Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

07-02-2022

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2022:24

Zaaknummer

210030

Inhoudsindicatie

Klacht over verweerster grotendeels niet-ontvankelijk, omdat verweerster op het moment dat de handelwijze waarover klager klaagt nog niet als advocaat was beëdigd en de norm van artikel 46 Advocatenwet niet op verweerster van toepassing was. Voor zover de klacht het handelen van verweerster na haar beëdiging als advocaat betreft, is de klacht ongegrond vanwege een gebrek aan feitelijke onderbouwing. In hoger beroep is met goedvinden van partijen een aanvullend verwijt behandeld, dat door het hof niet-ontvankelijk is verklaard voor zover dit ziet op de periode voor de beëdiging en voor het overige ongegrond is verklaard. Bekrachtiging.

Uitspraak

BESLISSING van 7 februari 2022in de zaak 210030

naar aanleiding van het hoger beroep van:

klager

tegen:

verweerster

 

1 DE PROCEDURE BIJ DE RAAD

1.1  Het hof verwijst naar de beslissing van 11 januari 2021 van de Raad van Discipline (hierna: de raad) in het ressort Amsterdam (zaaknummer: 20-032/A/A). In deze beslissing zijn van de klacht van klager de klachtonderdelen a), b) en d) niet-ontvankelijk verklaard en klachtonderdeel c) voor zover dit gaat over de periode voor 21 februari 2019 niet-ontvankelijk en voor het overige ongegrond verklaard.

1.2 Deze beslissing is onder ECLI:NL:TADRAMS:2021:8 op tuchtrecht.nl gepubliceerd.

2 DE PROCEDURE BIJ HET HOF

2.1 Het beroepschrift van klager is ontvangen door de griffie van het hof op 11 januari 2021 en aangevuld in e-mailberichten d.d. 11 en 13 januari 2021. Binnen de beroepstermijn zijn aanvullend twee e-mailberichten van klager ontvangen door de griffie van het hof, te weten op 17 en 22 januari 2021. 

2.2 Verder bevat het dossier van het hof:- de stukken van de raad;- het e-mailbericht d.d. 22 februari 2021 met bijlagen van klager;- het e-mailbericht d.d. 24 februari 2021 met bijlagen van klager;- het verweerschrift d.d. 24 februari 2021 met bijlagen;- twee e-mailberichten d.d. 28 februari 2021 met bijlagen van klager;- het e-mailbericht d.d. 10 mei 2021 met bijlagen van klager;- het e-mailbericht d.d. 18 mei 2021 met bijlagen van klager;- het e-mailbericht d.d. 20 mei 2021 met bijlagen van klager;- het e-mailbericht d.d. 11 november 2021 met bijlagen van klager;- het e-mailbericht d.d. 7 januari 2022 met bijlagen van klager.

 2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld tijdens de openbare zitting van 17 januari 2022. Daar zijn klager fysiek en verweerster per telefoonverbinding verschenen. Klager heeft zijn standpunt toegelicht aan de hand van spreekaantekeningen, die ook onderdeel uitmaken van het dossier van het hof.

3 FEITEN

3.1 In de beslissing van de raad zijn de feiten vastgesteld onder randnummer 2. Er is in hoger beroep geen aanleiding deze feitenvaststelling te wijzigen. De door de raad vastgestelde feiten vormen dus ook in hoger beroep het uitgangspunt bij de beoordeling van de klacht. Deze feiten zijn als volgt.

3.2 Klager wil zijn voormalige advocaten aansprakelijk stellen vanwege een beroepsfout.

3.3 Op 17 augustus 2018 heeft klager via het lidmaatschap van zijn vakbond een verzoek ingediend bij het kantoor van klaagster, ARAG, om hem rechtsbijstand te verlenen.

3.4 ARAG heeft verweerster gevraagd de zaak van klager te behandelen.

3.5  Op 31 januari 2019 heeft verweerster klager gemaild dat het niet haalbaar is om de voormalige advocaten van klager met succes aansprakelijk te stellen.

3.6  Vanaf 21 februari 2019 staat verweerster als advocaat op het tableau ingeschreven.

3.7  Op 4 maart 2019 heeft klager bij ARAG een klacht over verweerster ingediend. Deze klacht is door de klachtenbehandelaar van ARAG ongegrond verklaard.

3.8  Vervolgens heeft klager een beroep gedaan op de geschillenregeling van ARAG. De geschillenregeling van ARAG is uiteindelijk niet in gang gezet, omdat klager daar geen toestemming voor heeft gegeven.

