Rechtspraak
Uitspraakdatum
21-01-2022
ECLI
ECLI:NL:TAHVD:2022:11
Zaaknummer
210266
Inhoudsindicatie
klacht over advocaat over belangenverstrengeling. Klagers hebben een deel van de opbrengst in een procedure van de cliënt van verweerder tegen de tegenpartij gekocht en de cliënt bijgestaan als adviseur. Anders dan zij bij het hof hebben aangevoerd, oordeelt het hof dat zij niet als cliënt van verweerder zijn aan te merken in die kwestie. Nu klagers daarbij geen tegengesteld belang hadden tov de cliënt in de procedure is gedragsregel 15 lid 1 niet van toepassing. Voor zover klagers en de cliënt in conflict zijn geraakt, is niet gebleken dat verweerder tegen klagers is gaan optreden. Klacht ongegrond, bekrachtiging.Verder is in deze zaak door klagers aangevoerd dat de raad de klachtomschrijving niet juist heeft vastgesteld, omdat diverse verwijten uit de procedure bij de deken daar niet in zijn betrokken. Het hof stelt vast dat het merendeel een nadere invulling van die klachtomschrijving bevat en voor het overige niet bij de deken zijn aangebracht en daarom buiten behandeling blijven.
Uitspraak
BESLISSING van 21 januari 2022in de zaak 210266
naar aanleiding van het hoger beroep van:
klager 1
en
klager 2
tegen:
verweerder
1 DE PROCEDURE BIJ DE RAAD
1.1 Het hof verwijst naar de beslissing van 16 augustus 2021 van de Raad van Discipline (hierna: de raad) in het ressort Amsterdam (zaaknummer: 21-236/A/NH). In deze beslissing is de klacht in beide onderdelen ongegrond verklaard. 1.2 Deze beslissing is onder ECLI:NL:TADRAMS:2021:190 op tuchtrecht.nl gepubliceerd.
2 DE PROCEDURE BIJ HET HOF
2.1 Het beroepschrift van klagers is op 1 september 2021 ontvangen door de griffie van het hof.
2.2 Verder bevat het dossier van het hof:- de stukken van de raad;- het verweerschrift van verweerder;- de e-mail met bijlagen van 16 november 2021 van klagers;- de e-mail met bijlage van 16 november 2021 van verweerder.
2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld tijdens de openbare zitting van 26 november 2021. Daar zijn klagers en verweerder, bijgestaan door zijn kantoorgenoot, [naam gemachtigde], verschenen. Klagers hebben hun standpunt toegelicht aan de hand van spreekaantekeningen, die ook onderdeel uitmaken van het dossier van het hof.
3 FEITEN
Het hof stelt de volgende feiten vast.
3.1 Verweerder staat de heer T, diens partner en diverse vennootschappen (hierna samen: T c.s.) bij in een geschil met onder meer Delta Lloyd en aan Delta Lloyd gelieerde vennootschappen. T c.s. vordert in die procedures schadevergoeding en/of contractuele boetes.
3.2 Klagers hebben bij overeenkomst van 19 december 2015 ieder 10 % van de opbrengst van de hiervoor genoemde procedures van de heer T gekocht. Zij hebben de heer T hiervoor ieder € 100,- betaald. Daarnaast hebben klagers hun kennis (en uren werk) aan de procedures bijgedragen. De financier van de procedures heeft 20% van de opbrengst gekocht.
3.3 Klager 2 is van 2016 tot medio 2020 cliënt van verweerder geweest. In 2012 was de moeder van klager 1 cliënte van verweerder in een nalatenschapskwestie, waarbij klager 1 namens zijn moeder de contacten onderhield met verweerder. Sindsdien heeft klager 1 meerdere cliënten bij verweerder aangebracht.
3.4 Op 22 februari 2016 heeft verweerder de heer T een opdrachtbevestiging gestuurd, waarin onder meer het volgende staat:
“Verder gaf je mij toestemming om alle informatie in deze te delen met [klager 2], die dan ook met dat doel in de cc staat en zal blijven staan.”
3.5 Bij beschikking van 31 mei 2017 heeft de rechtbank twee geliquideerde vennootschappen van de heer T heropend en klager 2 tot vereffenaar van die vennootschappen benoemd.
3.6 In een overeenkomst van 23 juni 2017, die door de heer T, klagers en klager 2 als vereffenaar van de hiervoor in 3.5 bedoelde vennootschappen is ondertekend staat onder meer:
“Artikel 1 Ontvangst van De Claim
1.1 Partij D [het kantoor van verweerder] verplicht zich om Partijen (…) nauwkeurig op de hoogte te houden van de inhoud en opbrengst van De Claim.
