Rechtspraak
Uitspraakdatum
21-01-2022
ECLI
ECLI:NL:TAHVD:2022:8
Zaaknummer
210160
Inhoudsindicatie
Beroep doorbreking appelverbod. Klaagster heeft zich beroepen op de schending van fundamentele rechtsbeginselen, nu de raad de uitspraakdatum heeft vervroegd. Anders dan klaagster stelt, oordeelt het hof dat klaagster geen wrakingsmogelijkheid is ontnomen door de vervroeging. De mogelijkheid van wraking stond open voor klaagster, ondanks dat haar gemachtigde in een andere niet verwante zaak nog een wrakingszaak tegen die rechter had lopen. Ook is er geen sprake van schending van openbaarheid. De raad heeft immers aangekondigd dat zij eerder uitspraak zou doen en aan alle vereisten van openbaarheid is door de raad voldaan. Beroep niet-ontvankelijk.
Uitspraak
BESLISSING van 21 januari 2022in de zaak 210160
naar aanleiding van het hoger beroep van:
klaagster
tegen:
verweerder
1 DE PROCEDURE BIJ DE RAAD
1.1 Het hof verwijst naar de beslissing van 19 april 2021 van de Raad van Discipline (hierna: de raad) in het ressort Amsterdam (zaaknummer: 20-677/A/A). In deze beslissing is het verzet tegen de voorzittersbeslissing d.d. 19 oktober 2020 ongegrond verklaard.
1.2 Deze beslissing inzake het verzet is onder ECLI:NL:TADRAMS:2021:100 op tuchtrecht.nl gepubliceerd. De voorzittersbeslissing is op tuchtrecht.nl gepubliceerd onder ECLI:NL:TADRAMS:2020:227.
2 DE PROCEDURE BIJ HET HOF
2.1 Het beroepschrift van (de gemachtigde van) klaagster is op 18 mei 2021 ontvangen door de griffie van het hof.
2.2 Verder bevat het dossier van het hof:- de stukken van de raad;- het verweerschrift van verweerder.
2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld tijdens de openbare zitting van 26 november 2021. Daar zijn verschenen: drs. K. Aachboun en mr. A. Aerts, als gemachtigden van klaagster, alsmede verweerder en mr. N.A. de Leon-van den Berg als zijn gemachtigde. De gemachtigden hebben hun standpunt toegelicht, waarbij de gemachtigden van klaagster spreekaantekeningen hebben gebruikt, die ook onderdeel uitmaken van het dossier van het hof.
3 FEITEN
3.1 Voor zover in hoger beroep nog van belang, gaat het hof uit van de volgende feiten.
3.2 Klaagster heeft zich in december 2015 tot verweerder gewend in verband met aanhoudende publicaties over de relatiebreuk met haar ex-verloofde (hierna: de man). Op 28 december 2015 heeft een (eerste) gesprek tussen klaagster en verweerder plaatsgevonden.
3.3 Op 21 april 2016 heeft een tweede gesprek plaatsgevonden tussen klaagster en verweerder. Klaagster heeft verweerder toen een aantal privé-foto’s en een audiotape overhandigd.
3.4 Op 28 april 2016 heeft verweerder klaagster de volgende Whatsapp-berichten gestuurd:
“Helaas kom ik niet verder. Er is voorzichtig gepolst en degene die ik sprak denkt dat hij, de familie en vriendengroep totaal voorbereid is op de aanval en dat er een scenario klaar ligt om van jou een tweede [voornaam] te maken
Ik ga morgen een week op vakantie trouwens
Of…mijn idee… 1 op 1 met hem of iemand erbij en proberen er uit te komen. Het is me duidelijk dat als je iets doet je zoveel shit over je heen gaat krijgen en daar maak ik me zorgen over”.
