Rechtspraak
Uitspraakdatum
24-01-2022
ECLI
ECLI:NL:TADRSHE:2022:19
Zaaknummer
21-464/DB/ZWB
Inhoudsindicatie
Geen sprake van advocaatrelatie tussen klager en de beklaagde advocaat, ook al was klager aanwezig bij het eerste gesprek tussen die advocaat en zijn (toenmalige) partner en had hijzelf -in verband met de erkenning van het nog ongeboren kind van de cliënte van de advocaat en klager- ook belang bij een spoedige inschrijving van de echtscheiding tussen de cliënte van de advocaat en haar ex-echtgenoot. Geen sprake van handelen in strijd met gedragsregel 15.
Inhoudsindicatie
Geen sprake van rauwelijks dagvaarden.
Inhoudsindicatie
Klacht ongegrond.
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch
van 24 januari 2022
in de zaak 21-464/DB/ZWB
naar aanleiding van de klacht van:
klager
over:
verweerster
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 24 oktober 2020 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster.
1.2 Op 27 mei 2021 2021 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk K20-111van de deken ontvangen.
1.3 De klacht is met gebruikmaking van Teams behandeld tijdens de videozitting van de raad van 6 december 2021. Daarbij waren klager en verweerster aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 18.
2 FEITEN
2.1 Verweerster heeft haar cliënte, verder te noemen M bijgestaan in een kort geding en een echtscheidingsprocedures tegen haar ex-echtgenoot, verder te noemen K. Klager heeft M tijdens het intakegesprek met verweerster in die zaak op 6 december 2017 vergezeld. De echtscheiding tussen M en K is bij tussenbeschikking van 22 januari 2018 door de rechtbank uitgesproken. De beschikking is kort daarna ingeschreven in de registers van de Burgerlijke Stand.
2.2 Klager en M hebben een affectieve relatie gehad. Uit die relatie is op 7 februari 2018 de minderjarige A geboren. Klager heeft A erkend. Na de beëindiging van de relatie tussen klager en M is tussen hen een geschil ontstaan betreffende de omgangsregeling en kinderalimentatie. Verweerster staat M in die kwestie bij in de bodemprocedure tegen klager.
2.3 Verweerster heeft zich per email van 17 juni 2020 tot de (toenmalige) advocaat van klager gewend in verband met problemen tijdens de overdracht van A. Verweerster schreef in voormelde email voorts het volgende : “Tot slot, de rechtbank heeft mij laten weten opnieuw een zitting te willen inplannen. Ik dien uiterlijk 22 juni a.s. de rechtbank te informeren over de verhinderdata van alle betrokken partijen en alle betrokken advocaten. Ik ontvang van u graag uiterlijk vrijdag 19 juni a.s. voor 12.00 uur de verhinderdata aan uw zijde voor de komende vier maanden.” De advocaat van klager heeft hierop niet gereageerd. Verweerster heeft op 22 juni 2020 haar verhinderdata aan de rechtbank doorgegeven. Partijen zijn vervolgens op 23 juni 2020 opgeroepen voor een mondelinge behandeling op 23 juli 2020 in de bodemprocedure.
2.4 Verweerster heeft op 22 juni 2020 aan de (voormalige) advocaat van klager bericht dat de overdracht van A door klager aan haar cliënte niet had plaatsgevonden. Verweerster heeft voorgesteld de overdracht via het Kinderdagverblijf te doen plaatsvinden. De advocaat van klager heeft hierop niet gereageerd. Verweerster heeft de advocaat van klager op 23 juni 2020 om verhinderdata voor de komende maand verzocht. Verweerster heeft op 24 juni 2020 een datum voor een kort geding aangevraagd bij de rechtbank. De dagvaarding in kort geding is op 26 juni 2020 aan klager betekend. Klager werd gedagvaard om ter zitting van 6 juli 2020 te verschijnen vanwege het onttrekken van A aan het ouderlijk toezicht van M. Verweerster vorderde in kort geding namens haar cliënte de overdracht van A aan M. Verweerster heeft, omdat de overdracht van A aan M inmiddels had plaatsgevonden, op 1 juli 2020 het kort geding ingetrokken.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerster het volgende:
verweerster heeft tegenstrijdige belangen behartigd (gedragsregel 15); verweerster heeft klager rauwelijks gedagvaard (gedragsregel 6 lid 2)
4 VERWEER
4.1 Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.