1.2 Op eerste afroep (…) is PARTIJ D verplicht per ommegaande volledig inzicht te geven in de volledige inhoud en opbrengst van De Claim”
Door het kantoor van verweerder is deze overeenkomst niet ondertekend.
3.7 Op 10 juli 2018 heeft op het kantoor van verweerder een gesprek plaatsgevonden tussen klagers en verweerder. Daarbij was ook een kantoorgenoot van verweerder aanwezig. Per e-mail van diezelfde dag heeft klager 2 aan de heer T en diens financier, met verweerder en klager 1 in de cc, bericht:
“(…)Het volgende gaat veranderen, althans als we allemaal de strijd van en voor gehele team [T] willen winnen:- Er vinden geen besprekingen meer plaats met een onvolledig team, zodat we onder meer unaniem de strategie kunnen bepalen- [Verweerder] doet als enige een verzoek om input van teamleden, andere verzoeken worden genegeerd- Ten minste eens per maand stuurt [verweerder] een update naar het team.- [Verweerder] wordt niet meer willekeurig gestoord via mail, telefoon, sms, etc (kostendrukkend)- In plaats daarvan sparen wij vragen op, en sturen die in 1 mail op een donderdag naar [verweerder] (kostendrukkend)- Het gehele team krijgt van alle correspondentie een cc.[Verweerder] heeft vanmiddag al daad bij het woord gevoegd door ook [de financier] in de CC te zetten.Als bijlage heb ik nogmaals de mailtjes meegenomen van 15 en 19 juni naar [de financier] en [T], want er was daadwerkelijk input van [klager 1] en mij.”
3.8 Per brief van 20 mei 2019 hebben klagers verweerder het volgende geschreven:
“Geachte heer [achternaam verweerder], beste [voornaam verweerder],
Op 10 juli 2018 hebben wij een gesprek gehad bij jou op kantoor, in het bijzijn van [een kantoorgenoot]. Dit gesprek is tot stand gekomen doordat niet het volledig juiste belang werd gediend van alle belanghebbenden in de zaken van [T c.s.] tegen Delta Lloyd cs, althans dat belangen van andere cliënten van jou door jou achtergesteld dan wel volledig genegeerd leken.
Van jouw zijde leek dit gesprek een andere insteek te hebben. Jij had duidelijk de opdracht van jouw cliënt [de heer T] en zijn financier [naam] om ervoor zorg te dragen dat [klager 2] zijn taken als vereffenaar zou neerleggen, zodat [de heer T] dan volledig de vrije hand zou hebben in gesprekken met Delta Lloyd cs. Tevens bleek in dat gesprek dat [de heer T] en [zijn financier] jou bewust anders geïnformeerd hebben inzake [klager 2] en [klager 1]. (…)
Om de lucht te klaren, immers [klager 2] en [klager 1] hebben altijd voorgestaan om de zaken tegen Delta Lloyd cs tot een goed einde te brengen, hebben wij in dit gesprek afspraken gemaakt, welke op 10 juli 2018 per e-mail ook aan jou, [de heer T] en [de financier] zijn bevestigd. Als volgt [HvD; citaat gelijk randnummer 3.7]: (…)
Helaas hebben jij, [de heer T] en [de financier] je niet aan deze afspraken gehouden. Meest recentelijk is op vrijdag 26 april 2019 een concept brief gestuurd waar ondergetekenden het absoluut niet mee eens waren. Dat is ook per ommegaande per e-mail aan jou meegedeeld, en toch is de brief aan het einde van de dag verstuurd (zo bleek ons pas dagen later).(…)
Ook blijkt dat veelvuldig niet alle correspondentie met allen wordt gedeeld. (…)
Verder blijkt dat er regelmatig zonder aanwezigheid van ondergetekenden besprekingen worden gevoerd. (…)
Ten slotte ben jij bekend met de overeenkomsten tussen (i) [klager 2] en [de heer T] en (ii) [klager 1] en [de heer T] en de inhoud daarvan. Jij bent dus op de hoogte dat [de heer T] niet de volledige rechten bezit. De verantwoording ligt terzake bij jou, althans bij [kantoor verweerder]. Gezien het bepaalde in de Advocatenwet, de Gedragsregels Advocatuur en aanverwant behoeft het voor jou verder geen uitleg dat jij – kort en vereenvoudigd samengevat – onder meer gehouden bent om rekening te houden met de belangen van derden en niet alleen met het belang van jouw cliënt [de heer T].
