Rechtspraak
Uitspraakdatum
21-01-2022
ECLI
ECLI:NL:TAHVD:2022:13
Zaaknummer
210276
Inhoudsindicatie
Beklag ex art. 5 Advocatenwet tegen de beslissing van de raad van de orde om het verzoek tot inschrijving van het tableau niet in behandeling te nemen. De raad van de orde heeft het inschrijvingsverzoek mogen weigeren in behandeling te nemen, maar om een andere reden dan in het bestreden besluit van de raad van de orde is vermeld (inhoudende dat klager niet kantoor gaat houden bij de beoogd patroon). Tijdens de mondelinge behandeling van de zaak is gebleken dat de raad van de orde het verzoek tot goedkeuring van de stage en de beoogd patroon als bedoeld in artikel 3.5 Voda heeft afgewezen en dat klager niet binnen de termijn administratief beroep bij de algemene raad heeft ingediend, zodat deze beslissing onherroepelijk is. Artikel 9b Advocatenwet bepaalt dat elke advocaat verplicht is gedurende de eerste drie jaar waarin hij als zodanig is ingeschreven als stagiaire de praktijk uit oefenen onder begeleiding van een patroon. Klager beschikt nu niet over een (goedgekeurde) patroon, zodat niet aan deze wettelijke verplichting wordt voldaan. Daarmee is sprake van een gegronde vrees, zoals bedoeld in artikel 4 lid 1, onder b, waarop een verzoek tot inschrijving als advocaat geweigerd behoort te worden. Het beklag zal dan ook ongegrond worden verklaard. Een en ander laat onverlet dat de aanloop naar het bestreden besluit ongelukkig is verlopen. Het hof geeft klager en de raad van de orde in overweging opnieuw met elkaar in overleg te treden.
Uitspraak
BESLISSING
van 21 januari 2022in de zaak 210276 naar aanleiding van het beklag van:
klager tegen:
de Raad van de Orde van Advocatenin het arrondissement Overijssel
de raad van de orde
1 HET BEKLAG
1.1 Klager heeft bij de raad van de orde een verzoek ingediend tot inschrijving op het tableau als advocaat zoals bedoeld in artikel 5 Advocatenwet. De raad van de orde heeft in de beslissing van 2 augustus 2021 geweigerd dit verzoek in behandeling te nemen. Klager heeft een beklag d.d. 9 september 2021 tegen de beslissing van de raad van de orde ingediend bij het hof.
2 DE PROCEDURE BIJ HET HOF
2.1 Het beklag is op 13 september 2021 ontvangen door de griffie van het hof.
2.2 Verder bevat het dossier:- het verweerschrift van de raad van de orde van 19 oktober 2021.
2.3 Het hof heeft de zaak door middel van een Skypeverbinding mondeling behandeld tijdens de openbare zitting van 3 december 2021. Daar zijn klager en zijn gemachtigde (en tevens beoogd patroon) mr. I. Mercanoğlu verschenen. Namens de raad van de orde is mr. S. van der Vegt, waarnemend deken, verschenen.
3 FEITEN
3.1 Het hof stelt de volgende feiten vast.
3.2 Op 23 februari 2021 heeft een telefonisch gesprek plaatsgevonden tussen klager en een medewerkster van het ordebureau, waarbij klager zijn voornemen bekend heeft gemaakt tot inschrijving en beëdiging als advocaat(-stagiaire). Naar aanleiding hiervan heeft de medewerkster van het ordebureau een e-mail aan klager gestuurd met informatie met betrekking tot de procedure, waaronder een checklist stagiaire-ondernemer en de beleidsregel stage en patronaat.
3.3 Bij brief van 10 maart 2021 heeft klager een conceptverzoek ingediend bij raad van de orde tot inschrijving als advocaat. Op 10 maart 2021 heeft de medewerkster van het ordebureau aan klager gevraagd of hij uiterlijk op 16 maart 2021 nog de uit de checklist ontbrekende stukken aan de raad van de orde kon toezenden.
3.4 Op 16 maart 2021 heeft klager aanvullende stukken toegezonden aan de raad van de orde, waaronder een e-mailbericht waaruit blijkt dat klager gedurende twee weken een huuroptie heeft op een kantoorruimte in Almelo.
3.5 Op 22 maart 2021 heeft klager – naar aanleiding van een verzoek van de medewerkster van het ordebureau – een samenwerkingsovereenkomst d.d. 22 maart 2021 tussen hem en zijn beoogd patroon aan de raad van de orde gemaild. In de samenwerkingsovereenkomst staat onder meer het volgende vermeld: “(..) Lancée vestigt een moderne kantoorruimte nabij en op loopafstand van Mercanoğlu zijn kantoor te Almelo (..)”
