzoek is en dus allerminst vaststaat dat de betreffende advocaat zich jegens klager zodanig onbetamelijk heeft gedragen dat hierop met enig succes een civielrechtelijke vordering kan worden gebaseerd.

Uitspraak

BESLISSING

van 7 februari 2022in de zaak 210315 naar aanleiding van het beklag van:

 klager tegen: mr. E.J. HenrichsDeken van de Orde van Advocatenin het arrondissement Amsterdam

de deken

1 HET BEKLAG

1.1 Klager heeft bij de deken een verzoek ingediend tot aanwijzing van een advocaat als bedoeld in artikel 13 lid 1 Advocatenwet. De deken heeft dit verzoek afgewezen met zijn beslissing van 12 oktober 2021. Klager heeft een beklag d.d. 24 oktober 2021 tegen de beslissing van de deken ingediend bij het hof.

2 DE PROCEDURE BIJ HET HOF

2.1 Het beklag is op 24 oktober 2021 ontvangen door de griffie van het hof.

2.2 Verder bevat het dossier:- nagekomen stukken van klager van 28 oktober 2021;- het verweerschrift van de deken van 12 november 2021;- een e-mail van klager van 18 november 2021.

2.3 Het hof heeft het verzoek in raadkamer behandeld op basis van de stukken uit het dossier.

3 FEITEN

Het hof stelt de volgende feiten vast.

3.1 In brieven van 11 en 13 augustus 2021 heeft klager een verzoek ingediend bij de deken om een advocaat aan te wijzen. Klager geeft hierin – kort samengevat – aan dat hij in 2016 [naam advocaat] (hierna: mr. C) heeft benaderd met betrekking tot een aansprakelijkheidsgeschil. Klager stelt dat mr. C hem onjuist heeft geadviseerd. Klager wil een schaclaim tegen mr. C instellen en wil hiervoor een advocaat aangewezen krijgen.3.2 In een brief van 20 augustus 2021 (die per e-mail aan klager is verstuurd) heeft de stafmedewerker van de deken klager geïnformeerd dat een onderzoek wordt ingesteld naar de door hem ingestelde klacht tegen mr. C. Verder heeft de stafmedewerker aan klager bericht dat een verzoek op grond van artikel 13 Advocatenwet los staat van een klacht tegen mr. C en dat klager helder uiteen moet zetten waar de procedure over gaat, wie daarin betrokken is, wat de haalbaarheid ervan is en wat de bijstand van een advocaat noodzakelijk maakt.

3.3 In e-mailberichten van 23 augustus en 11 september 2021 heeft klager om een inhoudelijke reactie van de deken gevraagd en hij heeft meerdere vragen aan de deken gesteld. Klager heeft verder gesteld dat hij in een onzekere uitzichtloze uitbuitingspositie verkeert.

3.4 In een brief van 13 september 2021 (die per e-mail aan klager is verstuurd) heeft de stafmedewerker van de deken aan klager bericht dat het verzoek tot aanwijzing van een advocaat tot op heden niet in behandeling is genomen, omdat niet duidelijk is welke procedure hij bij welke instantie wenst te voeren en wat de grondslag daarvan is. De stafmedewerker verwijst in dit verband naar de inhoud van de brief van 20 augustus 2021.

3.5 In e-mailberichten van 21 en 24 september 2021 geeft klager – kort samengevat – aan dat hij vragen heeft gesteld om meer duidelijkheid te verkrijgen, maar dat die vragen niet door de deken worden beantwoord. Klager geeft in de e-mails aan dat zijn verzoek tot aanwijzing van een advocaat niet transparant en volgens de wet- en regelgeving door de deken in behandeling lijkt te worden genomen en dat hij geen vertrouwen meer heeft in de deken.

3.6 In een e-mailbericht van 8 oktober 2021 geeft klager aan dat hij voornemens is om “aangifte te doen van bedrog tegen het Openbaar Ministerie, [naam persoon 1], [naam persoon 2] en [naam advocaat] (..)”. Klager verzoekt de deken of hij zijn verzoek tot aanwijzing adequaat kan behandelen en of de deken hulp kan bieden bij de uitbuitingspositie waarin klager stelt dat hij verkeert.

3.7 In een brief van 12 oktober 2021 (die per e-mail aan klager is verstuurd) heeft de deken het verzoek om toewijzing van een advocaat afgewezen. Klager heeft niet onderbouwd dat mr. C hem onjuist heeft geadviseerd. In de door klager ingediende klacht tegen mr. C is bovendien nog geen uitspraak gedaan. Volgens de deken is de kans op een positief resultaat zodanig gering, dat hij tot een afwijzing van klagers verzoek komt. Verder heeft de deken klager erop gewezen dat klager aangifte mag doen, maar dat daarvoor geen bijstand van een advocaat noodzakelijk is.

4 BEOORDELING

Beklag

4.1 Klager heeft – kort samengevat en naar het hof begrijpt – het volgende aangevoerd. Klager vindt dat het standpunt van de deken onzorgvuldig tot stand is gekomen en zowel feitelijke als juridische grondslag mist. Door de beslissing van de deken om geen advocaat aan te wijzen wordt klager een behoorlijk beroep op de rechter onthouden. Klager heeft aangegeven dat dit tot gevolg heeft dat de deken en de beklaagde advocaten, die fundamentele rechten juist behoren te waarborgen en rechtsbescherming behoren te (eer)bieden, diezelfde rechten daardoor grof en structureel verwaarlozen en schenden. Klager verzoekt – zo begrijpt het hof – het hof om primair de bestreden beslissing van de deken om geen advocaat aan te wijzen te vernietigen. Subsidiair – zo begrijpt het hof – verzoekt klager een andere, onafhankelijke deken te gebieden alsnog een advocaat aan te wijzen.

