Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

26-07-2021

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2021:404

Zaaknummer

21-333/Al/MN

Inhoudsindicatie

Klacht over de advocaat wederpartij kennelijk ongegrond. Verweerder heeft in zijn brief van 28 november 2018 rechtsmaatregelen aangekondigd in het geval klager niet aan de in de brief opgenomen sommatie zou voldoen en niet zou instemmen met de in de brief voorgestelde minnelijke regeling. Dit stond verweerder vrij in het belang van zijn cliënt, die tot een oplossing van het geschil met klager wilde komen. Van bedreiging is geen sprake. Verweerder heeft aangevoerd dat hij van zijn cliënt nimmer opdracht heeft gekregen het kort geding ook daadwerkelijk door te zetten. Gelet hierop valt het hem niet tuchtrechtelijk te verwijten dat hij uiteindelijk geen kort geding tegen klager aanhangig heeft gemaakt.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 26 juli 2021 in de zaak 21-333/AL/MN naar aanleiding van de klacht van:

klager oververweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) van 12 april 2021 met kenmerk Z 1181002/MV/SD, door de raad ontvangen op dezelfde datum, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 4.

1 FEITEN Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten. 1.1 Klager en zijn broer (hierna: de broer) hadden samen een maatschap (hierna: de maatschap). Bij brief van 27 september 2018 heeft verweerder klager meegedeeld dat hij is benaderd door de broer met het verzoek zijn belangen te behartigen nu het de broer is gebleken dat klager zich bij de Kamer van Koophandel heeft uitgeschreven uit de maatschap. 1.2 Bij e-mail van 1 november 2018 heeft de belastingadviseur van klager verweerder meegedeeld dat klager inderdaad heeft besloten om uit de maatschap te treden, dat de belastingadviseur contact heeft opgenomen met een medewerkster van een accountantsbureau en dat is besloten een bespreking tussen klager en de broer in te plannen. 1.3 Op 19 oktober 2018 heeft verweerder de belastingadviseur een verslag gestuurd van de bespreking op 11 oktober 2018 waarbij klager, de belastingadviseur, de moeder van klager, de broer, de accountant en verweerder aanwezig waren. Bij e-mail van 23 oktober 2018 heeft de belastingadviseur namens klager gereageerd op de brief van verweerder. 1.4 Bij e-mail van 25 oktober 2018 heeft verweerder de belastingadviseur onder meer gevraagd om het voorstel dat hij in zijn e-mail van 23 oktober 2018 heeft gedaan nader uit te werken. 1.5 Bij e-mail van 29 oktober 2018 heeft de belastingadviseur verweerder onder meer geschreven: “Het lijkt er inderdaad op dat een oplossing nabij is.” 1.6 Op 7 november 2018 heeft ABN AMRO BANK klager en de broer een e-mail gestuurd waarin een ultimatum tot 1 december 2018 wordt gesteld in verband met het krediet op de rekening-courant. 1.7 Bij brief van 28 november 2018 heeft verweerder klager onder meer geschreven:

“Ik sommeer u hierbij om binnen 7 dagen na heden de uitschrijving uit het handelsregister ongedaan te maken, door u met ingang van 1 juni 2017 (wederom) in te schrijven in de Kamer van Koophandel als maat van de maatschap, binnen deze termijn aan cliënt direct en onvoorwaardelijk toegang te verlenen tot de administratie van de maatschap en de administratie van de eenmanszaak (…) binnen deze termijn aan cliënt af te geven, inclusief alle opgelegde boetes en het daartegen door u gevoerde verweer.