3.6 Op 31 maart 2021 heeft een voorgesprek plaatsgevonden tussen klager, zijn beoogd patroon en een vertegenwoordiging van de raad van de orde, waarbij nadere informatie aan klager is verstrekt met betrekking tot het stagiaire-ondernemerschap.
3.7 Op 25 juni 2021 heeft de medewerkster van het ordebureau aan klager verzocht of hij zijn definitieve verzoek tot inschrijving en alle bijbehorende stukken uiterlijk op 28 juni 2021 aan de raad kon toezenden.
3.8 Op 28 juni 2021 heeft klager per mail aanvullende stukken toegezonden aan de raad van de orde.
3.9 Op 15 juli 2021 heeft een telefoongesprek plaatsgevonden tussen klager en de medewerkster van het ordebureau waarin over het inschrijvingsverzoek is gesproken.
3.10 Op 26 juli 2021 heeft klager een verzoek tot inschrijving ingediend met alle daarvoor benodigde stukken.
3.11 Bij beslissing van 2 augustus 2021 heeft de raad van de orde geweigerd het verzoek van klager tot inschrijving als advocaat in behandeling te nemen. Op 28 september 2021 heeft de raad van de orde een brief aan klager gestuurd met een nadere toelichting op deze beslissing.
3.12 Op 28 september 2021 heeft de raad van de orde een tweede brief aan klager gestuurd waarin klagers verzoek tot goedkeuring stage en beoogd patroon heeft afgewezen. Voor zover hier relevant staat in deze brief het volgende vermeld:“(..) De grondslag voor afwijzing van uw verzoek tot goedkeuring van de stage en de beoogd patroon is gelegen in uw voornemen om niet bij uw beoogd patroon kantoor te houden tijdens uw stageperiode. De raad verwacht als gevolg daarvan dat er onvoldoende begeleiding zal zijn in de uitoefening van uw praktijk. Ik wijs u in dit kader op artikel 9b lid 1 van de Advocatenwet jo artikel 3.6 lid 1 sub g van de Verordening op de advocatuur in samenhang met artikel 7 van de beleidsregel stage en patronaat 2021, waaruit de verplichting blijkt om kantoor te houden bij de patroon alsook dat aan een stagiair-ondernemer in beginsel geen vrijstelling wordt verleend van voornoemde verplichting. U heeft overigens niet om vrijstelling verzocht, maar een dergelijk verzoek zou zijn afgewezen aangezien niet is gebleken van bijzondere omstandigheden (..)”.
4 HET VERZOEK EN DE WEIGERING
4.1 Op 26 juli 2021 heeft klager een verzoek ingediend bij de raad van de orde tot inschrijving als advocaat als bedoeld in artikel 2, lid 5 Advocatenwet.
4.2 Bij beslissing van 2 augustus 2021 heeft de raad van de orde klager bericht dat de raad van de orde weigert het verzoek tot inschrijving als advocaat in behandeling te nemen. Voor zover hier relevant staat in deze beslissing het volgende vermeld:“(..) De beoordeling van uw verzoek om te bezien of deze in behandeling wordt genomen heeft ertoe geleid dat de raad heeft beslist te weigeren uw verzoek inschrijving als advocaat in behandeling te nemen (artikel 4 Advocatenwet).De belangrijkste reden van deze weigering is het feit dat u niet kantoor gaat houden bij uw beoogd patroon.Ik wijs u in dit verband naar de inhoud van artikel 7 van de beleidsregel stage en patronaat, waar staat dat van de verplichting kantoor te houden bij de patroon aan een stagiaire-ondernemer geen vrijstelling wordt verleend. U heeft overigens niet om vrijstelling verzocht, maar een dergelijk verzoek zou zijn afgewezen. Een stagiaire-ondernemer moet bij zijn patroon kantoorhouden. Voorts zijn de stukken die u heeft aangeleverd niet geheel compleet (..)”.
