Rechtspraak
Uitspraakdatum
04-01-2022
ECLI
ECLI:NL:TADRSHE:2022:15
Zaaknummer
21-1039/DB/MN/W
Inhoudsindicatie
De omstandigheid dat een kantoorgenoot van de beklaagde advcocaat, tevens naamgever van het kantoor, voorheen lid is geweest van de Raad van Discipline, is niet zo'n uitzonderlijke omstandigheid die zwaarwegende aanwijzingen oplevert voor het oordeel van de tuchtrechters in kwestie vooringenomen is tegen verzoeker, althans dat de vrees daarvoor bij verzoeker objectief gerechtvaardigd is. Dit geldt eveneens voor de bezwaren van verzoeker tegen processuele belissingen van de kamer van de raad. Wrakingsverzoek kennelijk ongegrond.
Uitspraak
Beslissing van de Wrakingskamer van deRaad van Discipline in het ressort ’s-Hertogenbosch als plaatsvervanger van de wrakingskamer van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem/Leeuwarden
van 4 januari 2022
in de zaak 21-1039/DB/MN/W
naar aanleiding van het verzoek om wraking van de hierna te noemen tuchtrechters, ingediend door:
verzoeker
tegen:
verweerders
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Bij de Raad van Discipline in het ressort Arnhem/Leeuwarden zijn drie klachtzaken aanhangig onder de nummers 20-917, 21-470 en 21-482 met verzoeker als klager en mr G als verweerder. Verzoeker en mr G. zijn door de griffier opgeroepen voor de mondelinge behandeling van voormelde klachtzaken ter zitting van de raad van 10 januari 2022. Verzoeker heeft per email van 26 december 2021 een verzoek tot wraking ingediend tegen verweerders 3 en 4. Verzoeker heeft in voormelde email voorts verzocht om de behandeling van de klachtzaken 20-917, 21-470 en 21-482 aan te houden totdat een vierde klachtzaak van verzoeker tegen mr G door de deken aan de raad zou zijn toegestuurd. De griffier van de raad heeft verzoeker per email van 28 december 2021 bericht dat zijn verzoek niet werd ingewilligd, omdat de drie zaken reeds waren ingepland voor een mondelinge behandeling en een vertraging van de behandeling niet in het belang van partijen was. Verzoeker heeft vervolgens per email van 28 december 2021 een verzoek tot wraking ingediend tegen alle leden van de kamer van de raad ter zitting van 10 januari 2022 met de volgende samenstelling : Voorzitter: mr. J.U.M. van de Werff, Leden: mrs. J.J.W. Lamme en F.E.J. Janzing, Reserve mr. M. Tijseling. De griffier van de raad heeft de gewraakte tuchtrechters verzocht op het wrakingsverzoek te reageren.
1.2 Verweerder sub 1 heeft de raad mede namens verweerders sub 2 tot en met 4 per e-mail van 31 december 2021 bericht niet in de wraking te berusten.
1.3 De raad heeft bij zijn beslissing acht geslagen op de e-mails van verzoeker van 26 en 28 december 2021, met bijlagen, en de door verweerder sub 1 namens de gewraakte tuchtrechters verzonden e-mail van 31 december 2021.
2 GRONDEN VAN HET VERZOEK
2.1 Verzoeker heeft de volgende gronden aan zijn verzoek ten grondslag gelegd:
a) De naamgever van het kantoor waar mr G werkzaam is, was voorheen en gelijktijdig met verweerders 3 en 4; lid van de Raad van Discipline,
b) De weigering van een gelijktijdige behandeling van de vierde klacht van verzoeker tegen mr G met de klachtzaken 20-917,21-470 en 21-482, ondanks de samenhang en noodzaak;
c) Niet reageren op de email van 2 september 2021, waarin verzoeker al om gelijktijdige behandeling van de vier klachten van verzoeker tegen mr G verzocht;
d) De onjuiste stelling dat verzoeker geen schriftelijke verklaring kan ontvangen van de per email van 26 december 2021 nog niet gewraakte tuchtrechters of zij met de naamgever van het kantoor van mr G hebben samengewerkt.