Verweer deken

4.2 De deken heeft – kort samengevat – het volgende verweer gevoerd. Klager is erop gewezen dat een verzoek op grond van artikel 13 Advocatenwet separaat wordt behandeld van de klacht tegen mr. C. Uit de correspondentie die klager heeft toegezonden is niet gebleken hoe hieruit moet worden afgeleid dat specifiek door mr. C een situatie is gecreëerd die een redelijke grondslag geeft voor een aansprakelijkheidsstelling, waarvoor verplichte rechtsbijstand noodzakelijk is. Klager verwijst naar een conclusie van de Hoge Raad die wordt toegepast op deze casus, terwijl die uitspraak ziet op een geheel andere procedure. Om deze reden heeft klager kennelijk een andere daarbij betrokken advocaat aansprakelijk willen stellen en voor die aansprakelijkheidsstelling mr. C in de arm heeft genomen. De conclusie van die advocaat was dat afstemming over de grondslag van de vordering met klager niet mogelijk was waardoor de kwestie niet in behandeling kon worden genomen. Kennelijk wil klager enkel uitsluitsel over de vraag of er mogelijk schade is geleden door beroepsfouten. Voor de vaststelling van schade is aanwijzen van een advocaat voor het verlenen van rechtsbijstand niet nodig. Dit zou anders kunnen zijn indien klip en klaar vaststaat dat sprake is van schadeplichtig handelen waartoe een procedure gevoerd moet worden. Voor een dergelijke stelling is in het dossier geen aanknopingspunt te vinden. Verder staan in het beklag geen nieuwe feiten of omstandigheden vermeld die een andere blik kunnen werpen op de zaak. Klager komt enkel met grootse termen en nog grotere verwijten, zonder deze nader te concretiseren. De deken handhaaft dan ook zijn beslissing om geen advocaat aan te wijzen.

Toetsingskader

4.3 Op grond van artikel 13 Advocatenwet kan een rechtzoekende die niet (tijdig) een advocaat bereid vindt hem bij te staan in een zaak waarin vertegenwoordiging door een advocaat is voorgeschreven of bijstand uitsluitend door een advocaat kan geschieden, zich wenden tot de deken met het verzoek een advocaat aan te wijzen. De deken kan een verzoek op grond van dit artikel alleen wegens gegronde redenen afwijzen. Een dergelijke reden kan onder meer bestaan indien de door klager gewenste procedure geen verplichte procesvertegenwoordiging kent, of indien de procedure geen redelijke kans van slagen heeft.

Beoordeling

4.4 Naar het oordeel van het hof heeft de deken terecht het aanwijzingsverzoek van klager – voor zover dat ziet op het voeren van een (aansprakelijkheids)procedure tegen mr. C omdat hij hem onjuist zou hebben geadviseerd – geweigerd. In het beklag heeft klager geen toereikende gronden aangevoerd die aanknopingspunten zouden kunnen bieden dat de procedure enige kans van slagen zal hebben, wat wel op zijn weg had gelegen. Het hof betrekt daarbij dat klager ook een klacht over mr. C heeft ingediend, die wordt onderzocht door de deken. Het verzoek tot aanwijzing van een advocaat is voorbarig omdat de klacht nog in onderzoek is en dus allerminst vaststaat dat mr. C. zich jegens klager zodanig onbetamelijk heeft gedragen dat hierop met enig succes een civielrechtelijke vordering kan worden gebaseerd. Het voorgaande brengt met zich dat de deken gegronde redenen had om het verzoek tot aanwijzing van een advocaat af te wijzen. Het beklag zal dan ook ongegrond worden verklaard. Het subsidiaire verzoek is niet ontvankelijk omdat de wet de mogelijkheid van een dergelijk verzoek niet kent.

4.5 Verder constateert het hof dat klager in een kort tijdsbestek drie aanwijzingsverzoeken (zaaknummers 210315, 210324 en 210377) en vier klachten over verschillende dekens (zaaknummers 210316, 210325, 210341 en 210342) heeft ingediend in dezelfde dan wel aanverwante kwesties. Nu klager blijft volharden in het indienen van kansloze aanwijzingsverzoeken en beklagschriften, moet hij er rekening mee houden dat het hof een volgend beklag tegen de afwijzing van een (aanwijzings)verzoek door een deken (of een klacht over die deken), wegens misbruik van recht, buiten behandeling zal stellen.

5 BESLISSING

Hof van Discipline:

- verklaart het beklag van klager tegen de beslissing van 12 oktober 2021 van de Deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam ongegrond;

- verklaart het subsidiaire verzoek niet ontvankelijk.

Deze beslissing is gewezen door mr. T. Zuidema, voorzitter, mrs. V. Wolting en E.L. Pasma, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. van der Mark, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 7 februari 2022.

                                                                             griffier  voorzitter

De beslissing is verzonden op 7 februari 2022.