Rechtspraak
Uitspraakdatum
17-01-2022
ECLI
ECLI:NL:TAHVD:2022:3
Zaaknummer
210228
Inhoudsindicatie
Artikel 13 beklag. Ondanks vele verzoeken van de deken aan klager om informatie te verstrekken om de grondslag van de beweerdelijke vordering van de klager vast te kunnen stellen en ook de haalbaarheid van een eventuele procedure te kunnen beoordelen, heeft klager geen informatie verstrekt. Het voorgaande brengt met zich dat de deken gegronde redenen had om het verzoek tot aanwijzing van een advocaat af te wijzen. Het beklag wordt ongegrond verklaard.
Uitspraak
BESLISSING
van 17 januari 2022 in de zaak 210228 naar aanleiding van het beklag van: klager tegen: mr. S.H.W. Le LargeDeken van de Orde van Advocatenin het arrondissement Midden-Nederland
de deken
1 HET VERZOEK ALS BEDOELD IN ARTIKEL 13 LID 1 ADVOCATENWET
1.1 Klager heeft bij de deken een verzoek ingediend tot aanwijzing van een advocaat als bedoeld in artikel 13 lid 1 Advocatenwet. De deken heeft dit verzoek afgewezen met zijn beslissing van 6 juli 2021.
1.2 Klager heeft op 7 juli 2021 een herzieningsverzoek ingediend bij de deken. Het herzieningsverzoek is op 7 juli 2021 door de deken afgewezen. Daarop heeft klager beklag gedaan bij het hof op 10 juli 2021, aangevuld op 5 augustus 2021.
2 DE PROCEDURE BIJ HET HOF
2.1 Het beklag is op 10 juli 2021 ontvangen door de griffie van het hof. Klager heeft op 5 augustus 2021 per e-mail bijlagen verzonden.
2.2 Verder bevat het dossier:- een schrijven van klager van 7 juli 2021;- nagekomen stukken van klager van 12 en 13 juli 2021;- een schrijven van het hof aan klager van 15 juli 2021;- een schrijven van klager van 5 augustus 2021;- de reactie van de deken op het beklagschrift van 6 september 2021;- een schrijven van klager van 9 september 2021;- een schrijven van klager van 14 september 2021;- een schrijven van klager van 25 september 2021;- een schrijven van klager van 10 november 2021;- een schrijven van klager van 27 november 2021, inhoudende een schriftelijke pleitnota;- een schrijven van klager 28 november 2021;- het verweerschrift van de deken ontvangen op 6 september 2021.
2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld tijdens de openbare zitting van 10 december 2021. Daar is namens de deken mr. Van den Heiligenberg verschenen. Klager heeft de zitting middels audiovisuele verbinding bijgewoond. Partijen hebben hun standpunt mondeling toegelicht en de klager heeft dit gedaan aan de hand van spreekaantekeningen die hij op voorhand aan het hof had toegestuurd. De spreekaantekeningen maken ook onderdeel uit van het dossier van het hof.
3 FEITEN
Het hof stelt de volgende feiten vast.
3.1 Klager heeft met zijn broer een juridisch geschil over de verkoopopbrengst van een aan klager toebehorende woning. De woning is in 2004 verkocht en de verkoopopbrengst is op een kwaliteitsrekening van een notaris gestort. Vervolgens heeft de broer van klager ten laste van de klager een conservatoir (derden)beslag doen leggen op (een deel van) de verkoopopbrengst. De beslagen gelden zijn tot op heden nog niet vrijgegeven.
3.2 Klager heeft in het verleden diverse advocaten in de arm genomen om de beslagen gelden vrij te krijgen en/of te procederen tegen zijn broer. Eind 2019 heeft klager mr. H. als advocaat in de arm genomen. In oktober/november 2020 heeft mr. H. de opdracht neergelegd.
3.3 Op 1 december 2020, 20 januari 2021, 30 januari 2021 en 25 februari 2021 heeft klager bij de deken klachten ingediend over mr. H. Klager heeft in die klachtzaken de griffierechten niet of niet tijdig betaald en om die reden zijn die klachtdossiers gesloten.
3.4 Op 16 februari 2021 heeft klager zich tot de deken gewend met het verzoek een advocaat aan hem toe te wijzen om –samengevat – een verklaring voor recht te vorderen (het hof begrijpt: in de zin van artikel 3:302 van het Burgerlijk Wetboek), inhoudende dat mr. H. persoonlijk aansprakelijk is voor de schade die klager stelt te hebben geleden als gevolg van een (beroeps)fout en/of toerekenbare tekortkoming in de opdracht van dienstverlening.