3.5 Op 18 december 2018 heeft verweerder het volgende Whatsapp-bericht aan klaagster gestuurd:
“Ok. Sorry dat ik je opeens zomaar bericht. Ik hoop dat alles goed gaat. Ik had vanmiddag [een journalist] op bezoek. Dat is een journalist die mij per se onder vier ogen wilde spreken en niet van te voren kon zeggen waar over. Het blijkt dat hij een boek schrijft over [de familie van de man]. Hij heeft van diverse kanten gehoord over wat er toen is gebeurd en wil de familie daar mee confronteren. Daarvoor wil hij wel bewijs en hij heeft gehoord dat er een foto is. Natuurlijk zou hij het liefst met jou willen praten en de totale bevestiging krijgen maar hij is ook al blij met een foto en de bevestiging dat dat (…)”
Klaagster heeft verweerder hierop geschreven:
“Kan ik er 100% op vertrouwen dat jij de foto’s niet hebt gelekt?”
3.6 Op 14 mei 2019 heeft klaagster van de door verweerder in zijn Whatsapp-bericht genoemde journalist een Whatsapp-bericht ontvangen met vragen over haar relatiebreuk met de man.
3.7 Op 18 november 2019 heeft de gemachtigde van klaagster namens klaagster bij de deken een klacht ingediend over verweerder. Op 13 december 2019 is de klacht aangevuld.
4 KLACHT
4.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerder het volgende.
a) Ondanks herhaalde verzoeken van klaagster heeft verweerder geen overeenkomst opgesteld en/of opdrachtbevestiging aan klaagster gestuurd. Dit handelen is in strijd met Gedragsregels 1, 9 en 16 lid 1.
b) Klaagster heeft aan verweerder geen toestemming gegeven om een bespreking over klaagsters kwestie te hebben met een journalist. Dit handelen is in strijd met Gedragsregels 1, 3 en 16 lid 1.
c) Klaagster heeft zich geïntimideerd gevoeld door de Whatsapp-berichten van verweerder. Dit handelen is in strijd met Gedragsregel 1.
d) Er is sprake geweest van een belangenconflict nu verweerder tijdens zijn juridische bijstand aan klaagster al werkte voor het bedrijf waarvan de vader van de man aandeelhouder is.
5 BEOORDELING
appelverbod - maatstaf5.1 Uit artikel 46h lid 7 van de Advocatenwet volgt dat geen beroep kan worden ingesteld tegen een beslissing van de raad van discipline waarin een verzet tegen een voorzittersbeslissing niet-ontvankelijk of ongegrond is verklaard. Deze onmogelijkheid in hoger beroep te komen wordt het appelverbod genoemd. Er kan een uitzondering op deze regel worden gemaakt, als de procedure bij de raad geen eerlijk proces betrof doordat bij de behandeling van het verzet door de raad een fundamenteel rechtsbeginsel is geschonden. Dan kan het appelverbod worden doorbroken. Het hof zal onderzoeken of daarvan sprake is.
schending fundamentele rechtsgronden5.2 Klaagster heeft aangevoerd dat er fundamentele rechtsbeginselen zijn geschonden omdat haar, kort gezegd, de mogelijkheid van wraking van de voorzitter van de raad is ontnomen nu de beslissing van de raad eerder is uitgesproken dan ter zitting aan partijen was meegedeeld. Door de vervroeging is ook gehandeld in strijd met het openbaarheidsbeginsel. Ten slotte heeft de raad geen acht geslagen op een verklaring van 12 november 2020, die bij het verzetschrift was gevoegd. Dit maakt dat de raad niet onpartijdig was, aldus nog steeds klaagster.
