Rechtspraak
Uitspraakdatum
31-01-2022
ECLI
ECLI:NL:TAHVD:2022:21
Zaaknummer
210314
Inhoudsindicatie
Beroep tegen wrakingsbeslissing van raad. Beroep op doorbreking van appelverbod. Beroep ontvankelijk; appelverbod doorbroken. Hof doet wrakingsverzoek zelf af en verklaart wraking ongegrond. Terugverwijzing naar raad voor verdere inhoudelijke behandeling.
Uitspraak
BESLISSING
van 31 januari 2022in de zaak 210314
naar aanleiding van het hoger beroep van:
verzoeker
tegen: mr. M.P.J.G. Göbbels, mr. M.G. van den Boogaard en mr. M.P. de Klerk, leden van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag
de tuchtrechters
1 DE PROCEDURE BIJ DE RAAD
1.1 Het hof verwijst naar de beslissing van 11 oktober 2021 van de wrakingskamer van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam (hierna: de wrakingskamer) met zaaknummer: 21-793/A/DH/W. Bij deze beslissing is het wrakingsverzoek van verzoeker tegen de tuchtrechters kennelijk ongegrond verklaard.
1.2 De beslissing op het wrakingsverzoek is als ECLI:NL:TADRAMS:2021:216 op tuchtrecht.nl gepubliceerd.
2 DE PROCEDURE BIJ HET HOF
2.1 Het beroepschrift van verzoeker tegen de wrakingsbeslissing is op 25 oktober 2021 per e-mail ontvangen door de griffie van het hof.
2.2 Verder bevat het dossier van het hof:- de stukken van de wrakingskamer;- de e-mail van 20 oktober 2021 van verzoeker, met bijlagen, te weten: zijn e-mail van eveneens20 oktober 2021 gericht aan de griffie van het gerechtshof te Amsterdam (inhoudend eenberoepschrift tegen de eveneens bijgevoegde beslissing van de wrakingskamer van 11 oktober2021);- het verweerschrift van de tuchtrechters van 11 november 2021, op 12 november 2021 per e-mail ontvangen door de griffie van het hof;- de e-mail van 15 november 2021 van verzoeker;- de e-mail van 19 november 2021 van de zijde van de tuchtrechters;- de e-mail, met bijlagen, van 22 november 2021 van verzoeker. 2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld tijdens de openbare zitting van 6 december 2021, waar verzoeker is verschenen en zijn standpunt heeft toegelicht. De tuchtrechters zijn met bericht van kennisgeving niet verschenen.
3 BEOORDELING
overwegingen wrakingskamer van de raad
3.1 De wrakingskamer heeft - samengevat - overwogen dat de beslissing van de raad om de behandeling van de verzetzaken van verzoeker per video-zitting te laten plaatsvinden, ondanks de bezwaren van verzoeker daartegen, niet kan meebrengen dat sprake is van gegronde vrees voor rechterlijke onpartijdigheid. Het gaat om een procedurele beslissing die is voorbehouden aan de tuchtrechters.
maatstaf - doorbreking appelverbod
3.2 Uit artikel 515 lid 5 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv), dat op grond van artikel 47 lid 2 van de Advocatenwet van overeenkomstige toepassing is op het door verzoeker bij de Raad van Discipline in het ressort Den Haag ingediende wrakingsverzoek, volgt dat geen hoger beroep openstaat tegen een wrakingsbeslissing van de raad van discipline. Dit betekent dat de wet aan een verzoeker niet de mogelijkheid biedt om in hoger beroep te komen (het appelverbod).
3.3 Bij hoge uitzondering kan het appelverbod worden doorbroken, als de rechter die het wrakingsverzoek in eerste aanleg heeft behandeld de regels over de wraking ten onrechte niet heeft toegepast, buiten het toepassingsgebied daarvan is getreden, dan wel als bij de behandeling van het wrakingsverzoek niet van een eerlijke en onpartijdige behandeling kan worden gesproken door de schending van een fundamenteel rechtsbeginsel (zie onder meer Hof van Discipline 9 maart 2018, ECLI:NL:TAHVD:2018:39 en Hoge Raad 7 december 2018, ECLI:NL:HR:2018:2263).
beroepsgronden3.4 Verzoeker heeft verzocht de wrakingsbeslissing te vernietigen en het verzoek om de tuchtrechters te wraken alsnog gegrond te verklaren. Verzoeker heeft daartoe aangevoerd dat er reden is voor doorbreking van het appelverbod. Verzoeker heeft hiertoe twee gronden aangevoerd, die kort en zakelijk weergegeven, neerkomen op het volgende:
- de wrakingskamer heeft in strijd met het uit artikel 6 EVRM voortvloeiende recht op een mondelinge behandeling het verzoek tot wraking op grond van artikel 4 lid 1 van het Wrakingsprotocol Raden van Discipline (hierna: wrakingsprotocol) zonder behandeling ter zitting als kennelijk ongegrond afgewezen, ondanks verzoek van verzoeker om een (fysieke) mondelinge behandeling;
- de wrakingskamer heeft in strijd met het uit artikel 6 EVRM voortvloeiende recht op hoor en wederhoor het e-mailbericht van verzoeker van 8 oktober 2021 niet toegevoegd aan het wrakingsdossier en niet meegenomen in haar beslissing, terwijl de inhoud daarvan - aldus verzoeker - heel belangrijk was.
verweer in beroep
3.5 De tuchtrechters hebben in hun verweer aangevoerd dat ingevolge het bepaalde in artikel 7 lid 5 van het wrakingsprotocol hoger beroep tegen de wrakingsbeslissing niet mogelijk is, zodat verzoeker niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn hoger beroep.
