Rechtspraak
Uitspraakdatum
26-01-2022
ECLI
ECLI:NL:TADRSGR:2022:11
Zaaknummer
21-934/DH/DH
Inhoudsindicatie
Voorzittersbeslissing. Klacht over belangenverstrengeling kennelijk ongegrond. Aan alle voorwaarden van gedragsregel 15 lid 3 is voldaan, waarmee het verweerder vrij stond om tegen klager op te treden.
Uitspraak
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 26 januari 2022 in de zaak 21-934/DH/DH naar aanleiding van de klacht van:
klager
over:
verweerder
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) van 10 november 2021 met kenmerk K007 2021 ia/jh en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 5 (inhoudelijk) en 1 tot en met 6 (procedureel).
1 FEITEN Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.1.1 Klager is in 2011 en/of 2012 bijgestaan door mr. P inzake een conflict met een (voormalig) werkgever. Mr. P is een kantoorgenoot van verweerder. 1.2 Op 13 december 2019 heeft klager een e-mail gestuurd naar mr. P met het verzoek hem bij te staan als benadeelde partij in een strafzaak. 1.3 Mr. P heeft daarop diezelfde dag per e-mail gereageerd en geschreven dat zij geen verstand heeft van strafrecht en dat zij klager daarom adviseert contact te zoeken met een andere advocaat.1.4 Klager is vervolgens in een geschil verwikkeld geraakt met de woningcorporatie waarvan hij een woning huurt over een, naar klager stelt, gebrek aan het gehuurde. 1.5 Bij brief van 14 januari 2021 heeft verweerder zich tot klager gewend en meegedeeld dat hij de belangen van de woningcorporatie in het geschil behartigt.1.6 Op 16 januari 2021 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.
2 KLACHT 2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 van de Advocatenwet, omdat hij thans tegen klager optreedt terwijl zijn kantoorgenoot mr. P klager eerder heeft bijgestaan als advocaat. Klager acht dit in strijd met gedragsregel 15.
3 VERWEER 3.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.
4 BEOORDELING 4.1 Uit Regel 15 van de Gedragsregels advocatuur (hierna: gedragsregel 15) volgt dat een advocaat in beginsel niet mag optreden tegen zijn eigen (voormalige) cliënt of die van zijn kantoorgenoten. De achtergrond hiervan is dat de advocaat zich niet in de situatie dient te begeven dat hij in een belangenconflict met zijn (voormalige) cliënt geraakt, terwijl voorts elke (voormalige) cliënt erop moet kunnen vertrouwen dat vertrouwelijke informatie niet tegen hem kan en zal worden gebruikt. Vast staat in deze zaak dat klager in het verleden cliënt is geweest van een kantoorgenoot van verweerder. Een advocaat kan echter wel tegen een voormalig cliënt optreden als is voldaan aan elk van de in gedragsregel 15 lid 3 genoemde voorwaarden of als sprake is van de situatie bedoeld in gedragsregel 15 lid 4. Van die laatste situatie is geen sprake, zodat de voorzitter moet beoordelen of is voldaan aan de in gedragsregel 15 lid 3 genoemde voorwaarden. 4.2 De eerste voorwaarde houdt, voor zover van belang, in dat de advocaat van het bepaalde in gedragsregel 15 lid 1 kan afwijken als de aan hem toevertrouwende belangen niet dezelfde zaak betreffen ten aanzien waarvan de voormalige cliënt werd bijgestaan door de advocaat, daar ook geen verband mee houden en een toekomstig verband evenmin aannemelijk is. De kantoorgenoot van verweerder heeft klager in het verleden bijgestaan in een arbeidsrechtelijke kwestie tegen de (voormalig) werkgever van klager, terwijl verweerder thans een woningcorporatie bijstaat in een huurrechtelijke kwestie tegen klager. Het gaat derhalve niet om dezelfde zaken en een relevant (toekomstig) verband tussen de zaken is niet aannemelijk. Daarmee is aan de eerste voorwaarde van gedragsregel 15 lid 3 voldaan. 4.3 De tweede voorwaarde houdt, voor zover van belang, in dat de advocaat van het bepaalde in gedragsregel 15 lid 1 kan afwijken als hij niet beschikt over vertrouwelijke informatie afkomstig van de voormalig cliënt, dan wel over zaaksgebonden informatie of informatie die de voormalig cliënt betreft, die redelijkerwijs van belang kan zijn bij de behandeling van de zaak tegen deze voormalige cliënt. Niet gesteld noch gebleken is dat verweerder over vertrouwelijke en/of zaaksgebonden informatie beschikt die redelijkerwijs van belang kan zijn in het geschil met de woningcorporatie. Ook uit het contact tussen klager en mr. P in 2019 kan niet worden afgeleid dat (het kantoor van) verweerder over vertrouwelijke, zaaksgebonden informatie zou kunnen beschikken. Daarmee is ook aan de tweede voorwaarde van gedragsregel 15 lid 3 voldaan.4.4 De derde voorwaarde houdt in dat niet is gebleken van redelijke bezwaren aan de zijde van de voormalige of bestaande cliënt. Hoewel klager bezwaar heeft gemaakt tegen het optreden van verweerder, heeft hij op geen enkel moment concreet aangegeven waarom precies sprake zou zijn belangenverstrengeling. Het recente contact (in 2019) tussen klager en mr. P maakt niet dat sprake is van een redelijk bezwaar, nu klager mr. P heeft benaderd met het verzoek hem bij te staan in een strafzaak en mr. P hem slechts heeft geadviseerd contact op te nemen met een andere advocaat. Dat klager hierdoor mogelijk extra kosten moet maken in verband met de inschakeling van een andere advocaat maakt dat niet anders. De kosten die klager (mogelijk) moet maken in verband met een overstap naar een andere advocaat zijn gelegen in de mededeling van mr. P dat zij klager niet zal bijstaan in de strafzaak en niet in het feit dat verweerder de woningcorporatie bijstaat. Van redelijke bezwaren aan de zijde van klager is dan ook niet gebleken.4.5 Nu aan alle voorwaarden van gedragsregel 15 lid 3 is voldaan, stond het verweerder vrij om tegen klager op te treden in het geschil met de woningcorporatie. Van onbetamelijk handelen is dan ook geen sprake. 4.6 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j van de Advocatenwet, daarom kennelijk ongegrond verklaren.
BESLISSING De voorzitter verklaart: de klacht, met toepassing van artikel 46j van de Advocatenwet, kennelijk ongegrond.
Aldus beslist door mr. S.M. Krans, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. C.M. van de Kamp als griffier en uitgesproken in het openbaar op 26 januari 2022.