5.3 Verweerder heeft gereageerd op de namens klaagster aangevoerde beroepsgronden.
5.4 Het hof zal voor zover nodig in het navolgende op dit verweer ingaan.
overwegingen hof5.5 Niet in geschil is dat de griffie van de raad op 15 april 2021 per e-mail aan partijen heeft laten weten dat de raad eerder dan ter zitting aangekondigd, en wel op 19 april 2021, uitspraak zou doen. Anders dan door klaagster wordt aangevoerd, is haar hierdoor geen wrakingsmogelijkheid ontnomen. Indien klaagster meende dat de vervroeging van de uitspraak een grond tot wraking van de voorzitter van de behandelend kamer bij de raad opleverde – zoals zij in hoger beroep betoogt – had zij een wrakingsverzoek kunnen indienen voor de uitspraak. Dat staat los van de kennelijke omstandigheid dat de gemachtigde van klaagster in een andere zaak – waarbij klaagster niet betrokken is – de voorzitter in kwestie heeft gewraakt en in dat wrakingsverzoek nog een zitting bij het hof diende plaats te vinden toen de vervroegde uitspraak werd gedaan. Evenmin kan daaraan afdoen dat de gemachtigde van klaagster na de mededeling tot vervroeging van de uitspraak (onder meer in twee e-mails) vragen heeft gesteld aan de raad, zoals wat de reden van de vervroeging is en door wie de beslissing tot vervroeging is genomen. Anders dan klaagster meent, valt dan ook niet in te zien dat haar een wrakingsmogelijkheid is ontnomen doordat de raad uitspraak heeft gedaan op de vervroegde datum zonder eerst deze vragen te beantwoorden.
5.6 Het hof overweegt verder dat door vervroeging van de zaak door de raad geen inbreuk is gemaakt op het beginsel van openbaarheid van de beslissing. Voor openbaarheid is, naast de vermelding daarvan in de beslissing, voldoende dat de beslissing openbaar was vanaf een bepaalde, aan partijen tevoren bekend gemaakte dag, aldus dat deze ter griffie in geschreven vorm aanwezig was en zowel partijen als elke andere belanghebbende inzage en afschrift ervan konden verkrijgen (HR 22 november 1996, NJ 1997/205 en HvD 18 januari 2016, ECLI:NL:TAHVD:2016:21). Aan deze maatstaf voldoet de beslissing van de raad nu de uitspraakdatum voorafgaand daaraan aan partijen is bekend gemaakt en de beslissing op die dag aan klaagster is toegezonden. Aan de stelling van klaagster dat haar door de vervroeging van de uitspraak de mogelijkheid is ontnomen om bij de uitspraak (fysiek) aanwezig te zijn omdat zij in Spanje woont, gaat het hof voorbij. Die stelling kan klaagster reeds daarom niet baten omdat door of namens klaagster ter zitting d.d. 22 maart 2021 of op enig ander moment voor de uitspraak op 19 april 2021 niet de wens is geuit om bij de uitspraak aanwezig te zijn. De raad hoefde daar dus ook geen rekening mee te houden.
5.7 Ten slotte is er naar het oordeel van het hof geen sprake van dat het beginsel van onpartijdigheid is geschonden doordat de raad geen doorslaggevende betekenis heeft gegeven aan de verklaring van 12 november 2020. Naar het oordeel van het hof raakt deze stelling geen fundamenteel rechtsbeginsel maar de inhoudelijke beoordeling van de zaak. Klachten betreffende de motivering van de beslissing leveren geen grond voor doorbreking van een appelverbod (HR 23 juni 1995, NJ 1995/661 en HvD 12 april 2021 ECLI:NL:TAHVD:2021:64).
5.8 De slotsom is dat de aangevoerde gronden falen. Klaagster kan dan ook niet in hoger beroep worden ontvangen.
5.9 Verweerder heeft het hof verzocht klaagster te veroordelen in de proceskosten wegens misbruik van procesrecht. Het hof heeft daartoe niet de mogelijkheid. Over een dergelijke (civielrechtelijke) vordering kan slechts de civiele rechter oordelen.
6 BESLISSING
Het Hof van Discipline:
6.1 verklaart klaagster niet-ontvankelijk in het hoger beroep van de beslissing van 19 april 2021 van de Raad van Discipline, gewezen onder nummer 20-677/A/A.
Deze beslissing is gewezen door mrs. J. Blokland, voorzitter, A.A.H. Zegers, T.E. van der Spoel, G.C. Endedijk en A.P. Wessels, leden, in tegenwoordigheid van L.E. Verwey, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 21 januari 2022.
griffier voorzitter
De beslissing is verzonden op 21 januari 2022.