Rechtspraak
Uitspraakdatum
12-01-2022
ECLI
ECLI:NL:TADRSGR:2022:5
Zaaknummer
21-1004/DH/DH
Inhoudsindicatie
Voorzittersbeslissing. Klacht over de advocaat van de wederpartij in alle onderdelen kennelijk ongegrond.
Uitspraak
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 12 januari 2022in de zaak 21-1004/DH/DH naar aanleiding van de klacht van:
klaagster
over:
verweerder
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) van 10 december 2021 met kenmerk K081 2021 ia/nm en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 5 (inhoudelijk) en 1 tot en met 9 (procedureel). Ook heeft de voorzitter kennis genomen van de e-mail van klaagster van 5 januari 2022.
1 FEITEN Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.1.1 Klaagster is met een VvE verwikkeld in een geschil over een bergruimte. Verweerder treedt op voor de VvE. 1.2 Bij dagvaarding van 16 november 2020 is klaagster door de VvE gedagvaard.1.3 Op 2 februari 2021 heeft klaagster een conclusie van antwoord ingediend, waarin zij stelt dat de VvE geen officieel benoemd bestuurder heeft, waardoor geen uitvoering kan worden gegeven aan de in de vergadering genomen besluiten.1.4 Bij brief van 8 maart 2021 heeft verweerder, namens de VvE, producties aan de kantonrechter gezonden, waaronder de notulen van de VvE-vergadering van 20 november 2019. De notulen maken onderdeel uit van het dossier.1.5 Bij brief van 23 maart 2021 heeft klaagster de kantonrechter aangeschreven over de notulen van de VvE-vergadering van 20 november 2019.1.6 Op 30 maart 2021 heeft klaagster bij de deken een klacht ingediend over verweerder. 1.7 Bij vonnis van 8 april 2021 heeft de kantonrechter zich onbevoegd verklaard en de zaak verwezen naar het team handel van de rechtbank Den Haag.
2 KLACHT 2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 van de Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerder het volgende: a) verweerder heeft zich schuldig gemaakt aan overtreding van artikel 225 van het Wetboek van Strafrecht;b) bij gebreke van een rechtsgeldig daartoe strekkend besluit is verweerder niet gerechtigd een procedure tegen klaagster te voeren;c) er is sprake van onregelmatigheden in de civiele procedure.2.2 Ter toelichting op klachtonderdeel a stelt klaagster dat verweerder gebruik heeft gemaakt van vervalste notulen van de vergadering van de VvE, waarin besloten zou zijn klaagster te dagvaarden. Om die reden heeft klaagster aangifte gedaan van valsheid in geschrift betreffende de bedoelde notulen. In de vervalste notulen wordt, in tegen stelling tot de echte notulen, geen melding gemaakt van een andere bewoner in het appartementencomplex die eveneens gebruik maakt van de kelderruimte en die persoon is niet gedagvaard. Volgens klaagster is sprake van ‘wittebeffencriminaliteit’.2.3 Ter toelichting op klachtonderdeel b stelt klaagster dat er door de ALV geen benoeming heeft plaats gehad van een ‘zelfstandig bevoegd bestuurder’ van de VvE. Verweerder is daarom niet gerechtigd een procedure tegen klaagster te voeren. 2.4 Ter toelichting op klachtonderdeel c stelt klaagster dat de zaak niet goed is aangebracht. Verder zijn de besluiten van de VvE vergadering van 19 november 2019 niet goed uitgevoerd; in de notulen van de VvE gaat het over twee bergruimtes, in de ‘aangepaste’ notulen over één bergruimte. Er hadden twee VvE-leden gedagvaard moeten worden, maar alleen klaagster is gedagvaard. Klaagster stelt ook dat de tegenpartij heeft geknoeid met de notulen.
3 VERWEER 3.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.
4 BEOORDELING 4.1 De klacht richt zich tegen de advocaat van de wederpartij van klaagster. Dit betekent dat de klacht moet worden beoordeeld aan de hand van de door het Hof van Discipline gehanteerde maatstaf dat de advocaat van de wederpartij een grote mate van vrijheid toekomt de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem goeddunkt. Die vrijheid is niet onbeperkt, maar kan onder meer worden begrensd indien de advocaat (1) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, (2) feiten naar voren brengt waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat zij in strijd met de waarheid zijn, of indien (3) de advocaat (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend. Met betrekking tot de onder (2) genoemde beperking moet in ogenschouw worden genomen dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid van dat feitenmateriaal en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren.4.2 De voorzitter overweegt dat het niet aan de tuchtrechter is om te beoordelen of verweerder klaagster op basis van een rechtsgeldig besluit van de VvE heeft gedagvaard. Evenmin is het ter beoordeling aan de tuchtrechter of klaagster op juiste gronden is gedagvaard. Het oordeel daarover is voorbehouden aan de rechter. Klachtonderdeel b en klachtonderdeel c, voor zover dat ziet op het alleen dagvaarden van klaagster, zijn daarmee kennelijk ongegrond. 4.3 De voorzitter kan wel een oordeel geven over de vraag of verweerder VvE-notulen heeft vervalst of gebruik heeft gemaakt van vervalste VvE-notulen. Verweerder heeft deze stelling uitdrukkelijk betwist. Klaagster heeft een exemplaar van de betreffende notulen overgelegd en daarin een passage gemarkeerd die volgens haar vervalst is, althans waar zij het kennelijk niet mee eens is. De voorzitter kan op grond van dit stuk en klaagsters stellingen hierover niet vaststellen dat de inhoud van de notulen onjuist en/of vervalst is. Het is klaagsters stelling op dit punt tegenover de inhoud van de notulen en dat is onvoldoende om te kunnen vaststellen dat de inhoud van de notulen onjuist is. Evenmin kan de voorzitter op basis van de tegenstrijdige verklaring van klaagster en verweerder vaststellen dat verweerder notulen heeft vervalst of wist dat hij gebruik maakte van vervalste notulen, nu uit de overgelegde stukken niet blijkt van de juistheid van klaagsters standpunt. Daarbij is een oordeel over de vraag of verweerder zich schuldig heeft gemaakt aan het plegen van valsheid in geschrift voorbehouden aan de strafrechter. Klachtonderdeel a en klachtonderdeel c, voor zover dat ziet op het door de tegenpartij knoeien met en/of vervalsen van de notulen, zijn daarmee kennelijk ongegrond.4.4 Ten aanzien van het verwijt dat de zaak niet goed is aangebracht, geldt dat klaagster dit verwijt niet verder heeft onderbouwd. Dat de kantonrechter heeft besloten de zaak te verwijzen, is hiervoor onvoldoende grond. Klachtonderdeel c is daarmee ook voor het overige kennelijk ongegrond. 4.5 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j van de Advocatenwet, daarom kennelijk ongegrond verklaren. BESLISSINGDe voorzitter verklaart: de klacht, met toepassing van artikel 46j van de Advocatenwet, kennelijk ongegrond.
Aldus beslist door mr. S.M. Krans, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. C.M. van de Kamp als griffier en uitgesproken in het openbaar op 12 januari 2022.