Rechtspraak
Uitspraakdatum
07-02-2022
ECLI
ECLI:NL:TAHVD:2022:22
Zaaknummer
160244H
Inhoudsindicatie
Herzieningsverzoek. Verzoeker stelt dat sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden die tot een ander oordeel zouden hebben geleid als die destijds bij het hof bekend waren geweest. De gestelde omstandigheden vormen echter stukken van zijn hand, waarin hij herhaaldelijk aanvoert dat de deken destijds frauduleus heeft gehandeld en sprake is van gerechtelijke dwaling. Evenals het aantreden van een nieuwe regering en nieuwe jurisprudentie van het hof vormen ook die stukken geen nieuwe feiten of omstandigheden. Verzoek niet-ontvankelijk.
Uitspraak
BESLISSING van 7 februari 2022in de zaak 160244H
naar aanleiding van het verzoek tot herziening van: verzoeker
1 DE BESLISSING WAARVAN HERZIENING WORDT VERZOCHT 1.1 Het hof verwijst naar de beslissing van 22 augustus 2016 van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag (verder: de raad) met zaaknummer 16-104/DH/RO. Daarin is het bezwaar van de Deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) gegrond verklaard en is aan verzoeker de maatregel van schrapping van het tableau opgelegd. Verzoeker is veroordeeld tot betaling van de proceskosten. De beslissing is onder ECLI:NL:TADRSGR:2016:164 gepubliceerd op tuchtrecht.nl.1.2 Verzoeker heeft tegen de beslissing van de raad beroep ingesteld bij het Hof van Discipline (verder: het hof). Het hof heeft in beroep op 9 januari 2017 een tussenbeslissing gewezen, waarin het onderzoek is heropend en de deken is opgedragen een nader onderzoek te verrichten en daarvan verslag te doen bij het hof. Nadat de deken hieraan uitvoering heeft gegeven, heeft het hof op 8 mei 2017 een eindbeslissing gewezen. In deze beslissing heeft het hof de beslissing van de raad bekrachtigd en verzoeker veroordeeld tot betaling van de proceskosten. De tussenbeslissing is onder ECLI:NL:TAHVD:2017:5 gepubliceerd op tuchtrecht.nl en de eindbeslissing is onder ECLI:NL:TAHVD:2017:76 gepubliceerd op tuchtrecht.nl.
2 HET VERZOEK TOT HERZIENING 2.1 Verzoeker heeft per e-mail van 24 augustus 2021 verzocht om herziening van de eindbeslissing van het hof.
2.2 Verder bevat het herzieningsdossier:- de stukken van de raad (16-104/DH/RO);- de stukken van het hof (160244);- de e-mail d.d. 6 september 2021 met bijlagen van verzoeker;- de reactie op het herzieningsverzoek d.d. 11 november 2021 van de deken;- de e-mail d.d. 19 november 2021 met bijlagen van verzoeker;- de e-mail d.d. 22 november 2021 met bijlagen van verzoeker;- de e-mail d.d. 30 november 2021 met bijlagen van verzoeker;- de e-mail d.d. 13 december 2021 met bijlagen van verzoeker;- de e-mail d.d. 16 december 2021 met bijlagen van verzoeker
2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld tijdens de openbare zitting van 17 januari 2022. Daar zijn verzoeker met zijn partner alsmede de deken verschenen. Verzoeker heeft zijn standpunt toegelicht aan de hand van spreekaantekeningen die ook onderdeel uitmaken van het dossier van het hof.
