Rechtspraak
Uitspraakdatum
24-01-2022
ECLI
ECLI:NL:TADRAMS:2022:16
Zaaknummer
21-736/A/NH
Inhoudsindicatie
Hangt samen met 21-500/A/NH. Klacht is gegrond. Berisping. De vrijheid die verweerder heeft in het kader van een tegen hem gerichte klacht zijn belangen te verdedigen, is niet onbegrensd. Verweerder heeft met zijn uitlatingen de betamelijkheidsnorm overschreden.
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdamvan 24 januari 2022in de zaak 21-736/A/NHnaar aanleiding van de klacht van:
klagergemachtigde: mr. S. Tellings
over:
verweerdergemachtigde: mr. B.D.W. Martens
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE1.1 Op 1 december 2020 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.1.2 Op 1 september 2021 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk td/ds/1292257 van de deken ontvangen. 1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 10 december 2021. De mondelinge behandeling vond gelijktijdig plaats met de mondelinge behandeling van de hierna onder 2.2 genoemde klacht en het hierna onder 2.3 genoemde dekenbezwaar tegen verweerder. Op de zitting waren aanwezig klagers gemachtigde, verweerder en zijn gemachtigde, en de deken vergezeld door mr. T.M. Dams, adjunct-secretaris/directeur Bureau van de Orde. Van de behandeling is één proces-verbaal opgemaakt. 1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 49. Ook heeft de raad kennisgenomen van een e-mail met bijlagen van klagers gemachtigde aan de raad van 26 november 2021.
2 FEITEN2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.2.2 Op 16 juli 2020 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder (hierna: de eerste klacht). Die zaak is bij de raad geregistreerd onder zaaknummer 21-500A/NH. Verweerder heeft in dat kader verweer gevoerd en in zijn dupliek van 28 oktober 2020 uitlatingen gedaan die voor klager aanleiding zijn geweest de onderhavige, tweede, klacht in te dienen. Deze uitlatingen van verweerder hadden onder andere betrekking op de wijze waarop klager zijn kantoor voerde en hoe hij omging met dossiers, toevoegingen en urenstaten. Dit in de periode waarin verweerder in dienst was van het advocatenkantoor van klager. 2.3 Op 1 december 2020 heeft de deken mede naar aanleiding van de eerste klacht een dekenbezwaar over verweerder bij de raad ingediend (geregistreerd onder zaaknummer 21-499/A/NH/D). In die zaak wordt vandaag eveneens uitspraak gedaan. Ook in de eerste klacht wordt vandaag uitspraak gedaan.3 KLACHT3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder niet te hebben gehandeld zoals een behoorlijk advocaat betaamt door: a) zich herhaaldelijk onnodig grievend uit te laten over klager en/of diens medewerkers;b) in strijd met gedragsregel 8 herhaaldelijk onjuiste feitelijke informatie te verstrekken.
