Rechtspraak
Uitspraakdatum
21-01-2022
ECLI
ECLI:NL:TAHVD:2022:15
Zaaknummer
210302
Inhoudsindicatie
Artikel 13 beklag. Klager heeft geen belang meer bij zijn beklag nu de termijn om hoger beroep in te stellen tegen het vonnis van de kantonrechter inmiddels is verstreken en niet gebleken is dat een advocaat voor klager pro forma beroep (op nader aan te voeren gronden) heeft ingesteld. Reeds op deze grond komt het beklag niet voor toewijzing in aanmerking. Het beklag wordt ongegrond verklaard.
Uitspraak
BESLISSING
van 21 januari 2022in de zaak 210302 naar aanleiding van het beklag van:
klager tegen: mr. I. Aardoom-FuchsDeken van de Orde van Advocatenin het arrondissement Den Haag
de deken
1 HET BEKLAG
1.1 Klager heeft bij de deken een verzoek ingediend tot aanwijzing van een advocaat als bedoeld in artikel 13 lid 1 Advocatenwet. De deken heeft dit verzoek afgewezen met haar beslissing van 5 oktober 2021. Klager heeft een beklag d.d. 13 oktober 2021 tegen de beslissing van de deken ingediend bij het hof.
2 DE PROCEDURE BIJ HET HOF
2.1 Het beklag is op 13 oktober 2021 ontvangen door de griffie van het hof.
2.2 Verder bevat het dossier:- verweerschrift van de deken inclusief bijlagen;- een reactie van klager op het verweerschrift van de deken inclusief bijlagen.
2.3 Het hof heeft het verzoek in raadkamer behandeld op basis van de stukken uit het dossier.
3 FEITEN
Het hof stelt de volgende feiten vast.
3.1 In e-mails van 2 en 9 september 2021 heeft klager aan de deken verzocht een advocaat aan te wijzen om hoger beroep in te stellen (een vonnis van de kantonrechter van 9 juli 2021).
3.2 Op 20 september 2021 heeft de stafjurist van de deken aan klager verzocht of hij zijn verzoek nader toe kan lichten. De stafjurist van de deken heeft – kort samengevat – verzocht of klager het vonnis en de stukken die zijn standpunt om hoger beroep in te stellen onderbouwen, kan opsturen en of hij minimaal vijf schriftelijke afwijzingen van advocaten kan verstrekken waarin staat aangegeven waarom zij klager niet willen bijstaan bij zijn procedure.
3.3 In een e-mail 21 september 2021 heeft klager – kort samengevat – aangegeven dat hij geen schriftelijke afwijzingen kan verstrekken, omdat de door hem benaderde advocaten weigeren om een schriftelijke afwijzing te verschaffen. Verder stelt hij dat het vonnis al aan de deken is toegezonden en dat de onderbouwing van zijn standpunt in het verweer in eerste aanleg is opgenomen.
3.4 In een e-mail van 28 september 2021 heeft de stafjurist – kort samengevat – aangegeven dat de deken niet over het vonnis beschikt, dat het de verantwoordelijkheid is van klager om te zorgen dat de deken hierover beschikt en dat het de ervaring is dat een schriftelijke afwijzing wordt verstrekt, indien een rechtzoekende aan een advocaat uitlegt waarom hij een afwijzing nodig heeft. De stafjurist heeft aan klager verzocht om de gevraagde stukken uiterlijk 2 oktober 2021 aan te leveren.
3.5 In een e-mail van 29 september 2021 heeft klager – kort samengevat – aangegeven dat hij niet kan voldoen aan het verzoek tot het verstrekken van de schriftelijke afwijzingen. Hij heeft aangegeven dat hij zijn voormalig advocaat zal vragen om het vonnis op te sturen. Verder heeft hij laten weten dat, als hij geen toegang krijgt tot een rechter, hij hierover een klacht zal indienen bij het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM).
3.6 Op 30 september 2021 heeft de voormalig advocaat van klager het vonnis aan de deken verstrekt. Uit het vonnis d.d. 9 juli 2021 blijkt dat de zaak een geschil tussen klager en zijn zorgverzekeraar betreft, waarbij het – kort samengevat – gaat over de vraag of de zorgverzekeraar met klager een zorgovereenkomst heeft gesloten, of klager het eigen risico/de eigen bijdrage aan de zorgverzekeraar moet betalen en of de zorgverzekeraar tegenover klager een onrechtmatige daad heeft gepleegd. Uit het vonnis blijkt dat de kantonrechter de zorgverzekeraar in het gelijk heeft gesteld en de vordering van klager heeft afgewezen.
