Rechtspraak
Uitspraakdatum
24-01-2022
ECLI
ECLI:NL:TADRAMS:2022:20
Zaaknummer
21-1000/A/A
Inhoudsindicatie
Voorzittersbeslissing. Klacht over voormalige eigen advocaat. Kwaliteit dienstverlening. Handelen van verweerder is niet zodanig onvoldoende voortvarend dat dit de grenzen van het tuchtrechtelijk ontoelaatbare overschrijdt. Klacht kennelijk ongegrond.
Uitspraak
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam
van 24 januari 2022in de zaak 21-1000/A/A
naar aanleiding van de klacht van:
klaagster
over:
verweerder
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) van 15 december 2021 met kenmerk 1266778/EJH/FS, digitaal door de raad ontvangen op dezelfde datum, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 5.
1 FEITENVoor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.1.1 Klaagster heeft in anderhalf jaar tijd een bedrag van in totaal € 22.000,- gestort op rekeningen bij ABN AMRO (hierna: de bank). De bank heeft klaagster gevraagd om de herkomst van het geld aan te tonen. De verklaring die klaagster vervolgens heeft gegeven, vond de bank niet voldoende.1.2 Op 3 september 2020 heeft klaagster van de bank een brief ontvangen dat haar rekeningen per 8 oktober 2020 worden verwijderd. Naar aanleiding van dat bericht heeft klaagster zich tot verweerder gewend.1.3 Op 15 september 2020 heeft tussen klaagster en verweerder een gesprek plaatsgevonden. Tijdens dit gesprek heeft verweerder vastgesteld dat de brief van de bank van 3 september 2020 niet bij de door klaagster meegenomen stukken zat, maar wel een brief van 24 februari 2020. In laatstgenoemde brief heeft de bank nadere vragen aan klaagster gesteld over de herkomst van de door haar gestorte contante bedragen. Verweerder heeft klaagster gevraagd om hem alle brieven van de bank toe te sturen. 1.4 Op 15 september 2020 heeft klaagster een e-mail met bijlagen naar verweerder gemaild. 1.5 Op 18 september 2020 heeft verweerder klaagster per mail gevraagd om de brieven van de bank naar hem door te sturen, zodat hij zich kenbaar kan maken als haar advocaat en kan verzoeken de blokkering van klaagsters rekening op te schorten totdat de bezwaarprocedure is afgehandeld.1.6 Op 19 september 2020 heeft klaagster naar verweerder gemaild dat zij de brieven niet meer heeft, omdat een medewerker van het bankfiliaal in Lelystad de brieven heeft weggegooid.1.7 Op 22 september 2020 heeft verweerder klaagster voorgesteld dat hij zo spoedig mogelijk aan de slag gaat met het opstellen van de inhoudelijke bezwaren. In dat kader vraagt verweerder klaagster of zij hem het kasboek van de periode juli 2018 tot en met januari 2020 digitaal kan toesturen, zoals zij op verweerders kantoor hebben besproken.1.8 Op 23 september 2020 laat klaagster verweerder weten dat zij aan de slag gaat met het geven van extra documentatie. Klaagster heeft verweerder gevraagd of het mogelijk is de bank om uitstel te vragen.1.9 Op 24 september 2020 heeft klaagster een door haar opgestelde e-mail voor de bank naar verweerder gemaild met de vraag of hij de e-mail wil nakijken. In een tweede e-mail van 24 september 2020 aan verweerder heeft klaagster opgemerkt dat de tijd dringt en dat er gauw actie moet worden ondernomen.1.10 Op 25 september 2020 heeft verweerder de bank namens klaagster aangeschreven en gevraagd om een redelijke termijn voor het verzamelen van de vereiste gegevens en het op schrift stellen van de bezwaren. Ook heeft verweerder de bank gevraagd om niet over te gaan tot blokkade van klaagsters bankrekeningen gedurende de gevraagde termijn. Dezelfde dag heeft verweerder klaagster gemaild dat hij de bank heeft gevraagd om uitstel en om niet over te gaan tot blokkade van de bankrekeningen. Verweerder heeft daarbij vermeld dat hij het inhoudelijke deel van het verhaal nu niet kenbaar gaat maken en dat het zijn voorkeur heeft dat op een later moment te doen en dan direct volledig te zijn.1.11 Bij brief van 2 oktober 2020 heeft verweerder de bank gevraagd om de beëindiging van de klantrelatie met klaagster op te schorten en om een termijn voor het aanleveren van de vereiste bescheiden. Toen verweerder geen spoedige reactie had ontvangen, heeft verweerder telefonisch contact met de bank opgenomen. Tijdens dat telefonisch contact is aan verweerder meegedeeld dat bij brief van 3 september 2020 aan klaagster is bericht dat haar verweren onvoldoende waren en dat zij twee weken had voor het instellen van beroep bij de afdeling klachtenmanagement. Verweerder heeft dit telefonisch aan klaagster doorgegeven.1.12 Op 3 oktober 2020 heeft klaagster verweerder gemaild dat zij teleurgesteld is en dat zij vermoedt dat verweerder vergeten is de brieven te lezen en te versturen. 