Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

05-01-2022

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2022:4

Zaaknummer

21-931/DH/DH

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Klacht over belangenverstrengeling kennelijk ongegrond. Overige klachtonderdelen kennelijk niet-ontvankelijk vanwege ontbreken eigen belang.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 5 januari 2022in de zaak 21-931/DH/DH naar aanleiding van de klacht van:

klager

over:

verweerster

De voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) van 10 november 2021 met kenmerk K055 2021 ar/cw, door de raad ontvangen op 10 november 2021, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 5 (inhoudelijk) en 1 tot en met 7 (procedureel). 

1    FEITEN Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.1.1    Klager is in 2017 bijgestaan door een kantoorgenoot van verweerster inzake een VvE-procedure. In 2018 is er verder contact geweest tussen klager en de kantoorgenoot over een zaak die klagers incassobureau in behandeling had.1.2    Klagers partner, mevrouw D., (hierna ook: de partner) exploiteert een eenmanszaak. Tussen deze onderneming en een wederpartij is een geschil ontstaan over de nakoming van een overeenkomst tot plaatsing van kozijnen en ramen in de woning van de wederpartij. Verweerster staat de wederpartij bij in het geschil. 1.3    Op 26 januari 2021 heeft verweerster klager een e-mail gestuurd in verband met de geplande contra-expertise en de aanwezigheid van klager en de advocaten daarbij in verband met de op dat moment geldende corona-maatregelen.1.4    Bij brief van 8 maart 2021 heeft verweerster de afdeling beslagrekesten van de rechtbank Den Haag aangeschreven.1.5    Op 10 maart 2021 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerster. 1.6    Op 22 maart 2021 is de partner, handelend onder de naam van haar onderneming, gedagvaard door verweerster.

2    KLACHT 2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerster het volgende. a)    Er is sprake van belangenverstrengeling, doordat klager in het verleden is bijgestaan door een kantoorgenoot en verweerster nu in een procedure optreedt voor de wederpartij.b)    Verweerster heeft de rechtbank onjuist geïnformeerd, waarbij klager verwijst naar verweersters brief van 8  maart 2021. c)    Verweerster heeft de contra-expertise ernstig belemmerd, waarbij klager verwijst naar de e-mail van verweerster van 26 januari 2021.2.2    Ter toelichting op klachtonderdeel a heeft klager gesteld dat hij in Nederland alle werkzaamheden voor zijn partner uitvoert: hij onderhoudt de contacten met de klanten, doet de metingen en is in feite het gezicht van de onderneming. De werkzaamheden waarover wordt geprocedeerd, zijn door klager uitgevoerd. Klager heeft ook de contacten met verweersters cliënt onderhouden. Klager stelt dat hij één is met de onderneming van zijn partner. Door verweerster is verder een getuigenverklaring ingebracht van een onderaannemer die verklaart dat klager de opdracht heeft verstrekt, waarmee klager tot onderdeel van de procedure wordt gemaakt. Verweerster heeft bovendien verlof gevraagd voor het leggen van beslag op roerende zaken in klagers woning. 

3    VERWEER 3.1    Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4    BEOORDELING Klachtonderdeel a)4.1    Uit gedragsregel 15 volgt onder meer dat het een advocaat niet is toegestaan, behoudens in de gevallen genoemd in het derde en vierde lid van deze gedragsregel, tegen een (voormalig) cliënt op te treden. Deze gedragsregel is ook van toepassing op (voormalig) cliënten van kantoorgenoten van de advocaat. 4.2    De voorzitter overweegt dat niet klager, maar zijn partner, handelend onder de naam van haar eenmanszaak, de wederpartij is van verweersters cliënt. Hoewel klager heeft gesteld werkzaamheden te verrichten voor de onderneming, is gesteld noch gebleken dat klager formeel partij is in de procedure. Dat een getuigenverklaring van een onderaannemer is ingebracht die aangeeft dat hij de opdracht van klager heeft gekregen, maakt dit niet anders. Evenmin is van belang dat verweerster verlof heeft gevraagd voor het leggen van conservatoir beslag op roerende zaken in de woning van de partner, in welke woning klager eveneens woont. De voorzitter is van oordeel dat geen sprake is van het optreden tegen een (voormalig) cliënt, nu geen sprake is van enige formele rechtsverhouding tussen klager en verweersters cliënt. Reeds daarom is geen sprake van strijd met gedragsregel 15.4.3    Ten overvloede merkt de voorzitter op dat – indien klager wel als wederpartij zou kunnen worden aangemerkt – de uitzondering van lid 3 van gedragsregel 15 aan de orde is. Klager en verweerster hebben gesteld dat klager in 2017 door de kantoorgenoot is bijgestaan in een VvE-kwestie. Verder heeft verweerster onbetwist gesteld dat de kantoorgenoot in 2018 een aantal vragen van klager heeft beantwoord over een zaak die klagers incassobureau in behandeling had. Deze zaken hebben op geen enkele wijze verband met de onderhavige zaak die draait om (bouw)werkzaamheden door de eenmanszaak van de partner. Gesteld noch gebleken is dat verweerster als gevolg van de werkzaamheden van haar kantoorgenoot beschikt over vertrouwelijke en/of zaaksgebonden informatie die van belang kan zijn bij de behandeling in de onderhavige zaak. Verder is de voorzitter niet gebleken van redelijke bezwaren van klagers kant tegen het optreden van verweerster. Hoewel klager bezwaar heeft gemaakt tegen het optreden van verweerster, heeft hij op geen enkel moment concreet aangegeven waarin zijn bezwaren zijn gelegen en waarom precies sprake is van belangenverstrengeling. 4.4    Gelet op het voorgaande is de voorzitter van oordeel dat verweerster met haar optreden voor de wederpartij niet onbetamelijk heeft gehandeld. Dit klachtonderdeel is daarom kennelijk ongegrond. Klachtonderdelen b) en c)4.5    De voorzitter stelt voorop dat het in de Advocatenwet voorziene recht om een klacht in te dienen tegen een advocaat slechts toekomt aan diegene die door het handelen of nalaten waarover wordt geklaagd rechtstreeks in zijn belang is of kan worden getroffen. Nu klager geen partij is in de procedure waarover wordt geklaagd, is niet gebleken van een rechtstreeks belang van klager. De gestelde verwijten raken immers niet klagers belangen, maar – hooguit – de belangen van zijn partner en/of haar onderneming. Klager is dan ook kennelijk niet-ontvankelijk in deze klachtonderdelen. 

BESLISSING De voorzitter verklaart: -    klachtonderdeel a, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond;-    de klachtonderdelen b en c, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk niet-ontvankelijk.

Aldus beslist door mr. G.A.F.M. Wouters, voorzitter, bijgestaan door mr. C.M. van de Kamp als griffier en uitgesproken in het openbaar op 5 januari 2022.