beoordeling - doorbreking appelverbod
3.6 Het hof overweegt als volgt. In artikel 515 lid 2 Sv is bepaald dat de verzoeker en de gewraakte rechter ter zitting van de wrakingskamer worden gehoord. In de (lagere) rechtspraak is echter aanvaard dat hiervan kan worden afgeweken op grond van in wrakingsprotocollen beschreven situaties, die erop neerkomen dat een wrakingsverzoek evident ongegrond is (in termen van de rechtspraak van het EHRM: ‘manifestly devoid of merit’, vgl. HR 25 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1770, rov. 3.2.2). Daarbij is van belang dat in een hogere instantie kan worden geklaagd over gebrek aan onpartijdigheid. Het hof wijst in dit verband op de protocollen in gebruik bij de rechtbanken en de hoven.
3.7 Uit de beslissing van de wrakingskamer blijkt dat zij van oordeel was dat een situatie als bedoeld onder 3.6 zich voordeed. Zij beoordeelde het verzoek als kennelijk ongegrond en heeft het verzoek onder verwijzing naar artikel 4 van het wrakingsprotocol zonder behandeling ter zitting afgewezen.
3.8 Op grond van het vorenstaande kon de wrakingskamer het wrakingsverzoek zonder behandeling ter zitting afwijzen. Daarbij betrekt het hof bovendien dat van een verzoek van verzoeker aan de wrakingskamer om een mondelinge behandeling niet is gebleken. Verzoeker stelt in zijn beroepschrift onder 12. dat de griffie van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam hem per e-mail op 1 oktober 2021 heeft laten weten dat het wrakingsverzoek “of schriftelijk zou worden afgedaan of dat er een oproep voor een zitting zou worden verzonden”. Hieruit kan het hof niet anders afleiden dan dat verzoeker op voorhand wist dat de mogelijkheid bestond dat het wrakingsverzoek schriftelijk zou worden afgedaan. Verder verwijst verzoeker in zijn beroepschrift onder 22. naar een e-mail van 24 september 2021 ter onderbouwing van zijn stelling dat hij verzocht heeft om een mondelinge behandeling. Deze e-mail is echter gericht aan de griffie van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag en verzoeker verzoekt hierin om een fysieke zitting in de verzetzaken die door de tuchtrechters zouden worden behandeld.
3.9 De wrakingskamer heeft in haar beslissing echter geen blijk gegeven kennis te hebben genomen van de e-mail van verzoeker van 8 oktober 2021. Dit brengt naar het oordeel van het hof met zich dat, juist nu ook geen mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek heeft plaatsgevonden, verzoeker feitelijk niet heeft kunnen reageren op het verweerschrift van de tuchtrechters van 3 oktober 2021. Het hof is van oordeel dat daarmee het fundamentele rechtsbeginsel van hoor en wederhoor is geschonden en derhalve niet kan worden gesproken van een eerlijk proces in de zin van artikel 6 EVRM, waardoor een doorbreking van het appelverbod is gerechtvaardigd. Het hof acht verzoeker dan ook ontvankelijk in zijn beroep.
3.10 Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, kan de beslissing van de wrakingskamer waarvan beroep niet in stand blijven.
3.11 Het hoger beroep dient er ook toe omissies in eerste aanleg te herstellen. Het hof zal het wrakingsverzoek zelfstandig beoordelen en in beroep afdoen. De e-mail van verzoeker van 8 oktober 2021, voor zover daarin wordt gereageerd op het door de tuchtrechters tegen de wraking aangevoerde verweer, vermeldt geen feiten en omstandigheden die de conclusie kunnen dragen dat de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden, als bedoeld in artikel 512 Sv. Het hof sluit zich aan bij het oordeel van de wrakingskamer van de raad in rechtsoverweging 2.5 van de wrakingsbeslissing. De door verzoeker in zijn e-mail van 8 oktober 2021 genoemde omstandigheid dat hij kenbaar heeft gemaakt in het buitenland in een klein dorp met een verre van optimale verbinding te wonen, doet er niet aan af dat het gaat om een procedurele beslissing, waaruit geen vooringenomenheid jegens verzoeker kan worden afgeleid. Daarbij is van belang dat verzoeker in genoemde e-mail niet bestrijdt dat, zoals de tuchtrechters in hun verweerschrift hebben aangevoerd, hem door de griffie hulp is aangeboden bij het tot stand brengen van de verbinding en dat hij op de aldus te houden zitting zijn verzoek om een fysieke zitting en het horen van een getuige had kunnen herhalen en onderbouwen.
3.12 Bij deze stand van zaken heeft verzoeker geen belang meer bij zijn verzoek aan het hof om getuigen te horen.
4 BESLISSING
Het Hof van Discipline:
4.1 verklaart verzoeker ontvankelijk in zijn hoger beroep tegen de beslissing van 11 oktober 2021 van de wrakingskamer van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam, gewezen onder zaaknummer: 21-793/A/DH/W,
4.2 vernietigt voormelde beslissing van de wrakingskamer;en opnieuw rechtdoende4.3 verklaart de wraking ongegrond en verwijst de zaak voor verdere inhoudelijke behandeling terug naar de Raad van Discipline in het ressort Den Haag.
Deze beslissing is gewezen door mr. E.W. de Groot, voorzitter, mrs. I.P.A. van Heijst en T.H. Tanja-van den Broek, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.J.M. Lauvenberg, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 31 januari 2022.
griffier voorzitter
De beslissing is verzonden op 31 januari 2022.