3.7 De voormalig advocaat van klager heeft op 30 september 2021 ook e-mailcorrespondentie aan de deken verstrekt. Uit een e-mail van 16 juli 2021 van de voormalig advocaat van klager blijkt dat hij klager heeft bericht dat hij niet direct mogelijkheden ziet om met kans op succes hoger beroep in te stellen.
3.8 In een e-mail van 1 oktober 2021 heeft klager aan de stafjurist van de deken bericht dat hij een klacht wenst in te dienen tegen de orde, omdat de orde hem onnodig belast. Verder geeft hij in de e-mail aan dat er geen overeenkomst is gesloten tussen hem en de zorgverzekeraar.
3.9 In een e-mail van 4 oktober 2021 heeft de stafjurist van de deken aan klager bericht dat de vordering van de zorgverzekeraar onder de appelgrens ligt en dat de vraag of er hoger beroep mogelijk is, afhankelijk is van de hoogte van de tegenvordering van klager. De stafjurist heeft aan klager verzocht of hij nadere stukken kan aanleveren, waaronder de gronden voor het hoger beroep en het procesdossier. Tevens heeft zij klager erop gewezen dat de eis van minimaal vijf schriftelijke afwijzingen van aangezochte advocaten blijft gelden.
3.10 In een brief van 5 oktober 2021 (die op 5 oktober 2021 per e-mail aan klager is verstuurd) heeft de deken het verzoek om aanwijzing van een advocaat afgewezen. Hierin staat – kort samengevat – vermeld dat het verzoek wordt afgewezen, omdat klager onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hoger beroep tegen het vonnis van 9 juli 2021 kans van slagen heeft. Klager heeft, ondanks meerdere verzoeken van de stafjurist van de deken, geen stukken overgelegd of anderszins onderbouwd dat hij geen zorgverzekeringsovereenkomst met de zorgverzekeraar heeft gesloten. Hij heeft ook niet onderbouwd waarom de zorgverzekeraar onrechtmatig jegens klager zou hebben gehandeld. Verder heeft klager onvoldoende aannemelijk gemaakt dat hij serieuze inspanningen heeft verricht om een advocaat te vinden. Klager heeft namelijk geen poging willen ondernemen om (nogmaals) advocaten te benaderen of zij hun afwijzing schriftelijk willen bevestigen.
3.11 Op 6 oktober 2021 heeft klager het procesdossier aan de orde gestuurd.
3.12 In een e-mail van 6 oktober 2021 heeft de stafjurist van de deken klager bericht dat de deken de door klager opgestuurde stukken heeft bestudeerd, maar dat dit geen aanleiding gaf voor een heroverweging van de beslissing om geen advocaat aan te wijzen.
3.13 Op 9 oktober 2021 is de termijn verlopen om hoger beroep in te kunnen tegen het vonnis van de kantonrechter van 9 juli 2021.
4 BEOORDELING
beklag
4.1 Klager heeft in zijn beklag aangevoerd dat de beslissing van de deken in strijd is met artikel 17 van de Grondwet, artikel 6 EVRM en artikel 47 EU-Handvest. Hij heeft op grond van voormelde artikelen recht op een bijstand van een advocaat voor zijn hoger beroep. Dat de deken een hoger beroep niet kansrijk vindt, maakt niet dat het verzoek tot aanwijzing van een advocaat kan worden afgewezen.
verweer deken
4.2 Voor het verweer van de deken verwijst het hof naar hetgeen hiervoor onder 3.10 is weergegeven. Het verzoek van klager is wegens gegronde redenen afgewezen. Volgens vaste jurisprudentie van het hof is het Nederlandse systeem – waarbij een verzoek tot aanwijzing van een advocaat in zaken met verplichte procesvertegenwoordiging wegens gegronde redenen kan worden afgewezen – niet in strijd met artikel 6 EVRM of het Unierecht.