(…)”
3.9 Per brief van 23 mei 2019 heeft verweerder gereageerd op de brief van 20 mei 2019 en daarin geschreven:
“(…)Uiteraard bestrijd ik hetgeen gesteld wordt in de eerste alinea en evenzeer hetgeen gesteld is in de tweede alinea. In het gesprek samen met [de kantoorgenoot] hebben wij de gang van zaken tot op dat moment geëvalueerd en volgens mij ook de lucht geklaard. (…)
(…) Het is [de heer T] die mijn cliënt is in deze en hij beslist of hij wel of niet mijn adviezen opvolgt en dat betekent dat [de heer T] beslist op en wanneer een dergelijke brief verstuurd wordt of niet en of jullie commentaar en/of dat van [de financier] daarin wel of niet wordt verwerkt etc.(…)”
3.10 In juni 2019 heeft verweerder in opdracht van zijn cliënt, de heer T, een escrowovereenkomst opgesteld, waarbij als partijen zijn genoemd de heer T, diens partner, een vennootschap, de financier en klagers enerzijds en de Stichting Beheer Derdengelden van het kantoor van verweerder anderzijds. Per e-mail van 7 juni 2019 heeft verweerder deze overeenkomst aan klagers gestuurd met het verzoek een ondertekend exemplaar te retourneren. De escrowovereenkomst is uiteindelijk niet tot stand gekomen omdat klagers het niet eens waren met de inhoud daarvan.
3.11 Bij e-mail van 4 juli 2019 hebben klagers verweerder onder meer geschreven:
“Verwijzend naar artikel 1.1 en 1.2 van de overeenkomst inzake afwikkeling van ‘De Claim’ d.d. juni 2017 tussen jouw cliënt [de heer T] en ondergetekenden willen wij, overigens gezamenlijk 20% belanghebbenden, vanaf heden elke eerste werkdag van de maand per e-mail van jou allesomvattende informatie over alle verwikkelingen – lees ook procedures – rondom ‘De Claim’ ontvangen.
Tevens willen wij bij belangrijke ontwikkelingen terstond per e-mail op de hoogte gebracht worden door jou. Als belangrijk dient in ieder geval aangemerkt te worden contact met wederpartij en nieuwe informatie/feiten.”
3.12 Bij brief van 16 juli 2019 aan de heer T en diens partner hebben klagers nakoming van de met de heer T gesloten overeenkomsten gevorderd en onder meer verzocht om de in de e-mail van 4 juli 2019 aan verweerder gevraagde informatie en schadevergoeding gevorderd.
3.13 Op 5 augustus 2019 hebben klagers de heer T en zijn partner in gebreke gesteld en een aanvullende schadevergoeding gevorderd.
3.14 Bij e-mail van 8 juni 2020 hebben klagers verweerder onder meer geschreven:
“Op 4 juli 2019 hebben we jou verzocht om ons op de hoogte te houden van kort gezegd de zaken van [T c.s.] tegen Delta Lloyd cs (…)
Op 9 juli 2019 heb jij gereageerd dat je geen toestemming hebt van [de heer T], en je verwijst ons naar [de heer T] voor informatie.
[De heer T] heeft echter in het verleden zich richting ons onbetrouwbaar getoond, en om het verschil aan te geven, alleen al vanuit de wet- en regelgeving zou jij betrouwbaar moeten zijn.
(…)
Nu er ongetwijfeld ontwikkelingen zijn (…) willen wij van jou de volledige update ontvangen..
Immers hebben wij bijna een jaar lang niets vernomen hieromtrent.
Jij bent op de hoogte van een schriftelijke overeenkomst (juni 2017) die bepaalt dat wij recht op informatie hebben.
Wij hopen dat jij in dit kader niet wenst mee te werken aan handelingen die in strijd zijn met de wet.”
4 KLACHT
4.1 De klacht, zoals beoordeeld door de raad, houdt zakelijk weergegeven in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klagers verwijten verweerder het volgende.
a) Verweerder heeft de belangen van klagers geschaad door te blijven optreden voor T c.s.
b) Verweerder heeft in strijd gehandeld met de overeenkomsten die klagers met de heer T hebben gesloten en aldus in strijd gehandeld met de wet- en regelgeving voor advocaten.
4.2 Deze klachtonderdelen zijn door klagers nader toegelicht.
5 BEOORDELING
proces-verbaal raad5.1 Klagers hebben zich bij het hof beklaagd over de inhoud van het proces-verbaal van de raad. Dat bevat volgens klagers geen volledige weergave van het besprokene ter zitting van de raad. Het hof gaat aan deze eerste beroepsgrond voorbij, omdat het proces-verbaal niet ten grondslag ligt aan de beslissing van de raad maar een (korte en zakelijke) weergave van het besprokene ter zitting is. Klagers kunnen bovendien alles wat zij bij de raad hebben aangevoerd en niet in het proces-verbaal terecht is gekomen, bij het hof opnieuw aanvoeren. Zij hebben daarom ook geen belang bij deze beroepsgrond.