4 VERWEER 4.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.
5 BEOORDELINGKlachtonderdelen a) en b)5.1 De klachtonderdelen lenen zich voor gezamenlijke behandeling omdat ze allebei zien op door verweerder gedane uitlatingen in reactie op de eerste klacht. 5.2 Volgens klager heeft verweerder in zijn dupliek in de eerste klachtzaak ten onrechte beschuldigende uitlatingen over hem gedaan. Zo heeft verweerder geschreven dat klager zich schuldig heeft gemaakt aan financiële malversaties (met betrekking tot de Raad voor Rechtsbijstand), valsheid in geschrifte heeft gepleegd en cliënten opzettelijk financieel heeft benadeeld althans dat heeft geprobeerd. 5.3 Klager betwist de door verweerder gedane beschuldigingen, zoals het opstellen van “spookfacturen” en “opplussen” en ”manipuleren” van een urenoverzicht. Klager acht deze uitlatingen onnodig grievend en daarmee klachtwaardig. Hij voelt zich aangetast in zijn eer en goede naam. Het is niet niks als een advocaat bij de deken klaagt over de financiële integriteit van een andere advocaat.5.4 Verweerder stelt dat zijn uitlatingen niet onnodig grievend zijn. Hij meent dat hij in zijn verweer en ook in zijn dupliek gebleven is binnen de ruime mate van vrijheid die hij daarbij heeft. De eerste klacht van klager ging erover dat verweerder een cliënt was gaan bijstaan die procedeerde tegen het kantoor van klager, verweerders oud-werkgever. Hij wilde klager niet schaden, maar de achtergrond/context schetsen van zijn beslissing om tegen klagers kantoor op te treden. Klager wijst erop dat hij zich mag verweren op de wijze die hem goeddunkt zolang hij daarbij te werk gaat op voor advocaten betamelijke wijze. Klager ondervindt bovendien geen nadeel hiervan, omdat de klachtprocedure bij de deken niet openbaar is. 5.5 Ter zitting van de raad heeft verweerder erkend dat hij de uitlatingen niet had moeten doen. Hij ziet nu in dat hij zakelijker had moeten reageren. 5.6 De raad overweegt als volgt. De vrijheid die verweerder heeft in het kader van een tegen hem gerichte klacht zijn belangen te verdedigen, is niet onbegrensd. Verweerder dient daarbij de grenzen van de betamelijkheid, waaraan een advocaat zich moet houden, in acht te nemen. Naar het oordeel van de raad heeft verweerder met de door hem gebezigde woorden ‘malversaties’, ‘spookfacturen’, “opplussen” en “manipuleren” van uren, de grenzen van het betamelijke opgezocht en in dit geval ook overschreden. Het was onnodig zich te bedienen van voornoemde woorden. Verweerder had zich kunnen beperken tot een zakelijke omschrijving/beschrijving van de feiten en omstandigheden waarvan hij meende dat deze, zoals hij heeft betoogd, onder de aandacht van de deken moesten worden gebracht en zich kunnen en moeten onthouden van de door hiervoor weergegeven kwalificaties. Van belang hierbij is het streven van advocaten naar een onderlinge verhouding die berust op welwillendheid en vertrouwen. Verweerder heeft ter zitting ook erkend dat hij de uitlatingen niet had moeten doen. De raad concludeert dat verweerder met voornoemde uitlatingen de betamelijkheidsnorm heeft overschreden. De klacht is dan ook gegrond. 6 MAATREGEL6.1 De raad acht de maatregel van berisping in dit geval gerechtvaardigd en acht hiertoe het volgende van belang. Zoals de raad ook in de beslissingen in de zaken geregistreerd onder de nummers 21-499/A/NH/D en 21-500/A/NH heeft geoordeeld, getuigt het handelen van verweerder van een gebrek aan normbesef en beroepsethiek. Omdat het gebrek aan normbesef bij verweerder de raad zorgen baart, geeft de raad verweerder uitdrukkelijk mee een cursus over beroepsethiek te volgen.
7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING 7.1 Omdat de raad de klacht gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klager betaalde griffierecht van € 50,- aan hem vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.7.2 Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:a) € 50,- reiskosten van klager,b) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten enc) € 500,- kosten van de Staat.
7.3 Verweerder moet het bedrag van € 50,- aan reiskosten binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, betalen aan klager. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door. 7.4 Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder b en c genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.
BESLISSINGDe raad van discipline:- verklaart de klacht gegrond;- legt aan verweerder de maatregel van berisping op;- veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klager;- verweerder tot betaling van de reiskosten van € 50,- aan klager, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3; - veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.4.
Aldus beslist door mr. Q.R.M. Falger, voorzitter, mrs. G. Kaaij en C. C. Oberman, leden, bijgestaan door mr. G. Panday als griffier en uitgesproken in het openbaar op 24 januari 2022.
Griffier Voorzitter
Verzonden op: 24 januari 2022