Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

03-01-2022

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2022:3

Zaaknummer

21-373/DH/RO

Inhoudsindicatie

Klacht tegen de advocaat van een wederpartij ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 3 januari 2022 in de zaak21-373/DH/RO naar aanleiding van de klacht van:

klaagstergemachtigde: mr. R. Tamourt

over:

 verweerster

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE 1.1    Op 22 oktober 2020 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster.1.2    Op 12 april 2021 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk R 2021/22 edl/gh van de deken ontvangen. 1.3    De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 22 november 2021. Daarbij waren klaagster, vertegenwoordigd door mevrouw M.H.G.A. van Boxtel en mevrouw I. Jansen (secretaris) en bijgestaan door haar gemachtigde, en verweerster aanwezig. 1.4    De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 14. De raad heeft verder kennis genomen van de e-mail van 29 oktober 2021 van de zijde van verweerster en van de daarbij gevoegde bijlage. 2    FEITEN2.1    Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.2.2    Klaagster is een rasvereniging die de belangen behartigt van een aantal Japanse hondenrassen. 2.3    Bij brief van 15 oktober 2019 heeft de Raad van Beheer op Kynologisch Gebied in Nederland (hierna: de Raad van Beheer) aan de heer W, een bij de vereniging aangesloten fokker van Japanse rashonden, laten weten dat tegen hem een klacht zal worden ingediend. Het klaagschrift van 15 oktober 2019 vormt onderdeel van het klachtdossier. In de procedure die volgde bij het Tuchtcollege voor de Kynologie (hierna: het Tuchtcollege) is de heer W bijgestaan door verweerster. 2.4    Op 18 oktober 2019 heeft klaagster door middel van een verklaring met bijlagen melding gedaan bij de Raad van Beheer van overtreding van een fokreglement door de heer W. 2.5    Bij brief van 26 mei 2020 is de heer W opgeroepen voor de zitting bij het Tuchtcollege.2.6    Op 10 juni 2020 heeft klaagster aan verweerster de hiervoor in 2.4 bedoelde verklaring toegestuurd. 2.7    Op 11 juni 2020 heeft het Tuchtcollege beslist op de klacht van de Raad van Beheer. De klacht bestond uit drie verwijten. Ten aanzien van het eerste verwijt is de heer W ontslagen van alle rechtsvervolging. Ten aanzien van de andere twee verwijten is de heer W vrijgesproken. Het Tuchtcollege heeft in de beslissing onder meer het volgende overwogen:“(…) Ter bescherming van de persoonlijke levenssfeer van beklaagde adviseert het Tuchtcollege op basis van artikel VI.53 aan de Raad van Beheer om deze uitspraak niet te publiceren.Ter zitting heeft de Raad van Beheer gevraagd of het Tuchtcollege zich wil uitlaten over het verzoek van de secretaris van de rasvereniging om de uitspraak in deze zaak als belanghebbende toegezonden te krijgen (…). Het Tuchtcollege besluit dat (…) de rasvereniging geen klager is als bedoeld in het Kynologisch Reglement, er geen andere aanleiding is om de rasvereniging in deze als belanghebbende aan te merken (…) Het Tuchtcollege de uitspraak niet aan de rasvereniging zal toesturen.” 2.8    Bij brief van 2 september 2020 heeft verweerster klaagster namens de heer W en zijn bedrijf aansprakelijk gesteld voor schade die het gevolg is van “de ten onrechte door uw vereniging vanuit uw bestuur geïnitieerde dan wel door uw bestuur ondersteunde ten onrechte aan cliënte opgelegde sancties en tegen cliënte genomen maatregelen”. Verweerster heeft klaagster ook aansprakelijk gesteld voor “het schenden van de privacy (op grond van de AVG) door het bij naam en toenaam delen van privacygevoelige informatie met derden met betrekking tot cliënt”. In de vijf pagina’s tellende brief heeft verweerster de schadevordering van ruim € 66.000,- onderbouwd. Verweerster heeft in de brief over de uitspraak van het Tuchtcollege van 11 juni 2020 onder meer het volgende geschreven: “Conclusie is: cliënte treft geen enkele blaam.” 