3.5 Na diverse verzoeken van de deken aan klager om het verzoek nader te onderbouwen, waarop de deken geen adequate reactie van klager heeft ontvangen, heeft de deken bij brief van 6 juli 2021 het verzoek om aanwijzing van een advocaat afgewezen. Als reden voor de afwijzing heeft de deken gegeven dat er onvoldoende concrete aanknopingspunten naar voren zijn gebracht om te kunnen beoordelen of het verzoek van klager voldoet aan de voorwaarden van artikel 13 Advocatenwet. In het bijzonder heeft klager geen inzicht gegeven in de grondslag van de vordering op mr. H., laat staan dat klager duidelijke aanwijzingen heeft gegeven dat de vordering op mr. H. meer dan 25.000,- euro zou bedragen. Nu de deken niet in staat is om de voorwaarden van artikel 13 Advocatenwet te toetsen, is het verzoek van klager afgewezen.
3.6 Op 7 juli 2021 heeft klager een herzieningsverzoek ingediend en de deken opnieuw verzocht om hem een advocaat toe te wijzen op grond van artikel 13 Advocatenwet. Hij heeft daartoe aangevoerd dat de afwijzing kort door de bocht is, omdat de grens van 25.000,- euro wel is gehaald, omdat het geschil ten grondslag handelt om een bedrag van een kwart miljoen euro.
3.7 Diezelfde dag heeft de deken per e-mail de binnenkomst van het herzieningsverzoek bevestigd en direct het verzoek afgewezen omdat aan het herzieningsverzoek geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden ten grondslag lagen.
4 BEOORDELING
Beklag
4.1 Op 10 juli 2021 heeft klager een e-mail verzonden aan de griffie van het hof met daarin de mededeling dat hij pro forma bezwaar indient tegen de beslissing van de deken.
4.2 Bij e-mail van 5 augustus 2021 heeft klager de gronden van het bezwaar ingediend. Het hof begrijpt deze gronden als volgt:i) omdat het een vordering betreft van meer dan 25.000,- euro, moet volgens vastejurisprudentie een omkering plaatsvinden, temeer nu het gaat om een geschil waarbij hetgaat over een bedrag van een kwart miljoen euro;ii) het ‘zoenoffer’ tussen klager en zijn broer moest van de deken nauwkeurig omschrevenworden.
Verweer deken
4.3 Zakelijk weergeven stelt de deken zich op het standpunt dat:i) het verzoek om toevoeging van een advocaat is gedaan op grond van de wens van klager om een verklaring voor recht te vorderen dat mr. H. persoonlijk aansprakelijk is voor de door klager geleden schade. Niet is gesteld of gebleken is dat de door klager gestelde schade (door toedoen van mr. H.) een hogere waarde vertegenwoordigt dan 25.000,- euro;ii) om inzicht te krijgen in de haalbaarheid van een door klager op te starten procedure tegen de voormalig advocaat mr. H. en om te kunnen bepalen welke rechter bevoegd is, dient in het kader van de beoordeling of voldaan is aan de voorwaarden van artikel 13 van de Advocaatwet, de gestelde vragen afdoende beantwoord worden en met stukken onderbouwd worden.
Maatstaf
4.4 Op grond van artikel 13 Advocatenwet kan een rechtzoekende die niet (tijdig) een advocaatbereid vindt hem bij te staan in een zaak waarin vertegenwoordiging door een advocaat is voorgeschreven of bijstand uitsluitend door een advocaat kan geschieden, zich wenden tot de deken met het verzoek een advocaat aan te wijzen. De deken kan een verzoek op grond van dit artikel alleen wegens gegronde redenen afwijzen. Een dergelijke reden kan onder meer bestaan indien de door klager gewenste procedure geen verplichte procesvertegenwoordiging kent, of indien de procedure geen redelijke kans van slagen heeft.
Beoordeling
4.5 Het hof stelt vast dat klager, ondanks de vele verzoeken daartoe van de deken en ondanks de vragen die ter zitting aan de klager zijn gesteld, geen informatie heeft gegeven waaruit blijkt wat de grondslag van de beweerdelijke vordering op mr. H. is. Evenmin heeft klager de hoogte van zijn beweerdelijke vordering onderbouwd en informatie gegeven waarmee de haalbaarheid van een eventuele procedure kan worden beoordeeld. De deken heeft het verzoek van klager op goede gronden afgewezen. Het beklag zal daarom ongegrond worden verklaard.
5 BESLISSING
Hof van Discipline:
5.1 verklaart het beklag van klager tegen de beslissing van 7 juli 2021 van de Deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland ongegrond.
Deze beslissing is gewezen door mr. E.W. de Groot, voorzitter, mrs. V. Wolting en G.J.K. Elsen, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Pesch, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 17 januari 2022.
griffier voorzitter De beslissing is verzonden op 17 januari 2022