4.3 Op 28 september 2021 heeft de raad van de orde een brief aan klager gestuurd met een nadere toelichting op de beslissing. Voor zover hier relevant staat in deze brief het volgende vermeld:“(..) Ik wijs u hierbij op het bepaalde in artikel 9b Advocatenwet. Op grond van dit artikel is een advocaat gedurende de eerste drie jaren waarin hij als advocaat is ingeschreven verplicht om de praktijk uit te oefenen onder begeleiding van een andere advocaat (de patroon) en om bij deze advocaat kantoor te houden. Aangezien de raad haar goedkeuring aan uw beoogd patroon heeft onthouden, nu is gebleken dat u voornemens bent om niet bij uw beoogd patroon kantoor te houden, zal u na inschrijving en aldus als advocaat inbreuk maken op artikel 9b Advocatenwet. De raad is om die reden bevoegd geweest om uw verzoek niet in behandeling te nemen (..)”.
5 BEOORDELING
beklag5.1 Klager heeft het volgende aangevoerd. De afwijzende beslissing is niet tijdig genomen, omdat het eerste verzoek dateert van 10 maart 2021 en de beslissing pas op 2 augustus 2021 is genomen. De afwijzende beslissing is in strijd met het verbod van willekeur, omdat de medewerkster van het ordebureau op 15 juli 2021 telefonisch aan klager heeft medegedeeld dat hij “groen licht” kreeg op zijn inschrijvingsverzoek. De afwijzende beslissing is ook in strijd met het motiveringsbeginsel, omdat de raad van de orde heeft verzuimd om aan te geven waarom zij van haar ingezette koers – dat klager zou worden ingeschreven als advocaat – is afgeweken. Verder heeft de raad van de orde in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel en het verbod van détournement de pouvoir gehandeld, omdat pas achteraf kenbaar is gemaakt dat het niet houden van een kantoor bij de beoogd patroon ontoelaatbaar is. Klager heeft voorafgaand aan de beslissing al meermalen aangegeven dat hij een optie had op een kantoorruimte in de buurt van zijn beoogd patroon. Ook zijn er minstens drie contactmomenten geweest waarop de raad van de orde aan klager kenbaar had kunnen maken dat zij er niet mee akkoord gaan als klager op een andere locatie kantoor gaat houden. De raad van de orde heeft klager maandenlang aan het lijntje gehouden.
5.2 Ter zitting heeft de gemachtigde van klager verzocht om aanhouding van de behandeling van de zaak, omdat duidelijkheid moet worden geschept over wat de medewerkster van het ordebureau op 15 juli 2021 aan klager heeft medegedeeld.
verweer raad van de orde5.3 De raad van de orde heeft zich als volgt verweerd. De beslissing is tijdig genomen, namelijk binnen een week na het ingediende verzoek van 26 juli 2021. Verder is aangevoerd dat klager bij toewijzing van zijn verzoek tot inschrijving inbreuk zal maken op de Advocatenwet, aangezien klager blijkens de ingediende huurovereenkomst niet voornemens is om kantoor te houden bij zijn beoogd patroon. Klager had ook bekend kunnen en moeten zijn met de verplichting om kantoor te houden bij zijn beoogd patroon, aangezien de verplichting vermeld staat in artikel 9b Advocatenwet, artikel 3.6 lid 1 sub g van de Verordening op de advocatuur (hierna: Voda) en artikel 7 van de aan klager opgestuurde beleidsregel stage en patronaat 2021. De raad van de orde kon dus het inschrijvingsverzoek op goede gronden weigeren in behandeling te nemen. Verder is klagers verzoek tot goedkeuring stage en patroon afgewezen. Het vernietigen van de beslissing zou ertoe leiden dat klager dan in strijd handelt met de voor advocaten geldende wetten en verordeningen, omdat klager dan wordt ingeschreven als advocaat zonder een patroon. Anders dan klager heeft gesteld heeft de raad van de orde niet op 15 juli 2021, dan wel op enige andere datum, aan klager medegedeeld dat hij groen licht krijgt voor zijn verzoek tot inschrijving als advocaat. De raad van de orde heeft het verzoek tot inschrijving pas na 26 juli 2021 kunnen beoordelen. Als gevolg daarvan heeft de raad van de orde niet daaraan voorafgaand kenbaar kunnen maken dat het niet houden van kantoor bij zijn beoogd patroon tot afwijzing van zijn verzoek zou leiden. Van onzorgvuldig handelen is dus geen sprake.
tijdigheid van de beslissing5.4 Het hof is met de raad van de orde van oordeel dat de beslissing van 2 augustus 2021 tijdig is genomen. Klager heeft op 10 maart 2021 een conceptverzoek ingediend, maar dit verzoek was nog niet compleet. Op 26 juli 2021 heeft klager pas zijn officiële verzoek tot inschrijving ingediend en eerst toen waren alle benodigde stukken voor een beslissing voorhanden. De raad van de orde heeft dan ook tijdig, een week na de indiening van het verzoek, haar beslissing genomen.