Zoals zojuist telefonisch aan [de belastingadviseur] aangegeven, is cliënt – ter voorkoming van een kostbare gerechtelijke procedure – bereid een minnelijke regeling met u te treffen (…)

Indien u weigert aan mijn sommatie te voldoen (en bovendien niet kunt instemmen met de hierboven voorgestelde minnelijke regeling), ziet cliënt zich genoodzaakt de maatschap per direct op te zeggen, omdat de onderlinge samenwerking met u zodanig duurzaam is ontwricht dat de maatschap dient te eindigen. Client zal in dat geval in een kort geding van u vorderen dat u de uitschrijving uit het handelsregister ongedaan maakt, door u met ingang van 1 juni 2017 (wederom) in te schrijven in de Kamer van Koophandel, cliënt direct en onvoorwaardelijk toegang dient te verlenen tot de administratie van de maatschap en dat u de administratie van de eenmanszaak (…) op het eerste verzoek aan cliënt zult afgeven, inclusief de opgelegde boetes en het daartegen door u gevoerde verweer. Ook zal dan een veroordeling van u gevorderd worden om direct en onvoorwaardelijke medewerking te verlenen aan vereffening van de maatschap, een en ander op straffe van een dwangsom.”

1.8 Bij brief van eveneens 28 november 2018 heeft verweerder de moeder van klager onder meer meegedeeld dat de broer betwist dat er een volmacht zou bestaan waarin de broer zijn moeder volmacht geeft en dat die volmacht zekerheidshalve wordt ingetrokken. 1.9 Bij e-mail van 6 december 2018 heeft de belastingadviseur verweerder meegedeeld dat klager niet akkoord is met het door verweerder in zijn brief van 28 november 2018 gedane voorstel. 1.10 Bij e-mail van 8 januari 2019 heeft de belastingadviseur verweerder gevraagd om een reactie op de e-mail van 6 december 2018. 1.11 Bij e-mail van 5 juni 2019 heeft klager verweerder onder meer geschreven:

“Goeiedag, na een fiks aantal dreigementen van u vorig jaar september, oktober en november is het oorverdovend stil geworden.

Ik overweeg een klacht tegen u in te dienen (…)”

1.12 Bij e-mail van 7 juni 2019 heeft verweerder klager geschreven:

“Het is juist dat u al enige tijd niets meer van mij heeft gehoord.

Ik heb namens uw broer getracht om een oplossing te vinden voor de gerezen problemen inzake [de maatschap], hetgeen helaas niet is gelukt. Ik heb momenteel geen opdracht om mijn pogingen daartoe voort te zetten.”

1.13 Op 25 mei 2020 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

2 KLACHT 2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij klager en de moeder van klager heeft gedreigd met een kort geding als klager het bedrijf van de broer niet zou kopen, om na die tijd niets meer van zich te laten horen.

3 VERWEER 3.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4 BEOORDELING 4.1 De klacht ziet op het handelen van verweerder als advocaat van de wederpartij. Uitgangspunt is dat aan die advocaat een grote mate van vrijheid toekomt om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem passend voorkomt. Deze vrijheid mag niet ten gunste van een tegenpartij worden beknot, tenzij diens belangen nodeloos en op ontoelaatbare wijze worden geschaad. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen. 4.2 De voorzitter overweegt als volgt. Verweerder heeft in zijn brief van 28 november 2018 rechtsmaatregelen aangekondigd in het geval klager niet aan de in de brief opgenomen sommatie zou voldoen en niet zou instemmen met de in de brief voorgestelde minnelijke regeling. Dit stond verweerder vrij in het belang van zijn cliënt, die tot een oplossing van het geschil met klager wilde komen. Van bedreiging is geen sprake. Verweerder heeft aangevoerd dat hij van zijn cliënt nimmer opdracht heeft gekregen het kort geding ook daadwerkelijk door te zetten. Gelet hierop valt het hem niet tuchtrechtelijk te verwijten dat hij uiteindelijk geen kort geding tegen klager aanhangig heeft gemaakt. Dat verweerder ook een kort geding tegen de moeder van klager heeft aangekondigd, is niet gebleken. 4.3 De conclusie uit het voorgaande is dat de klacht kennelijk ongegrond is.

BESLISSING De voorzitter verklaart: de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. A.E. Zweers, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. S. el Bouazzati-van Excel als griffier en uitgesproken in het openbaar op 26 juli 2021. 

Griffier                                                              Voorzitter

Bij afwezigheid van mr. S. el Bouazzati-van Excel  is deze beslissing ondertekend door mr.  W.B. Kok (plaatsvervangend griffier) Verzonden d.d. 26 juli 2021