2.9    Op 1 oktober 2020 om 13.23 uur heeft de gemachtigde van klaagster aan verweerster geschreven dat hij op 8 en 11 september 2020 heeft verzocht om onder meer toezending van de uitspraak van 11 juni 2020. Hij heeft vervolgens het volgende geschreven:“Op 17 september jl. hebt u mij benaderd (…) Het toezenden van de uitspraak van het Tuchtcollege was volgens u wel een probleem.U stelde voor dat u mij de uitspraak van het Tuchtcollege vertrouwelijk toe kon sturen op voorwaarde dat ik deze niet met cliënt zou delen c.q. bespreken. Dat heb ik geweigerd. Voorts stelde u voor dat u mij de uitspraak van het Tuchtcollege toe kon sturen waarbij u delen van deze uitspraak af zou lakken. Ook dit voorstel heb ik geweigerd, onder meer verwijzend naar het equality of arms beginsel. U gaf daarna aan zich te willen beraden.”De gemachtigde verzoekt vervolgens opnieuw om toezending van de ongecensureerde uitspraak. 2.10    Op 1 oktober 2020 om 18.31 uur heeft verweerster aan de gemachtigde van klaagster de “gekuiste” uitspraak van het tuchtcollege toegestuurd, dat wil zeggen dat verweerster delen van de beslissing heeft weggelakt. 2.11    Op 15 oktober 2020 heeft verweerster nog aan de gemachtigde van klaagster het volgende geschreven:“Zoals ik u reeds telefonisch mededeelde op 7 oktober jl. is cliënte bereid u en uw cliënte (dat wil zeggen: de huidige officiële bestuursleden van uw cliënte) de uitspraak van het Tuchtcollege integraal te doen toekomen. Wat mijn cliënte daarbij begrijpelijkerwijs wel als voorwaarde stelt is dat van de uitspraak en de inhoud daarvan alleen door u en uw cliënte in de personen van de huidige officiële bestuursleden kennis wordt genomen. Die uitspraak en haar inhoud mogen op geen enkele wijze met anderen worden gedeeld. Indien uw cliënte de overeen te komen geheimhouding onverhoopt mocht schenden, houd ik haar daarvoor aansprakelijk en schadeplichtig. Ook het Tuchtcollege heeft de wens van cliënte om de uitspraak niet te publiceren, zulks vanwege privacyaspecten, gehonoreerd. U hebt mij hieromtrent nog niet geantwoord. Indien uw cliënte niet met het voornoemde instemt behoud ik mij het recht voor dit bericht aan u in rechte naar voren te brengen. (…)”3    KLACHT3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerster dat zij meerdere malen gedragsregels 6 lid 1 en 8 heeft overschreden. Verweerster heeft meerdere malen informatie naar voren gebracht waarvan zij de onjuistheid kende en zij heeft hiermee de belangen van klaagster geschaad. Meer in het bijzonder verwijt klaagster verweerster het volgende.a)    Verweerster heeft geweigerd om aan klaagster de ongekuiste versie van de uitspraak te verstrekken.b)    Verweerster heeft in de brief van 2 september 2020 ten onrechte gesteld dat haar cliënt geen enkele blaam treft. c)    In de brief van 2 september 2020 heeft verweerster ten onrechte gesteld dat de schade van haar cliënt onder meer bestond uit het niet fokken van minimaal twee nesten.d)    Verweerster heeft een bruto schadevordering ingediend, waarbij alleen rekening is gehouden met de opbrengst van het fokken van een nest en niet met de kosten. e)    Verweerster heeft in de brief ten onrechte gesteld dat het bestuur van klaagster aansprakelijk is voor het bij naam en toenaam delen van privacygevoelige informatie over haar cliënt met derden. 3.2    De stellingen die klaagster ter onderbouwing van de klacht naar voren heeft gebracht worden hierna, voor zover van belang, besproken.