feitenvaststelling5.2 Klagers hebben meerdere gronden aangevoerd tegen de feitenvaststelling door de raad. Nu het hof de feiten opnieuw heeft vastgesteld, zijn die gronden in zoverre afdoende behandeld. Daarbij merkt het hof op dat het bij de weergave van de vastgestelde feiten gaat om de voor de beoordeling relevante feiten. Omstandigheden ter onderbouwing van standpunten (zoals in grief 3 en grief 4 aangevoerd) worden, waar relevant, besproken onder de beoordeling door het hof.
klachtomschrijving 5.3 Klagers voeren in beroep aan (de grieven: 6 t/m 14) dat de raad de klachtomschrijving onjuist heeft vastgesteld en verwijzen in dit verband naar de klachtomschrijving in productie 29 die zij per e-mail van 1 april 2021 aan de raad hebben toegestuurd (hierna: productie 29).
5.4 Het hof stelt voorop dat uit de wet volgt dat de deken de ingediende klacht en de resultaten van zijn onderzoek ter kennis van de raad brengt (art. 46d Advocatenwet). De klachtomschrijving wordt vervolgens vastgesteld door de tuchtrechter (raad van discipline) aan de hand van de omschrijving van de klacht zoals deze bij de deken is ingediend en zoals deze uit het onderzoek door de deken blijkt. De raad mag deze klachtomschrijving daarnaast ambtshalve aanvullen (art. 46d lid 9 Advocatenwet).
5.5 Uit het proces-verbaal van de mondelinge behandeling bij de raad blijkt dat de voorzitter van de raad de klachtomschrijving als volgt aan klagers heeft voorgehouden: “U klaagt volgens mij over belangenverstrengeling in de zin van gedragsregel 15 en u klaagt erover dat verweerder in strijd heeft gehandeld met verschillende overeenkomsten die u met de heer T heeft gesloten. Klopt dat?” Daarop heeft klager 1 onder meer geantwoord dat op pagina 227 (HvD; bedoeld wordt productie 29) van het dossier staat wat verweerder precies wordt verweten. Hij heeft de vraag van de voorzitter niet bevestigend beantwoord. In de bestreden beslissing heeft de raad overwogen dat verwijten 4 tot en met 12 uit productie 29 nieuwe klachtonderdelen zijn, die niet zijn terug te vinden in de schriftelijke stukken die partijen bij de deken hebben gewisseld en die ook niet door de deken zijn onderzocht. De raad heeft overwogen dat het niet mogelijk is bij de raad nieuwe klachten in te dienen, maar dat die eerst moeten worden ingediend bij de deken en daarom niet betrokken kunnen worden in zijn beoordeling.
5.6 Klagers stellen zich in beroep op het standpunt dat die verwijten echter niet nieuw zijn, maar al in de procedure bij de deken naar voren zijn gebracht. Klagers hebben in hun beroep per verwijt de vindplaats in het dekendossier gegeven.Nu er onduidelijkheid bestaat over de omvang van de klacht waarover de raad had dienen te beslissen, ziet het hof aanleiding om aan de hand van productie 29 te beoordelen welke klachten in de onderzoeksfase onder de aandacht van de deken zijn gebracht. Voor zover er nieuwe verwijten tussen zitten, zal ook het hof die buiten behandeling laten.
5.7 Klagers verwijten verweerder het volgende:1. Hij stelt de belangen van de ene cliënt (T c.s.) boven de belangen van twee andere cliënten (klagers).2. Hij had met alle cliënten de samenwerking moeten beëindigen of allen moeten informeren en afspraken schriftelijk moeten vastleggen, wat hij allemaal heeft verzuimd.3. Hij heeft een derde (de financier van T, geen cliënt van verweerder) voor laten gaan op twee cliënten, deze derde zelfs laten (mee)bepalen of iets wel of niet gebeurt.4. Hij werkt mee aan meerdere overtredingen van de wet (zoals niet nakomen en schenden van overeenkomsten).5. Hij heeft zich onbetrouwbaar getoond in informatieverstrekking en (per e-mail bevestigde) mondelinge afspraken.6. Hij blijft ongefundeerd volharden als hij met onderbouwing daarop gewezen wordt.7. Hij ontbeert moreel/ethisch besef, daar: a. de bevoordeelde cliënt is aangebracht door de benadeelde cliënt.b. hij weet dat de bevoordeelde cliënt onbetrouwbaar is en toch diens informatie waarvan hij weet, althans moet weten dat die niet klopt, gebruikt jegens de benadeelde cliënten.c. hij door zijn handelen een van de twee benadeelde cliënten in diens functie als vereffenaar in een benarde positie kan brengen.8. Hij heeft een van de twee benadeelde cliënten in diens functie als vereffenaar in strijd met de waarheid geïnformeerd en hem vervolgens in dat dossier aan zijn lot overgelaten vanwege een mogelijke belangenverstrengeling met de beoordeelde cliënt in de toekomst.9. Hij heeft samen met kantoorgenoot/klachtencoördinator (gemachtigde verweerder) geprobeerd de twee andere cliënten te intimideren, opdat er niet naar de deken zou worden gegaan.10. Hij verklaart in strijd met de waarheid tegen de deken en houdt informatie achter voor de deken.11. Hij onderbouwt in tegenstelling tot klagers niets zwart op wit en negeert geleverd bewijs van klagers alsof het niet bestaat.12. Hij heeft zich onnodig grievend uitgelaten.
