Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

07-02-2022

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2022:30

Zaaknummer

210294

Inhoudsindicatie

Artikel 13 beklag. Het hof stelt voorop dat klager geen belang meer heeft bij zijn beklag nu de termijn om hoger beroep in te stellen tegen het vonnis van de rechtbank inmiddels is verstreken en niet gebleken is dat op tijd beroep is ingesteld. Ook heeft klager geen argumenten aangedragen (wat wel op zijn weg had gelegen) dat een overschrijding van de beroepstermijn verschoonbaar is en hem dus niet toe te rekenen valt. Reeds daarom is het beklag van klager ongegrond.

Uitspraak

BESLISSING

van 7 februari 2022in de zaak 210294 naar aanleiding van het beklag van:

klager tegen: mr. E.J. HenrichsDeken van de Orde van Advocatenin het arrondissement Amsterdam

de deken

1 HET BEKLAG

1.1 Klager heeft bij de deken een verzoek ingediend tot aanwijzing van een advocaat als bedoeld in artikel 13 lid 1 Advocatenwet. De deken heeft dit verzoek afgewezen met zijn beslissing van 23 september 2021. Klager heeft een beklag d.d. 1 oktober 2021 tegen de beslissing van de deken ingediend bij het hof.

2 DE PROCEDURE BIJ HET HOF

2.1 Het beklag is op 4 oktober 2021 ontvangen door de griffie van het hof.

2.2 Verder bevat het dossier:- een brief van klager van 6 oktober 2021;- het verweerschrift van de deken van 15 oktober 2021;- een brief van klager van 23 oktober 2021;- een brief van klager van 16 november 2021.

2.3 Het hof heeft het verzoek in raadkamer behandeld op basis van de stukken uit het dossier.

3 FEITEN

Het hof stelt de volgende feiten vast.

3.1 In een brief van 18 augustus 2021 heeft klager een verzoek ingediend bij de deken, gericht aan de deken van de raad van de Nederlandse orde van advocaten (NOvA), om een advocaat aan te wijzen. Klager geeft hierin – kort samengevat – aan dat hij hoger beroep wenst in te stellen tegen een beslissing van de rechtbank en dat hij geen advocaat kan vinden om het hoger beroep in te stellen. Uit de brief blijkt dat de procedure betrekking heeft op het mentorschap van zijn moeder.

3.2 In een brief van 23 augustus 2021 heeft de stafmedewerker van de deken aan klager bericht dat zijn brief niet volledig leesbaar is, maar dat de stafmedewerker eruit begrijpt dat klagers brief eigenlijk is gericht aan de deken in het arrondissement Noord-Holland. De stafmedewerker heeft aangegeven dat klagers verzoek is doorgezonden naar het arrondissement Noord-Holland.

3.3 In een brief van 9 september 2021 heeft de stafmedewerker van de deken klager geïnformeerd dat zij van de deken in het arrondissement Noord-Holland het bericht heeft ontvangen dat klager een advocaat nodig heeft om hoger beroep in te stellen tegen een beslissing van de rechtbank Noord-Holland bij het gerechtshof Amsterdam. Klager wordt gewezen op de voorwaarden waaraan een verzoek tot aanwijzing van een advocaat moet voldoen. De stafmedewerker heeft aan klager verzocht om correspondentie van ieder geval vijf advocaten te tonen, waaruit blijkt dat zij niet bereid zijn klagers zaak te behartigen en waarom zij daartoe niet bereid zijn.

3.4 In een brief van 18 september 2021 heeft klager bericht dat in de beslissing van de rechtbank van 6 april 2021 staat vermeld dat hij binnen drie maanden hoger beroep moet instellen bij het Gerechtshof te Amsterdam en dat “de termijnoverschrijding is, zo ik ervaar geaccepteerd i.e. 't Gerechtshof wacht op me". Verder geeft klager aan dat hij minstens dertig advocaten heeft benaderd, maar dat hij geen reactie krijgt op zijn brieven, dat bellen niet werkt en dat hij geen schriftelijke afwijzingen heeft.