3.9  Op 10 april 2019 heeft verweerster aan klager bericht dat zij de behandeling van zijn zaak niet kon voortzetten als hij geen medewerking verleende aan de geschillenregeling. Verweerster heeft de behandeling van klagers zaak uiteindelijk gestaakt en het dossier aan ARAG teruggegeven.

4 KLACHT

4.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerster het volgende.

a) Verweerster heeft geweigerd ‘de rechtens bewezen schade te vorderen op de wederpartij’;

b) Verweerster heeft ten onrechte ‘de aannames en valsheid in geschrifte van het UWV over verzuim- en herstelmeldingen en de jurisdictie van de Arbodienst een op een overgenomen’;

c) Verweerster heeft geweigerd aan klager een opdrachtbevestiging over te leggen;

d) In eerste aanleg was ‘een bezwaarschrift ingediend door een ingehuurd advocatenkantoor in opdracht van vakbond FNV’.

5 BEOORDELING

omvang hoger beroep – nadere motivatie klacht

5.1 Klager heeft in beroep verder aangevoerd dat verweerster onrechtmatig heeft gehandeld door zich als arbeidsrechtadvocaat te presenteren, terwijl zij niet in staat was de zaak van klager te beoordelen wegens gebrekkige kennis van arbeidsrecht. Met instemming van beide partijen en gezien het gegeven dat klager dit verwijt ook heeft vermeld in de procedure bij de deken, zal het hof dit verwijt betrekken bij de beoordeling in hoger beroep.

overwegingen raad

5.2 Klachtonderdelen a) en b) zijn niet-ontvankelijk verklaard, omdat die zien op een e-mail van 31 januari 2019 die verweerster heeft verzonden toen zij nog geen advocaat was. Dit betekent dat verweerster op 31 januari 2019 nog niet onderworpen was aan het advocatentuchtrecht en klager niet kan klager over dit handelen van verweerster.

5.3 Klachtonderdeel c) gaat over het verstrekken van een opdrachtbevestiging door verweerster en is door de raad ongegrond verklaard bij gebrek aan een feitelijke grondslag. De raad heeft overwogen dat ARAG aan klager heeft medegedeeld dat zijn zaak in behandeling is genomen en dat een van de juristen van ARAG de zaak zal behandelen. Vervolgens heeft verweerster op 6 september 2018 telefonisch aan klager kenbaar gemaakt dat zij het dossier heeft ontvangen en zal behandelen. Dit heeft zij per e-mail op 7 september 2018 aan klager bevestigd. Dit nog daargelaten de niet-ontvankelijkheid voor zover het onderdeel ziet op de periode voor 21 februari 2019.

5.4 Klachtonderdeel d) betreft het bezwaarschrift dat is ingediend door een advocatenkantoor in opdracht van FNV en is door de raad niet-ontvankelijk verklaard. Het gaat hier niet om handelen van verweerster. 

overwegingen hof

5.5 Het hof ziet op basis van het onderzoek in hoger beroep geen aanleiding om tot een andere beoordeling van de klacht te komen dan die van de raad. Het hof sluit zich aan bij de beoordeling van de raad en neemt die over. Hetgeen in hoger beroep door klager naar voren is gebracht, leidt niet tot een ander oordeel. De door hem gestelde onjuiste feiten zijn geen onderdeel van de feitenvaststelling door de raad en vormen dus geen grondslag voor de beoordeling van de klacht door de raad. Voor zover klager in hoger beroep er aanvullend over heeft geklaagd dat verweerster niet deskundig was op het gebied van arbeidsrecht en zich dus ook niet op die wijze mocht presenteren, overweegt het hof dat dit niet relevant is nu de verweten gedragingen grotendeels hebben plaatsgevonden voor haar beëdiging als advocaat. In zoverre is dit verwijt niet-ontvankelijk. Voor het overige is die stelling niet inhoudelijk met stukken onderbouwd en is dit, gezien de gemotiveerde betwisting van verweerster, bij gebrek aan een feitelijke grondslag ongegrond. Het hof verwerpt de beroepsgronden van klager en zal de beoordeling van de raad bekrachtigen.

6 BESLISSING

Het Hof van Discipline:

6.1 bekrachtigt de beslissing van 11 januari 2021 van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam, gewezen onder nummer 20-032/A/A;

en doet recht:

6.2 verklaart het in hoger beroep aangevoerde aanvullende verwijt niet-ontvankelijk voor zover dit ziet op gedragingen voor 21 februari 2019 en voor het overige ongegrond.

Deze beslissing is gewezen door A.M. van Amsterdam, voorzitter, mrs. V. Wolting en Chr.H. van Dijk, leden, in tegenwoordigheid van L.E. Verwey, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 7 februari 2022.

 

 

griffier voorzitter            

 

De beslissing is verzonden op 7 februari 2022.