3 BEOORDELING mogelijkheid tot herziening3.1 Het hof stelt voorop dat tegen een beslissing van het hof in de Advocatenwet geen gewoon rechtsmiddel is opengesteld. De Advocatenwet voorziet evenmin in de mogelijkheid tot herziening van een uitspraak van de tuchtrechter. Daarom is een verzoek om herziening van een uitspraak van het hof in beginsel niet-ontvankelijk en neemt het hof zo’n verzoek niet in behandeling.3.2 Bij uitzondering kan het hof, zo blijkt uit artikel 1 van het herzieningsprotocol, een verzoek om herziening wel ontvankelijk verklaren en in behandeling nemen, als:a. feiten of omstandigheden aan het licht komen die (i) hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak, en (ii) bij de verzoeker vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en die (iii) het ernstige vermoeden rechtvaardigen dat het hof tot een andere beslissing zou zijn gekomen als deze vóór de uitspraak bij het hof bekend zouden zijn geweest.b. in de procedure bij het hof geen sprake is geweest van een eerlijk proces doordat een fundamenteel rechtsbeginsel is geschonden.
herzieningsverzoek en de reactie van de deken3.3 Verzoeker stelt in zijn herzieningsverzoek dat sprake is van nieuwe feiten die, als het hof daarmee bekend was geweest bij de beoordeling van het beroep in 2017, tot een andere beslissing zouden hebben geleid. Het onderzoek dat de deken in 2016/2017 op aanwijzen van het hof heeft verricht, heeft geleid tot een onjuist rapport. Ook heeft de deken destijds leugenachtige verklaringen ten overstaan van de tuchtrechter afgelegd. Als gevolg hiervan heeft het hof gedwaald bij de totstandkoming van de beslissing in 2017.3.4 Ter zitting van het hof heeft verzoeker desgevraagd nader toegelicht dat bedoelde nieuwe feiten en omstandigheden mede, dan wel voorts, bestaan uit:- de brief aan procureur-generaal Otte, waarin verzoeker hem kort gezegd vraagt de door verzoeker gestelde rechterlijke dwaling te onderzoeken;- de recente jurisprudentie van het hof van discipline, waarin een tuchtklacht tegen een deken van de Orde van Advocaten gegrond is verklaard;- een nieuw aan te treden regering onder wie de eerdere aangifte tegen de deken ongetwijfeld tot een veroordeling zal leiden, aldus nog steeds verzoeker.3.5 De deken heeft, kort gezegd, aangevoerd dat de gronden van het herzieningsverzoek geen nieuwe feiten of omstandigheden betreffen.ontvankelijkheid van het herzieningsverzoek
3.6 De omstandigheden die verzoeker heeft aangevoerd in zijn herzieningsverzoek zijn niet aan te merken als nieuwe feiten en omstandigheden die redelijkerwijs niet bekend konden zijn voorafgaand aan het wijzen van de beslissing van het hof in 2017 en die tot een ander oordeel van het hof zouden hebben geleid, en kunnen dan ook niet leiden tot herziening van deze beslissing.3.7 Door verzoeker is (slechts) aangevoerd dat hij ten onrechte van het tableau is geschrapt en daardoor in financiële problemen is geraakt. De daarbij overgelegde stukken zijn deels al eerder overgelegd (vóór de beoordeling door het hof) en zijn dus niet als nieuwe feiten en omstandigheden aan te merken. Voor het overige betreft het stukken die zien op de door verzoeker gedane aangifte bij de politie (die heeft geleid tot een sepot) en de daarop betrekking hebbende correspondentie met de (huidige) deken en de procureur-generaal bij het OM. Niet valt in te zien dat deze aangifte had kunnen leiden tot een ander oordeel van het hof in 2017, omdat verzoeker ook al ter zitting van het hof op 10 maart 2017 de bevindingen van de deken inhoudelijk heeft bestreden. Zijn verwachting dat onder het recent aangetreden kabinet zijn aangifte alsnog tot een veroordeling van de voormalig deken zal leiden, is niet nader onderbouwd. De verwijzing naar recente jurisprudentie van het hof, treft evenmin doel, omdat dat niet ziet op het aan verweerder verweten handelen.3.8 Het hof zal het herzieningsverzoek dan ook niet-ontvankelijk verklaren.
4 BESLISSING Het Hof van Discipline:4.1 verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in zijn herzieningsverzoek.
Deze beslissing is gewezen door mr. A.M. van Amsterdam, voorzitter, mrs. V. Wolting en Chr.H. van Dijk, leden, in tegenwoordigheid van mr. L.E. Verwey, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 7 februari 2022.
griffier voorzitter
De beslissing is verzonden op 7 februari 2022.