5.8 Het hof vat de verwijten 1, 2, 3 en 7 op als invulling van de klacht dat verweerder de belangen van klagers heeft geschaad door te blijven optreden voor T c.s. (klachtonderdeel a)). De verwijten 4, 5 en 8 vormen een nadere invulling van de klacht dat verweerder in strijd met overeenkomsten heeft gehandeld die klagers met T c.s. hebben gesloten en aldus in strijd heeft gehandeld met de wet- en regelgeving (klachtonderdeel b)).De verwijten 6, 9, 10 en 11 zijn ingebracht nadat de deken het klachtdossier al had voorgelegd aan de raad van discipline. De raad heeft geen gebruik heeft gemaakt van zijn bevoegdheid ambtshalve de klacht aan te vullen, zodat die verwijten geen onderdeel uitmaken van de klacht. Die verwijten zijn in zoverre nieuw en te laat in de procedure ingediend. Het hof zal deze verwijten (en de daarop gebaseerde grief 16) dan ook buiten behandeling laten. Verwijt 12 ziet op een reactie van verweerder in de tuchtprocedure, inhoudend dat hij de door klagers gevraagde schadevergoeding ‘volstrekt onredelijk’ vindt. Klagers hebben die reactie als grievend betiteld in hun e-mails van 5 augustus 2020 en 19 augustus 2020 aan de deken. Het hof ziet die e-mails als een uiting van ongenoegen door klagers over de proceshouding van verweerder in deze procedure, die evenwel niet als op zichzelf staand klachtonderdeel kan worden opgevat. Het hof laat dat verwijt dan ook buiten behandeling. Overigens kan de gestelde uitlating van verweerder niet als tuchtrechtelijk verwijtbaar (want niet als onnodig grievend) worden aangemerkt.
5.9 Het hof gaat uit van de volgende klachtomschrijving:
De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klagers verwijten verweerder het volgende.
a) Verweerder heeft de belangen van klagers geschaad door te blijven optreden voor T c.s. In het bijzonder heeft verweerder:1. de belangen van de ene cliënt (T c.s.) boven de belangen van twee andere cliënten (klagers) gesteld;2. geen keuze gemaakt in de samenwerking (hij had ofwel met alle cliënten de samenwerking moeten beëindigen of allen moeten informeren en de afspraken schriftelijk moeten vastleggen, wat hij allemaal heeft verzuimd);3. een derde (de financier van T, geen cliënt van verweerder) voor laten gaan op twee cliënten, deze derde zelfs laten (mee)bepalen of iets wel of niet gebeurt;7. een gebrek aan moreel/ethisch besef, daar: a. de bevoordeelde cliënt is aangebracht door de benadeelde cliënt;b. hij weet dat de bevoordeelde cliënt onbetrouwbaar is en toch diens informatie waarvan hij weet, althans moet weten dat die niet klopt, gebruikt jegens de benadeelde cliënten;c. hij door zijn handelen een van de twee benadeelde cliënten in diens functie als vereffenaar in een benarde positie kan brengen.
b) Verweerder heeft in strijd gehandeld met de overeenkomsten die klagers met de heer T hebben gesloten en aldus in strijd gehandeld met de wet- en regelgeving voor advocaten. In het bijzonder heeft verweerder:4. meegewerkt aan meerdere overtredingen van de wet (zoals niet nakomen en schenden van overeenkomsten);5. zich onbetrouwbaar getoond in informatieverstrekking en (per e-mail bevestigde) mondelinge afspraken;8. een van de twee benadeelde cliënten in diens functie als vereffenaar in strijd met de waarheid geïnformeerd en hem vervolgens in dat dossier aan zijn lot overgelaten vanwege een mogelijke belangenverstrengeling met de bevoordeelde cliënt in de toekomst.