toetsingskader
4.3 Op grond van artikel 13 Advocatenwet kan een rechtzoekende die niet (tijdig) een advocaat bereid vindt hem bij te staan in een zaak waarin vertegenwoordiging door een advocaat is voorgeschreven of bijstand uitsluitend door een advocaat kan geschieden, zich wenden tot de deken met het verzoek een advocaat aan te wijzen. De deken kan een verzoek op grond van dit artikel alleen wegens gegronde redenen afwijzen. Een dergelijke reden kan onder meer bestaan indien klager niet heeft aangetoond zich voldoende te hebben ingespannen om een advocaat bereid te vinden zijn zaak in behandeling te nemen of indien de procedure geen redelijke kans van slagen heeft.
beoordeling
4.4 Het hof stelt voorop dat klager geen belang meer heeft bij zijn beklag nu de termijn om hoger beroep in te stellen tegen het vonnis van de kantonrechter van 9 juli 2021 inmiddels is verstreken en niet gebleken is dat een advocaat voor klager pro forma beroep (op nader aan te voeren gronden) heeft ingesteld. Reeds op deze grond komt het beklag niet voor toewijzing in aanmerking.4.5 Ten overvloede overweegt het hof nog als volgt. Uit de stukken leidt het hof af dat de stafjurist van de deken in verschillende e-mailberichten klager erop heeft gewezen dat hij minimaal vijf schriftelijke afwijzingen moet opsturen van door hem benaderde advocaten. Klager heeft dat niet gedaan. Zijn enkele stelling dat de advocaten geen schriftelijke afwijzing zouden willen verstrekken is onvoldoende onderbouwd, en acht het hof niet aannemelijk (geworden). Nu klager meerdere malen door de stafjurist van de deken in de gelegenheid is gesteld de benodigde informatie te verstrekken en hij daar niet aan heeft voldaan, voldoet de door klager verschafte informatie niet aan de vereisten voor een verzoek tot aanwijzing van een advocaat op grond van artikel 13 Advocatenwet.4.6 Verder volgt het hof de deken dat de procedure die klager wenst te voeren geen redelijke kans van slagen heeft. Uit de stukken maakt het hof op dat klager van mening is dat er geen verzekeringsovereenkomst tussen hem en de verzekeraar is gesloten. Uit het vonnis van 9 juli 2021 blijkt dat de kantonrechter heeft overwogen dat klager zijn standpunt onvoldoende heeft onderbouwd en dat hij zorgkosten heeft gedeclareerd in de periode waarvan hij betwist dat er een zorgovereenkomst zou bestaan. Klager heeft bij de deken niet aangegeven hoe hij dit wenst te weerleggen. Ook in de overige stukken in het dossier kan het hof geen aanknopingspunten vinden voor de juistheid van het standpunt van klager. Het is het hof dan ook niet duidelijk hoe klager zijn hoger beroep wenst te onderbouwen, terwijl deze informatie nodig is om de juridische haalbaarheid van de door klager gewenste procedure te kunnen beoordelen. De deken heeft dan ook terecht kunnen concluderen dat het hoger beroep geen redelijke kans van slagen heeft. In dit verband wijst het hof ook nog op de reactie van de voormalig advocaat die ook geen kans zag op succesvol hoger beroep (zie hierboven onder 3.7)
4.7 Tenslotte overweegt het hof dat het in artikel 6, eerste lid, van het EVRM neergelegde recht op toegang tot een rechter niet absoluut is, maar aan verschillende beperkingen, waaronder financiële, mag worden onderworpen. Dergelijke beperkingen mogen het recht op toegang tot de rechter niet in essentie aantasten, maar moeten een gerechtvaardigd doel dienen en moeten proportioneel zijn aan dat doel. Het Nederlandse wettelijk systeem is daarmee niet in strijd (vgl. ABRvS 11 mei 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1243 en HvD, 20 maart 2017, ECLI:NL:TAHVD:2017:52). Dit systeem levert ook geen schending van enige andere verdragsbepaling op (zie HvD 8 mei 2018 ECLI:NL:TAHVD:2018:79).
4.8 Het beklag tegen de beslissing van 5 oktober 2021 van de deken om geen advocaat aan te wijzen in de zin van artikel 13 Advocatenwet zal daarom ongegrond worden verklaard.
5 BESLISSING
Hof van Discipline:
5.1 verklaart het beklag van klager tegen de beslissing van 5 oktober 2021 van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag ongegrond.
Deze beslissing is gewezen door mr. J. Blokland, voorzitter, mrs. L.H. Rammeloo en A.M. van Amsterdam, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. van der Mark, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 21 januari 2022.
griffier voorzitter
De beslissing is verzonden op 21 januari 2022.