3.5 In een brief van 23 september 2021 heeft de deken het verzoek om aanwijzing van een advocaat afgewezen. Hierin staat – kort samengevat – vermeld dat de deken begrijpt dat klager in hoger beroep wil tegen een uitspraak van 6 april 2021, dat de beroepstermijn daarvan drie maanden betreft (en dus op 6 juli 2021 is verlopen) en dat uit klagers stukken niet blijkt dat tijdig beroep tegen deze beslissing is ingesteld.

4 BEOORDELING

beklag

4.1 Klager heeft – kort samengevat en naar het hof begrijpt – het volgende aangevoerd. Klager stelt dat hij een advocaat nodig heeft om hoger beroep in te stellen, maar dat hij ondanks meerdere pogingen daartoe geen advocaat kan vinden om zijn zaak te behandelen. Verder stelt hij dat de beroepstermijn niet is verstreken. Klager geeft aan dat hij een einde wil maken aan “de gevangenschap” van zijn moeder. Het hof leidt hieruit af dat klager ontevreden is over de huidige mentor van zijn moeder.

verweer deken

4.2 De deken heeft – kort samengevat – het volgende verweer gevoerd. Klager heeft in zijn beklagschrift geen feiten of omstandigheden aangedragen die tot een andere conclusie kunnen leiden dan dat de kwestie waarvoor hij rechtsbijstand verzoekt, geen kans van slagen heeft omdat de beroepstermijn is verstreken. Klager heeft ook geen nadere toelichting gegeven of bewijs getoond dat (ondanks het verstrijken van de beroepstermijn) hoger beroep nog mogelijk is. Daarnaast heeft klager geen schriftelijke afwijzingen laten zien waaruit blijkt dat hij minstens vijf advocaten heeft benaderd.

toetsingskader

4.3 Op grond van artikel 13 Advocatenwet kan een rechtzoekende die niet (tijdig) een advocaat bereid vindt hem bij te staan in een zaak waarin vertegenwoordiging door een advocaat is voorgeschreven of bijstand uitsluitend door een advocaat kan geschieden, zich wenden tot de deken met het verzoek een advocaat aan te wijzen. De deken kan een verzoek op grond van dit artikel alleen wegens gegronde redenen afwijzen. Een dergelijke reden kan onder meer bestaan indien de door klager gewenste procedure geen verplichte procesvertegenwoordiging kent, of indien de procedure geen redelijke kans van slagen heeft.

beoordeling

4.4 Het hof stelt voorop dat klager geen belang meer heeft bij zijn beklag nu de termijn om hoger beroep in te stellen tegen het vonnis van de rechtbank van 6 april 2021 inmiddels is verstreken en niet gebleken is dat op tijd beroep is ingesteld. Ook heeft klager geen argumenten aangedragen (wat wel op zijn weg had gelegen) dat een overschrijding van de beroepstermijn verschoonbaar is en hem dus niet toe te rekenen valt. Reeds daarom is het beklag van klager ongegrond.4.5 Ten overvloede overweegt het hof nog als volgt. Uit de stukken leidt het hof af dat de stafmedewerker van de deken klager erop heeft gewezen dat hij minimaal vijf schriftelijke afwijzingen moet opsturen van door hem benaderde advocaten. Klager heeft dat niet gedaan. Nu klager door de stafmedewerker van de deken in de gelegenheid is gesteld de benodigde informatie te verstrekken en hij daar niet aan heeft voldaan, staat niet vast dat klager zich voldoende heeft ingespannen om zelf een advocaat te vinden. Ook daarom is het beklag ongegrond.4.6 Het beklag tegen de beslissing van de deken om geen advocaat aan te wijzen in de zin van artikel 13 Advocatenwet zal daarom ongegrond worden verklaard.

5 BESLISSING

Hof van Discipline:

5.1 verklaart het beklag van klager tegen de beslissing van 23 september 2021 van de Deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam ongegrond.

Deze beslissing is gewezen door mr. T. Zuidema, voorzitter, mrs. V. Wolting en E.L. Pasma, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. van der Mark, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 7 februari 2022.                                                                         griffier  voorzitter

 

De beslissing is verzonden op 7 februari 2022