overwegingen raad
5.10 De raad heeft klachtonderdeel a) ongegrond verklaard. Met het oog op Regel 15 lid 1 Gedragsregels 2018 (hierna: gedragsregel 15 lid 1) is overwogen dat verweerder optrad voor T c.s. ter inning van vorderingen die T c.s. stelde te hebben op onder meer Delta Lloyd en aan Delta Lloyd gelieerde ondernemingen. Klagers hebben ieder 10% van de opbrengst van de daartoe gevoerde procedures gekocht. Het is zowel in het belang van T c.s. als van klagers om een zo hoog mogelijke opbrengst uit die procedures te verkrijgen. Daargelaten dat verweerder in die procedures niet ook voor klagers optreedt, is in ieder geval geen sprake van een tegengesteld belang tussen T c.s. en klagers. Dat verweerder namens T c.s. tegen klagers is opgetreden hebben klagers onvoldoende onderbouwd en is ook niet gebleken. Verweerder heeft bij de raad verklaard dat op het moment dat het tot een geschil tussen klagers en T c.s. komt waarvoor T c.s. rechtsbijstand nodig heeft, hij zich aan de zaak zal onttrekken. Niet valt in te zien op grond waarvan het verweerder tuchtrechtelijk valt te verwijten dat hij T c.s. is blijven bijstaan. De enkele omstandigheid dat verweerder de belangen van zijn cliënten boven die van klagers zou stellen, zoals klagers aanvoeren, is daartoe onvoldoende. Indien klagers vinden dat verweerder dan wel T c.s. de belangen van klagers schaden, bijvoorbeeld door een schikking met Delta Lloyd c.s. aan te gaan zonder overleg daarover met klagers, is een civiele procedure de aangewezen weg, aldus – steeds – de raad.
5.11 Klachtonderdeel b) is eveneens ongegrond verklaard door de raad. Daargelaten dat verweerder geen partij is bij de tussen klagers en de heer T gesloten overeenkomsten en daaraan dan ook niet kan worden gehouden, brengt een mogelijke overtreding van de heer T van de overeenkomsten niet mee dat verweerder de wet overtreedt. Indien de heer T de overeenkomsten met klagers overtreedt, is sprake van een tekortkoming in de nakoming van de overeenkomsten door de heer T en kunnen klagers de heer T daarop aanspreken, aldus de raad.
overige beroepsgronden5.12 Volgens klagers heeft de raad een verkeerde toetsingsmaatstaf aangelegd door het handelenvan verweerder te beoordelen als dat van een advocaat van een wederpartij.
5.13 Tegen de beoordeling van klachtonderdeel a) door de raad hebben klagers aangevoerd dat:
- de raad ten onrechte niet heeft geoordeeld of verweerder de informatie van zijn cliënt had moeten verifiëren en wat de gevolgen zijn van het nalaten hiervan (grief 17);- de raad ten onrechte in zijn beoordeling buiten beschouwing heeft gelaten dat verweerder een derde (de financier van de heer T, geen cliënt van verweerder) voor heeft laten gaan op twee oud-cliënten, deze derde zelfs heeft laten (mee)bepalen of iets wel of niet gebeurt (grief 18);- de raad gedragsregel 15 lid 1 onjuist heeft toegepast althans onjuist beoordeeld (grief 19)en heeft miskend dat het belang van T c.s. en de financier afwijkt van dat van klagers als (oud-)cliënten en dat er wel degelijk reeds een geschil was tussen T c.s. enerzijds en klagers anderzijds die zelfs verband houdt met de zaak van T c.s. tegen Delta Lloyd.- de raad ten onrechte niet heeft getoetst aan gedragsregel 15 lid 2. Verweerder had zich op basis daarvan moeten onttrekken aan de zaak tegen Delta Lloyd c.s. (grief 20).
5.14 Tegen de beoordeling van klachtonderdeel b) hebben klagers aangevoerd (grief 21) dat:
- de raad ten onrechte heeft geoordeeld dat verweerder niet in strijd met heeft gehandeld met de overeenkomsten;- de raad ten onrechte niet heeft geoordeeld over het handelen van verweerder in het kader van de concept-escrowovereenkomst, ten nadele van klagers.
verweer5.15 Door verweerder is gemotiveerd verweer gevoerd, dat waar van belang zal worden besproken in de overwegingen van het hof.
overwegingen hof - maatstaf5.16 Bij de beoordeling van een tegen een advocaat ingediende klacht toetst de tuchtrechter het aan de advocaat verweten handelen of nalaten aan de in artikel 46 Advocatenwet omschreven normen. Bij deze toetsing betrekt de tuchtrechter de kernwaarden zoals omschreven in artikel 10a Advocatenwet. De tuchtrechter is daarbij niet gebonden aan de gedragsregels, maar die regels kunnen, gezien ook het open karakter van de wettelijke normen, daarbij wel van belang zijn. Of het niet naleven van een bepaalde gedragsregel ook tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen oplevert, hangt af van de feitelijke omstandigheden en wordt door de tuchtrechter per geval beoordeeld.
