Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

24-01-2022

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2022:9

Zaaknummer

21-744/DH/DH

Inhoudsindicatie

Klacht over integriteit ongegrond. Niet kan worden vastgesteld dat verweerder de intentie zou hebben gehad zijn kantoorgenoot aan te zetten klaagster een leugenachtige verklaring op de mouw te spelden.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 24 januari 2022 in de zaak 21-744/DH/DH naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

over:

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE 1.1    Op 28 oktober 2020 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.1.2    Op 3 september 2021 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk K223 2020 ia/jh van de deken ontvangen. 1.3    De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 13 december 2021. De behandeling heeft plaatsgevonden middels een videoverbinding. Daarbij waren klaagster, vergezeld door mevr. L. van der Wijk, en verweerder aanwezig.1.4    De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 5 (inhoudelijk) en 1 tot en met 6 (procedureel).  

2    FEITEN 2.1    Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.2.2    Op 31 oktober 2019 is klaagsters BRP-uittreksel opgevraagd bij de gemeente door mr. M, een kantoorgenoot van verweerder.2.3    Op 23 december 2019 heeft klaagster in een e-mail aan mr. M en het bestuur van het advocatenkantoor, waartoe verweerder behoort, het volgende geschreven:“Inmiddels heb ik begrepen dat u mijn BRP uittreksel heeft opgevraagd bij de gemeente [plaats], reden waarom ik u persoonlijk in de gelegenheid stel om de vragen zoals opgenomen in mijn e-mail d.d. 15 december 2019 (alsnog) te beantwoorden (…) Naar ik begrijp heeft u louter vanuit commerciële overwegingen mijn BRP uittreksel opgevraagd en gedeeld met uw (voormalig) cliënt. Zou zulks inderdaad het geval zijn dan heeft u niet alleen de gemeente [plaats] – gelet op de bestaande protocollen ten aanzien van verstrekking van BRP uittreksels – doelbewust op misleidende wijze geïnformeerd, maar dan heeft u bovenal in strijd gehandeld met wettelijke regelgeving en met de Gedragsregels advocatuur.”2.4    Diezelfde dag heeft verweerder in een e-mail aan klaagster, mr. M en de (andere) bestuurders van het advocatenkantoor geschreven:“Wat nog als verweer kan worden aangevoerd weet ik niet misschien kan [mr. M] nog met iets casus-specifieks kan verzinnen dat zou kunnen passen in regel die geldt voor opvragen van uittreksel.”2.5    Klaagster heeft diezelfde dag gereageerd en onder meer geschreven:“Zou u kunnen verduidelijken waar u in uw e-mail van heden op doelt met de zinsnede “iets casus-specifieks verzinnen?” Ik krijg namelijk de indruk dat u [mr. M] instrueert (althans verzoekt) om mij iets op de mouw te spelden en mij daarmee in het ootje te nemen.”2.6    Bij e-mail van 8 januari 2020 heeft verweerder aan klaagster onder meer geschreven:“Vanwege het voor advocaten geldende beroepsgeheim mag aan u geen uitleg worden gegeven over de reden c.q. de achtergrond van het opvragen van een uittreksel. (…)Dat u van mij abusievelijk een niet voor u bedoelde interne e-mail heeft ontvangen, maakt niet dat ik aan u uitleg over de inhoud en de context daarvan verschuldigd ben. De uitleg die u geeft aan een zinsnede in die e-mail kan ik overigens niet onderschrijven.”

3    KLACHT 3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerder dat hij de kernwaarde integriteit heeft geschonden met name omdat verweerder zijn kantoorgenoot mr. M heeft geïnstrueerd en/of verzocht om klaagster een gefabriceerde grondslag en/of verklaring voor te houden met betrekking tot vragen die klaagster heeft gesteld aan mr. M met betrekking tot het opvragen door haar van klaagsters BRP-uittreksel.3.2    Ter toelichting op de klacht heeft klaagster gesteld dat haar BRP-uittreksel is opgevraagd door mr. M, een advocaat van verweerders kantoor. Klaagster heeft daarop mr. M per e-mail gevraagd op basis van welke grondslag het uittreksel is opgevraagd. Onder meer verweerder heeft een cc van deze e-mail ontvangen. De klacht ziet op de vervolgens ontvangen e-mails van verweerder van 23 december 2019 en 8 januari 2020. Klaagster begrijpt de e-mail van 23 december 2019 zo dat mr. M wordt geïnstrueerd (althans verzocht) om klaagster, in haar reactie op de door klaagster voorgelegde vragen, een gefabriceerde grondslag en/of verklaring voor het opvragen van het BRP-uittreksel op de mouw te spelden. Klaagster stelt dat mr. M daarmee door verweerster wordt geïnstrueerd/verzocht om klaagster voor te liegen. Verweerder weigert vervolgens in zijn e-mail van 8 januari 2020 om zich te verantwoorden en tekst en uitleg te geven. Verweerder heeft daarmee de kernwaarde integriteit geschonden, aldus klaagster.

4    VERWEER  4.1    Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

5    BEOORDELING 5.1    De raad overweegt dat klaagster mr. M en het bestuur van het advocatenkantoor, waaronder verweerder, vragen heeft gesteld over het door mr. M opgevraagde BRP-uittreksel van klaagster. Verweerder heeft daarop bij e-mail van 23 december 2019 gereageerd aan onder meer klaagster. Hoewel de e-mail kennelijk bedoeld was voor mr. M en/of het bestuur van het advocatenkantoor, heeft verweerder deze e-mail ook aan klaagster gezonden. Nu de e-mail ook aan klaagster verzonden was, is de raad – anders dan de deken – van oordeel dat verweerder daarover wel tuchtrechtelijk verantwoording dient af te leggen. Dat heeft hij echter ook gedaan, zij het niet naar klaagsters tevredenheid.5.2    Hoewel de raad klaagsters onvrede over de e-mails van verweerder niet onbegrijpelijk acht, moeten de berichten worden uitgelegd in de context van het geheel. Verweerders e-mail van 23 december 2019 is wellicht ongelukkig geformuleerd, maar het woord ‘verzinnen’ is voor meerdere uitleg vatbaar. Het betreft daarom een kwestie van interpretatie van verweerders bericht en met name het daarin door verweerder gebruikte woord ‘verzinnen’. De raad kan niet vaststellen dat verweerder de intentie zou hebben gehad om (met deze e-mail of anderszins) zijn kantoorgenoot aan te zetten klaagster ‘een leugenachtige verklaring op de mouw te spelden’. Van tuchtrechtelijk laakbaar handelen of handelen in strijd met de geldende betamelijkheids- en integriteitsnormen is geen sprake. De raad verklaart de klacht dan ook ongegrond.

BESLISSING De raad van discipline verklaart de klacht ongegrond.

Aldus beslist door mr. G.A.F.M. Wouters, voorzitter, mrs. P. Rijpstra, P.O.M. van Boven-de Groot, A. Schaberg en E.A.L. van Emden, leden, bijgestaan door mr. C.M. van de Kamp als griffier en uitgesproken in het openbaar op 24 januari 2022.