5 BEOORDELING
Ad klachtonderdeel a)
5.1 Klager verwijt verweerster in strijd met gedragsregel 15 te hebben gehandeld, omdat zij eerst de belangen van klager heeft behartigd en later tegen hem is gaan optreden. De raad volgt klager hierin niet. Dat klager aanwezig is geweest bij het eerste gesprek tussen verweerster en haar cliënte, de toenmalige partner van klager, alsmede dat een tijdige inschrijving van de echtscheiding tussen de cliënte van verweerster en haar ex-echtgenoot in verband met de erkenning door klager van het minderjarige kind van de cliënte van verweerster en klager ook in het belang van klager was, betekent niet dat daardoor een advocaat-cliënt relatie tussen klager en verweerster tot stand is gekomen. Verweerster heeft de opdracht van haar cliënte om haar bij te staan in een echtscheidingsprocedure aanvaard en de facturen voor haar werkzaamheden aan haar cliënte toegezonden. Dat, zoals klager stelt, door hem vertrouwelijke financiële gegevens aan verweerster zijn verstrekt, die door verweerster in een latere procedure tussen haar cliënte en klager door haar tegen klager zijn gebruikt, wordt door verweerster betwist en is door klager niet met concrete feiten of bewijsstukken onderbouwd. De raad kan op grond van de overgelegde stukken en het ter zitting verhandeld niet vaststellen dat tijdens de echtscheidingsprocedure van de cliënte van verweerster vertrouwelijk financiële gegevens van klager aan de orde zijn geweest. De raad zal op grond van het bovenstaande klachtonderdeel a) ongegrond verklaren.
Ad klachtonderdeel b)
5.2 Verweerster heeft de (toenmalige) advocaat van klager op 22 juni 2020 aangeschreven betreffende de overdracht van A en op 23 juni 2020 om verhinderdata gevraagd. Vast staat dat op 23 juni 2020 bekend was dat de verhinderdata in de bodemprocedure uiterlijk op 22 juni 2020 dienden te zijn doorgegeven. De advocaat van klager had daarom kunnen en moeten begrijpen dat het verzoek om verhinderdata geen betrekking kon hebben op die bodemprocedure. Het lag op de weg van de (toenmalige) advocaat van klager om hem daarover te infomeren. Hoewel verweerster er om misverstanden te voorkomen goed aan had gedaan om in haar mail van 22 juni 2020 een mogelijk kort geding specifiek aan te kondigen en in haar email van 23 juni 2020 dat haar verzoek betrekking had op een aan te spannen kort geding, had het gelet op voormelde omstandigheden en het spoedeisende belang, nu A nog steeds bij klager verbleef, voor (de advocaat van) klager duidelijk kunnen en moeten zijn dat een kort geding zou volgen, indien klager niet tot vrijwillige overdracht van A zou overgaan. Naar het oordeel van de raad valt verweerster onder voormelde omstandigheden tuchtrechtelijk geen verwijt te maken. De raad zal klachtonderdeel b) daarom ook ongegrond verklaren.
BESLISSING
De raad van discipline:
verklaart de klacht in beide onderdelen ongegrond.
Aldus beslist door mr. J.M.H. Schoenmakers, voorzitter, mrs. J.D.E. van den Heuvel en U.T. Hoekstra, leden, bijgestaan door mr. I.J.M. Huysmans-van Opstal, als griffier en uitgesproken in het openbaar op 24 januari 2022.
Griffier Voorzitter
Verzonden op: 24 januari 2022