3 BEOORDELING
3.1 Op grond van artikel 47 Advocatenwet en artikel 512 Wetboek van Strafvordering is wraking van een lid van de raad mogelijk op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Het moet daarbij gaan om feiten of omstandigheden betreffende de persoon van de tuchtrechter. Van dergelijke feiten en omstandigheden kan sprake zijn door de subjectieve instelling van de tuchtrechter ten opzichte van een partij of van het voorliggend geschil. Wraking is verder mogelijk als feiten en omstandigheden betreffende de persoon van de tuchtrechter, los van diens subjectieve instelling, een partij in objectieve zin grond geven te vrezen dat de tuchtrechter niet onpartijdig is. Bij dat laatste is ook van belang dat de schijn van partijdigheid wordt vermeden. Elke tuchtrechter wordt uit hoofde van zijn aanstelling vermoed onpartijdig te zijn. Dit is alleen anders als zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat de tuchtrechter in kwestie vooringenomen is tegen verzoeker, althans dat de vrees daarvoor bij verzoeker objectief gerechtvaardigd is. De raad zal onderzoeken of dergelijke feiten en omstandigheden door verzoeker zijn gesteld en aannemelijk zijn geworden.
3.2 Het door verzoeker onder a aangevoerde bezwaar tegen de gewraakte tuchtrechters 3 en 4 berust op de omstandigheid dat de naamgever van het kantoor waar mr G werkzaam is, lid is geweest van de Raad van Discipline en in die hoedanigheid met verweerders sub 3 en 4 heeft samengewerkt. De omstandigheid dat een kantoorgenoot van mr G, tevens naamgever van het kantoor, voorheen lid is geweest van de Raad van Discipline, is niet zo’n uitzonderlijke omstandigheid die zwaarwegende aanwijzingen oplevert voor het oordeel dat de tuchtrechters in kwestie vooringenomen zijn tegen verzoeker, althans dat de vrees daarvoor bij verzoeker objectief gerechtvaardigd is. Hierin is geen wrakingsgrond gelegen.
3.3 De door verzoeker onder b, c en d tegen de gewraakte tuchtrechters 1 tot en met 4 aangevoerde bezwaren berusten op opvattingen van verzoeker omtrent de beslissingen die door de griffier per email van 28 december 2021 namens de kamer van de raad ter zitting van de raad van 10 januari 2022 aan klager zijn bericht. De door verzoeker aan de gronden b, c en d van het verzoek ten grondslag gelegde omstandigheden leveren, nu deze enkel betrekking hebben op processuele beslissingen en niet op de persoon van de tuchtrechters, evenmin zwaarwegende aanwijzingen op voor het oordeel dat de tuchtrechters in kwestie vooringenomen zijn tegen verzoeker, althans dat de vrees daarvoor bij verzoeker objectief gerechtvaardigd is. Ook hierin kan dan ook geen wrakingsgrond zijn gelegen.
3.4 Het verzoek tot wraking behelst ook voor het overige geen feiten of omstandigheden die erop wijzen dat de rechterlijke onpartijdigheid van de gewraakte tuchtrechters schade zou kunnen lijden.
3.5 Het verzoek is naar het oordeel van de raad op grond van al het bovenstaande kennelijk ongegrond. De raad zal, met gebruikmaking van artikel 4 van het Wrakingsprotocol raden van discipline, het verzoek daarom zonder behandeling ter zitting als kennelijk ongegrond afwijzen.
BESLISSING
De raad van discipline:
verklaart het verzoek tot wraking kennelijk ongegrond .
Aldus beslist door mr. R.A.J. van Leeuwen, voorzitter, mrs. A. Groenwoud en H.C.M. Schaeken, leden, bijgestaan door mr. I.J.M. Huysmans-van Opstal als griffier en in het openbaar uitgesproken op 4 januari 2022.
Griffier Voorzitter
De beslissing is verzonden op 4 januari 2022