maatstaf5.5 Artikel 4 Advocatenwet bepaalt in welke gevallen de raad van de orde kan weigeren een verzoek tot inschrijving als advocaat in behandeling te nemen. De grond waarop de raad van de orde in dit geval heeft geweigerd het verzoek van verzoeker in behandeling te nemen is vermeld in artikel 4 lid 1, onder b: het bestaan van gegronde vrees dat de verzoeker als advocaat inbreuk zal maken op de voor advocaten geldende wetten, verordeningen en besluiten of zich anderszins zal schuldig maken aan enig handelen of nalaten dat een behoorlijk advocaat niet betaamt.
5.6 Naar het oordeel van het hof moet het beklag ongegrond worden verklaard. De raad van de orde heeft het inschrijvingsverzoek mogen weigeren in behandeling te nemen, maar om een andere reden dan in het bestreden besluit van 2 augustus 2021 van de raad van de orde is vermeld (inhoudende dat klager niet kantoor gaat houden bij de beoogd patroon). Tijdens de mondelinge behandeling van de zaak is gebleken dat de raad van de orde bij besluit van 28 september 2021 (de tweede brief) het verzoek tot goedkeuring van de stage en de beoogd patroon als bedoeld in artikel 3.5 Voda heeft afgewezen en dat klager niet binnen de termijn administratief beroep bij de algemene raad heeft ingediend, zodat deze beslissing onherroepelijk is. Klager heeft geen stageverklaring en zou dus alleen als advocaat-stagiaire voorwaardelijk kunnen worden ingeschreven. Artikel 9b Advocatenwet bepaalt dat elke advocaat verplicht is gedurende de eerste drie jaar waarin hij als zodanig is ingeschreven als stagiaire de praktijk uit oefenen onder begeleiding van een patroon. Klager beschikt nu niet over een (goedgekeurde) patroon, zodat niet aan deze wettelijke verplichting wordt voldaan. Daarmee is sprake van een gegronde vrees, zoals bedoeld in artikel 4 lid 1, onder b, waarop een verzoek tot inschrijving als advocaat geweigerd behoort te worden. Wat op 15 juli 2021 tijdens een telefonisch overleg met een medewerkster van het Ordebureau zou zijn besproken of zou zijn toegezegd doet daar niet aan af, zodat de door klager verzochte aanhouding van de behandeling van de zaak, om hierover duidelijkheid te krijgen, bij gebrek aan belang wordt afgewezen.
5.7 Een en ander laat onverlet dat de aanloop naar het bestreden besluit ongelukkig is verlopen. De raad van de orde kan worden toegegeven dat klager na ontvangst van de beleidsmaatregel stage en patronaat 2021 ermee bekend kon zijn dat het beleid van de raad van de orde is dat klager kantoor moet houden bij de beoogd patroon. Daar staat tegenover dat het ordebureau op basis van de door klager verstrekte informatie kon weten dat klager dit juist niet van plan was. De medewerkster van het ordebureau had om nadere informatie gevraagd over het (beoogde) kantoor, niet zijnde het kantoor van de beoogd patroon, waaraan klager enig vertrouwen kon ontlenen dat dit mogelijk geen beletsel zou zijn. Het hof geeft klager en de raad van de orde in overweging – waartoe zij zich tijdens de mondelinge behandeling ook bereid hebben verklaard – opnieuw met elkaar in overleg te treden om te onderzoeken of en zo ja op welke wijze dit beletsel tegen de achtergrond van artikel 9b Advocatenwet en artikel 7 Beleidsregel stage en patronaat 2021 kan worden weggenomen, temeer omdat dit beletsel ook de reden vormde om goedkeuring van de stage en de beoogd patroon te onthouden.
5.8 De overige beklaggronden behoeven geen nadere bespreking omdat die niet tot een andere beslissing kunnen leiden. Het beklag zal dan ook ongegrond worden verklaard.
6 BESLISSING
Het Hof van Discipline:
6.1 verklaart het beklag van verzoeker tegen de beslissing van 2 augustus 2021 van de Raad van de Orde van Advocaten in het arrondissement Overijssel ongegrond.
Deze beslissing is gewezen door mr. T. Zuidema, voorzitter, mrs. P.J.G. van den Boom en H. Lagas, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. van der Mark, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 21 januari 2022.
griffier voorzitter
De beslissing is verzonden op 21 januari 2022.