5.17 Twee van de geldende en in deze relevante kernwaarden zijn partijdigheid en vertrouwelijkheid. De kernwaarde partijdigheid houdt in dat bij de uitvoering van een opdracht de gerechtvaardigde belangen van de cliënt bepalend zijn. De kernwaarde vertrouwelijkheid betekent dat een advocaat in beginsel verplicht is tot geheimhouding van al hetgeen, waarvan hij uit hoofde van zijn beroepsuitoefening als zodanig kennis draagt (art. 11a Adv.w.).
5.18 In deze zaak wordt een beroep gedaan op gedragsregel 15 lid 1 die bepaalt dat het de advocaat in beginsel niet is toegestaan tegelijkertijd voor meer dan één partij op te treden in een zaak waarin die partijen een tegengesteld belang hebben, of tegen een cliënt of een voormalige cliënt op te treden. Ingevolge lid 2 van gedragsregel 15 streeft de advocaat ernaar die situaties te voorkomen. Mocht een dergelijke situatie zich toch (mogelijk) voordoen, dient de advocaat zich uit eigen beweging terug te trekken.
overwegingen hof – relatie klagers en verweerder en klachtonderdeel a)5.19 Klagers gaan er bij hun klacht tegen verweerder van uit dat zij, evenals de heer T, zijn aan te merken als cliënten van verweerder. Daarbij wijzen zij erop dat de heer T is aangebracht door klager 1 en dat klager 2 in privé cliënt is (geweest) van verweerder. Verder stelt klager 1 zich op het standpunt dat hij materieel cliënt van verweerder was in de kwestie van de nalatenschap van zijn moeder.Verweerder stelt zich op het standpunt dat hij in de onderhavige zaak alleen de heer T bijstond. Niet betwist is dat klager 2 in privé en zakelijk ook zijn cliënt was. Wel betwist verweerder dat klager 1 zijn cliënt is geweest.
5.20 Het hof stelt vast dat in de zaak van T c.s. tegen Delta Lloyd c.s. verweerder is opgetreden voor de heer T, wat bevestigd wordt door de opdrachtbevestiging van verweerder aan de heer T. De heer T heeft zich in zijn zaak tegen Delta Lloyd c.s. laten bijstaan door de financier en door klagers als adviseurs. Welke inbreng ieder had in de rechtszaak tegen Delta Lloyd c.s. en welke informatie klagers kregen, werd in beginsel door de heer T bepaald en ingegeven door de overeenkomst die ter zake is opgesteld en die de heer T (en verweerder op zijn instructie) al dan niet naleefde. Door verweerder is gemotiveerd betwist dat klagers naast T ook zijn cliënten waren inzake de kwestie tussen T c.s. en Delta Lloyd c.s. Dit is door verweerder ook aan klagers gecommuniceerd in zijn e-mail van 23 mei 2019 (r.o. 3.9). Tegenover die gemotiveerde betwisting hebben klagers hun stelling dat zij als (mede-)cliënten zijn aan te merken inzake de kwestie tussen T c.s. en Delta Lloyd c.s. onvoldoende met stukken onderbouwd. Integendeel, in hun nadere toelichting van 28 juli 2020 aan de deken op hun klacht geven klagers zelf aan dat zij zich niet als cliënten van verweerder beschouwen. Wel beschouwden zij zich als lid van het team dat optrad tegen Delta Lloyd c.s., zo is ter zitting bij het hof nader toegelicht. Dat team werd door verweerder geadviseerd. Volgens klagers trad verweerder dus ook op voor het team. Het hof kan klagers daarin niet volgen. Feiten en omstandigheden die tot die conclusie kunnen leiden, hebben klagers niet gesteld. Relevant in dit verband is onder meer dat, zoals klagers desgevraagd hebben bevestigd, er geen opdrachtbevestiging van verweerder aan klagers (of de financier) of het team bestaat.
5.21 Er bestaat derhalve onvoldoende grond voor het uitgangspunt van klagers dat verweerder hen als advocaat heeft bijgestaan in de zaak tegen Delta Lloyd c.s. In het verlengde hiervan geldt dat verweerder (jegens klagers) geen verplichting had de informatie van zijn cliënt te verifiëren. Verwijten 1, 2, 3 (tevens grief 18) en 7 (deels tevens grief 17) zijn ongegrond.