1.13 Op 5 oktober 2020 heeft verweerder klaagster gemaild dat hij begrijpt dat de situatie enorm vervelend voor klaagster is en dat hij alles zal doen wat binnen zijn macht ligt om te redden wat er te redden valt. Ook heeft verweerder opgemerkt dat hij niets vergeten is en enkel heeft gehandeld met de informatie die hij van klaagster heeft gekregen.1.14 Op 8 oktober 2020 heeft klaagster verweerder gemaild dat haar rekeningen inmiddels door de bank zijn verwijderd. Klaagster vraagt verweerder in haar mail wat zij hier nu aan kunnen doen.1.15 Op 13 oktober 2020 heeft een kantoorgenoot van verweerder telefonisch contact met klaagster gehad. De inhoud van dat contact is op 15 oktober 2020 per e-mail aan klaagster bevestigd. In deze e-mail heeft verweerders kantoorgenoot klaagster bevestigd dat zij hem heeft verteld dat zij de brief van 3 september 2020 bij haar e-mail van 15 september 2020 aan verweerder had gevoegd en dat klaagster hem in hetzelfde gesprek heeft verteld dat zij de brief van 3 september 2020 had meegenomen naar het intakegesprek met verweerder op 15 september 2020. Dezelfde dag heeft verweerder klaagster ook gemaild. In zijn e-mail heeft verweerder vermeld dat hij de vaste prijsafspraak zal matigen tot € 500,- exclusief btw en kantoorkosten omdat de inhoudelijke procedure niet is gevoerd. Klaagster heeft hierop gereageerd dat zij de declaratie van € 500,- ex btw en kantoorkosten even niet zal betalen. Op 15 oktober 2020 heeft verweerder klaagster nog bericht dat hij haar e-mail van 15 september 2020 nooit heeft ontvangen, omdat die e-mail vanwege de grootte niet bij hem is afgeleverd en dat klaagster hiervan een bericht heeft ontvangen.1.16 Op 18 oktober 2020 heeft klaagster bij de deken een klacht ingediend over verweerder.1.17 Op 21 oktober 2020 heeft verweerder klaagster nog de beslissing van de afdeling klachtenmanagement van de bank toegestuurd. Daarbij heeft verweerder opgemerkt dat klaagster een klacht bij het Kifid kan indienen dan wel haar klacht direct aan de rechter voor kan voorleggen als zij het niet eens is met de beslissing van de bank.
2 KLACHT2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerder dat hij onvoldoende voortvarend te werk is gegaan bij de behandeling van klaagsters dossier.2.2 De raad zal hierna, waar nodig, bij de beoordeling ingaan op de stellingen en stukken van klaagster.
3 VERWEER3.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd en betwist dat hij tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.
4 BEOORDELING4.1 De klacht gaat over het handelen van verweerder als de (voormalige) advocaat van klaagster. Uitgangspunt daarbij is dat de tuchtrechter mede tot taak heeft de kwaliteit van de dienstverlening te beoordelen indien daarover wordt geklaagd. Bij deze beoordeling geldt dat de tuchtrechter rekening houdt met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. De vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en de keuzes waar hij voor kan komen te staan zijn niet onbeperkt, maar worden begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht. De raad toetst daarom of verweerder heeft gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijke handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht (zie Hof van Discipline, 3 april 2020, ECLI:NL:TAHVD:2020:80).4.2 De voorzitter is van oordeel dat verweerder zorgvuldig heeft gehandeld zoals dat van hem in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht. Verweerder heeft uitgebreid toegelicht hoe een en ander is verlopen nadat klaagster op 3 september 2020 contact met hem had gezocht. Uit deze toelichting en de in dat kader overgelegde stukken en e-mailcorrespondentie blijkt dat verweerder klaagster herhaaldelijk heeft gevraagd om hem alle brieven van de bank toe te sturen en dat klaagster hem de brief van 3 september 2020, waarin de beroepstermijn van twee weken is vermeld, niet heeft kunnen geven omdat klaagster deze naar eigen zeggen niet meer in bezit had (zie 1.3, 1.5 en 1.6). Voor de informatie over de opheffing van de rekeningen is verweerder af moeten gaan op de mededelingen daarover van klaagster, waardoor verweerder ervan uit is gegaan dat tot 7 oktober 2020 bezwaar bij de bank kon worden ingediend. In de brief die klaagster wel aan verweerder heeft gegeven, de brief van 24 februari 2020, is geen beroepstermijn genoemd. Verweerder had misschien eerder contact met de bank kunnen opnemen, maar het is begrijpelijk dat verweerder eerst de brief van 3 september 2020 wilde zien om te weten hoe de zaak precies in elkaar stak en dat hij in de tussentijd af is gegaan op de informatie die klaagster hem had gegeven. Verweerders handelen is -gelet op de informatie die verweerder op dat moment had- niet zodanig onvoldoende voortvarend dat dit de grenzen van het tuchtrechtelijk ontoelaatbare overschrijdt. Dat klaagster de brief van 3 september 2020 blijkbaar niet dan wel niet op tijd aan verweerder heeft kunnen geven, waardoor verweerder niet op de hoogte was van de beroepstermijn van twee weken, komt voor risico van klaagster. Dat geldt ook voor klaagsters e-mail van 15 september 2020 aan verweerder waarbij volgens klaagster ook was gevoegd de brief van 3 september 2020, maar die vanwege de grootte nooit door verweerder is ontvangen. Verweerder heeft immers onder overlegging van een e-mail van de servicedesk van de ICT-beheerder van zijn kantoor aangetoond dat deze e-mail nooit bij hem is afgeleverd en dat klaagster daarvan een bericht heeft ontvangen (zie 1.4 en 1.15). Uit de stukken is niet gebleken dat klaagster daarna een nieuwe poging heeft gedaan om de bewuste e-mail met bijlagen naar verweerder te versturen. Tot slot neemt de voorzitter in aanmerking dat verweerder klaagster tegemoet is gekomen door zijn declaratie aanzienlijk te verlagen. Omdat op grond van de hiervoor genoemde omstandigheden en de feitelijke gang van zaken van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen niet is gebleken, is de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.
BESLISSINGDe voorzitter verklaart de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.
Aldus beslist door mr. E.J. van der Molen, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. A.E. van Oost als griffier en uitgesproken in het openbaar op 24 januari 2022.
Griffier Voorzitter
Verzonden op: 24 januari 2022