4    VERWEER  4.1    Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.5    BEOORDELINGToetsingskader5.1    De klacht richt zich tegen de advocaat van de wederpartij van klager. Dit betekent dat de klacht moet worden beoordeeld aan de hand van de door het Hof van Discipline gehanteerde maatstaf dat de advocaat van de wederpartij een grote mate van vrijheid toekomt de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem goeddunkt. Die vrijheid is niet onbeperkt, maar kan onder meer worden begrensd indien de advocaat de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend. Klachtonderdeel a)5.2    Anders dan klaagster stelt, heeft verweerster niet zonder meer geweigerd om de beslissing van 11 juni 2020 aan klaagster te verstrekken. Verweerster heeft een voorwaarde gesteld, namelijk dat alleen het bestuur van klaagster en de advocaat van klaagster kennis zouden nemen van de beslissing en dat deze voor het overige vertrouwelijk zou worden behandeld. Verweerster heeft deze voorwaarde gesteld ter bescherming van de belangen van haar cliënt. Verweerster heeft hiermee naar het oordeel van de raad niet onzorgvuldig of onbetamelijk gehandeld jegens klaagster. De raad neemt hierbij in aanmerking dat het tuchtcollege in de beslissing van 11 juni 2020 heeft geadviseerd de beslissing niet te publiceren en dat klaagster niet als belanghebbende is aangemerkt. Aan het belang van klaagster is met het voorstel van verweerster voldoende tegemoet gekomen; klaagster en haar raadsman hebben de gelegenheid gekregen om kennis te nemen van de integrale uitspraak van het Tuchtcollege en daarmee waren zij vanaf 7 oktober 2020 in de gelegenheid om (zich) een oordeel te vormen over de gegrondheid van de mede op die uitspraak gegronde vordering van 2 september 2020. Het voorgaande betekent dat klachtonderdeel a ongegrond is.5.3    De raad voegt nog toe dat op de zitting op 22 november 2021 door de secretaris van klaagster is verklaard dat zij inmiddels al enkele maanden over een volledige versie van de uitspraak van 11 juni 2020 beschikt. Deze is aan klaagster verstrekt door de Raad van Beheer. Dit betekent dat de (impliciete) stelling van klaagster dat zij in haar belangen is geschaad omdat zij over onvolledige informatie beschikte thans in ieder geval geen grond (meer) heeft. Klachtonderdeel b)5.4    Verweerster heeft op 2 september 2020 geschreven dat haar cliënt geen enkele blaam treft. Volgens klaagster heeft verweerster hiermee feitelijk onjuiste informatie verstrekt. 5.5    De raad verwerpt het standpunt van klaagster. De door verweerster op 2 september 2020 gekozen woorden dat haar cliënt geen blaam treft behelzen geen juridische kwalificatie. Het is een interpretatie van de beslissing van 11 juni 2020, waarbij de cliënt van verweerster deels werd ontslagen van rechtsvervolging en deels werd vrijgesproken, in alledaagse bewoordingen. De interpretatie en gekozen bewoordingen zijn weliswaar minder precies dan de begrippen “vrijspraak” en “ontslag van rechtsvervolging”, maar naar het oordeel van de raad niet onwaarachtig of feitelijk onjuist. Klachtonderdeel b is daarom ongegrond.  Klachtonderdelen c), d) en e)5.6    Klachtonderdelen c tot en met e betreffen standpunten die verweerster namens haar cliënt heeft ingenomen met betrekking tot de vordering die de cliënt stelt te hebben op klaagster. Het zijn standpunten die binnen de kaders van de aansprakelijkheidskwestie beoordeeld moeten worden door de civiele rechter. De tuchtrechter speelt bij deze beoordeling geen rol. Dat kan anders zijn indien stellingen worden ingenomen waarvan aanstonds duidelijk is dat deze ontbloot zijn van enige grond of slechts tot doel hebben de belangen van de wederpartij te schaden. Het is de raad op grond van de informatie uit dit klachtdossier niet gebleken dat daarvan sprake is. Dit betekent dat ook klachtonderdelen c, d en e ongegrond zijn. De raad voegt nog toe dat de omstandigheid dat de door verweerster namens haar cliënt ingenomen stellingen klaagster onwelgevallig zijn of door klaagster als verontrustend worden ervaren de beslissing van de raad niet anders maakt. 

BESLISSINGDe raad van discipline:-    verklaart de klacht in alle onderdelen ongegrond. 

Aldus beslist door mr. M.P.J.G. Göbbels, voorzitter, mrs. M.J. Smit, P.C.M. van Schijndel, M.P. de Klerk en B.F. van Noort, leden, bijgestaan door mr. A. Tijs als griffier en uitgesproken in het openbaar op 3 januari 2022.