5.22 Klagers beroepen zich op gedragsregel 15 lid 1 en, in het verlengde daarvan, lid 2. Van een situatie als bedoeld in gedragsregel 15 lid 1 sub a is echter geen sprake, omdat verweerder in de kwestie tegen Delta Lloyd c.s. niet voor klagers optrad en overigens klagers in die kwestie ook geen tegengesteld belang hadden ten opzichte van T c.s. Klagers en T c.s. hadden belang bij een zo hoog mogelijke opbrengst van de procedures tegen Delta Lloyd c.s. en verweerder heeft gemotiveerd gesteld dat hij zich terug zou trekken zodra er tussen klagers en T c.s. een spanningsveld zou ontstaan. Klagers hebben in dit verband aangevoerd dat dit belang niet gelijk was, nu T c.s. erop gericht was de hoog opgelopen kosten van de zaak eerst uit de opbrengst vergoed te krijgen en klagers daarbij geen belang hadden. De aan klagers voorgelegde escrowovereenkomst getuigt daarvan, aldus klagers. In die overeenkomst heeft verweerder ten onrechte eerst de kosten van de opbrengst afgehaald in plaats van dat aan klagers conform de overeenkomsten 10% van de opbrengst uitbetaald zou worden. Ook zijn de belangen tegengesteld geworden op het moment dat klagers in conflict kwamen met T c.s. over de uitvoering van de overeenkomsten en zij T c.s. aansprakelijk hadden gesteld voor de schade, aldus nog steeds klagers. Klagers zien hierbij echter over het hoofd dat de zaak tegen Delta Lloyd c.s. onderscheiden moet worden van een (mogelijk) conflict tussen T c.s. en klagers over de uitvoering van de tussen hen geldende afspraken. Wat deze laatste kwestie betreft, is niet is gebleken dat verweerder tegen klagers is opgetreden of zal gaan optreden. De voorgelegde escrowovereenkomst is niet getekend en verweerder heeft namens T daar geen nakoming van gevraagd. Grief 19 faalt dan ook.Nu lid 1 van gedragsregel 15 niet geschonden is, komt het hof niet toe aan gedragsregel 15 lid 2. Ook grief 20 faalt. Klachtonderdeel a is daarmee ongegrond.
overwegingen hof – klachtonderdeel b)5.23 Nu verweerder in de kwestie tussen T c.s. en Delta Lloyd c.s. klagers niet heeft bijgestaan als advocaat, had hij ook niet de verplichting om klagers ten volle te informeren over de gang van zaken in die kwestie. Dat mag een advocaat alleen voor zover zijn cliënt, de heer T, daar toestemming voor geeft (en daar overigens geen bezwaren tegen bestaan). Daarmee treffen geen doel de verwijten dat verweerder zich onbetrouwbaar heeft getoond in de informatieverstrekking, alsmede in de nakoming van de tussen klagers en T gemaakte afspraken en in de onjuiste informatieverstrekking aan klager 2 als vereffenaar. Verweerder was zelf geen partij bij die afspraken. Hij handelde verder steeds in opdracht van zijn cliënt T.
5.24 Ter zitting bij het hof hebben klagers nog toegelicht dat verweerder zich ook persoonlijk heeft verbonden tot het verstrekken van informatie over de claim tegen Delta Loyd c.s. Zij verwijzen daarvoor naar hun e-mail van 10 juli 2018 en hun brief van 20 mei 2019 (zie hierboven onder 3.7 en 3.8). Het hof kan klagers daarin niet volgen. Immers uit de brief van 20 mei 2019 blijkt dat klagers wisten dat verweerder optrad als advocaat van T c.s. (“jij had duidelijk de opdracht van jouw cliënt…”). Het enkele feit dat de gemaakte afspraken ook per e-mail aan verweerder zijn bevestigd, brengt nog niet mee dat verweerder vervolgens ook persoonlijk gebonden is aan de gemaakte afspraken. Voor zover klagers dat dachten, is dat door verweerder in zijn brief van 23 mei 2019 weerlegd. Daarmee valt verweerder ook niet het tuchtrechtelijk verwijt te maken dat hij afspraken niet is nagekomen dan wel onduidelijk is geweest over zijn rol.
5.25 De verwijten 5 en 8 zijn dan ook ongegrond en grief 21 faalt. Voor het overige sluit het hof zich aan bij hetgeen de raad heeft overwogen ten aanzien klachtonderdeel b (verwijt 4) en maakt die overwegingen tot de zijne. Ook dit klachtonderdeel faalt derhalve.
slotsom5.26 De slotsom is dat het beroep van klagers faalt.
6 BESLISSING
Het Hof van Discipline:
6.1 bekrachtigt de beslissing van 16 augustus 2021 van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam, gewezen onder nummer 21-236/A/NH.
Deze beslissing is gewezen door mr. J. Blokland, voorzitter, mrs. A.A.H. Zegers, T.E. van der Spoel, G.C. Endedijk en A.P. Wessels, leden, in tegenwoordigheid van L.E. Verwey, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 21 januari 2022.
griffier voorzitter
De beslissing is verzonden op 21 januari 2022.