Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

20-12-2021

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2021:399

Zaaknummer

21-705/AL/OV

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. De voorzitter verklaart de klacht deels kennelijk niet-ontvankelijk en deels kennelijk ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 20 december 2021 in de zaak 21-705/AL/OV naar aanleiding van de klacht van:

klager oververweerster

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Overijssel (hierna: de deken) van 23 augustus 2021 met kenmerk 1351360, door de raad ontvangen op diezelfde datum, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 6.

1 FEITEN Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten. 1.1 Klager staat als jurist (niet zijnde advocaat) mevrouw X bij in een familierechtelijke procedure. De heer Y is de wederpartij in deze procedure. X en Y zijn ex-echtelieden. De heer Y wordt bijgestaan door verweerster. 1.2 Bij de heer Y bestond het vermoeden dat mevrouw X een relatie had met klager, met hem een kind had en met hem samenwoonde. De heer Y heeft daarop een recherchebureau ingeschakeld. Dit bureau heeft een onderzoek ingesteld naar mevrouw X en daaruit is klager als vermeend partner van mevrouw X naar voren gekomen. 1.3 Bij e-mail van 18 januari 2021 heeft klager onder meer het volgende aan verweerster geschreven:

 “Hierbij sommeer ik uw cliënt direct met deze gedragingen te stoppen en/of te stoppen deze gedragingen direct dan wel indirect aan te sturen. Mocht uw cliënt en/of het recherchebureau met zijn handelwijze doorgaan en u zich daarvan niet distantieert, dan houd ik ook u verantwoordelijk.”

1.4 Bij e-mail van 20 januari 2021 heeft klager aan verweerster verzocht om de naam van het recherchebureau te noemen en om een kopie van het rechercherapport. 1.5 Op 21 januari 2021 heeft klager in een e-mail aan het bestuur van het advocatenkantoor van verweerster verzocht om inzage in zijn persoonsgegevens. 1.6 Een kantoorgenoot van verweerster heeft daarop bij e-mail aan klager van 26 januari 2021 als volgt gereageerd:

“Geachte [klager],

Uw brief van 21 januari 2021 aan de directie van B. advocaten met als onderwerp "Verzoek inzage persoonsgegevens" is in goede orde ontvangen. Namens het bestuur van B. deel ik u mede dat uw brief in behandeling is. Het bestuur geeft u na bestudering van uw vragen op korte termijn een schriftelijk en inhoudelijk antwoord.

Met vriendelijke groet (…)”

1.7 Bij e-mail van 26 januari 2021 heeft verweerster aan klager geschreven dat zij geen kopie van het rapport zal verstrekken omdat zij geen opdrachtgever en geen rechthebbende van het rapport is. 1.8 Op 4 februari 2021 heeft klager een aanvullend verzoek om inzage in zijn persoonsgegevens aan de kantoorgenoot van verweerster gestuurd, gevolgd door nog twee berichten. De kantoorgenoot van verweerster heeft op 17 februari 2021 als volgt op de berichten van klager gereageerd:

“Hierbij reageer ik op uw berichten van 21 januari, 4 februari, 8 februari, 12 februari en 15 februari jl.. Mr S. is bestuurder van B. Advocaten BV. In de tweede alinea van uw brief van 4 februari start u met de stelling dat er in opdracht van, dan wel onder feitelijke leiding van mr. S., persoonsgegevens over u zouden zijn verzameld. Dat is niet het geval. Dat heeft mr. S. u op 26 januari jl. ook laten weten. In die alinea gaat u verder in op het handelen van of juist het nalaten van handelen van C. recherchebureaus. Dat zijn geen kwesties die u met ons dient te bespreken. Wij zijn geen advocaat van C. recherchebureaus. Vragen over handelen van C. recherchebureaus dient u aan hen te stellen. U heeft diverse vragen over uw persoonsgegevens. Daarop zal ik reageren. Zoals gezegd, wij hebben geen onderzoek naar u laten verrichten, of zelf verricht. Wij kunnen u derhalve geen startinformatie over een onderzoek doen toekomen.

U bent bij ons kantoor bekend vanuit verschillende hoedanigheden. 1. In de eerste plaats in uw hoedanigheid van juridisch adviseur van mevrouw X. Uw gegevens staan opgenomen in de processtukken, zoals in de procedure overgelegd door de advocaat van mevrouw X. Die processtukken zijn vanzelfsprekend opgeslagen in onze dossiers. 2. Daarnaast komen uw gegevens voor in een onderzoeksrapport van C. recherchebureaus, dat door cliënt, de heer Y, aan ons kantoor is verstrekt. Dat rapport is opgeslagen in zijn dossier. 3. Ook heeft u ons zelf aangeschreven en die berichten hebben wij ook opgeslagen.”

1.9 Op 28 februari 2021 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerster.

2 KLACHT 2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerster dat: a) zij als vFAS vicevoorzitter en lid van vFAS de kernwaarden transparantie, respectvol, zorgvuldigheid en inlevingsvermogen niet heeft nageleefd en niet de-escalerend heeft opgetreden in de procedure; b) zij indirect (mede)opdrachtgever dan wel (indirect) feitelijk leidinggevende dan wel anderszins betrokken is bij de activiteiten van recherchebureau C en bepaalt of klager al dan niet van de inhoud van een rapport op de hoogte wordt gesteld, of het aan de rechtbank wordt overhandigd en welke delen wel of niet aan onleesbaar zijn gemaakt; c) zij heeft geweten dat de privacy van klager werd geschonden, maar geen actie heeft ondernomen; d) het recherchebureau tijdens de recherchewerkzaamheden de grenzen van proportionaliteit en subsidiariteit heeft overschreden terwijl verweerster niet heeft ingegrepen; e) zij een lening aan haar cliënt heeft verstrekt, waardoor belangenverstrengeling kan ontstaan en zij zich niet onafhankelijk van haar cliënt kan opstellen; f) zij heeft geweigerd mee te werken aan een verzoek om persoonsgegevens en verstrekking van het rechercherapport; g) klager zich door het handelen van verweerster bedreigd en geïntimideerd voelt; h) zij art. 225 lid 2 Sr heeft overtreden; i) zij art. 261 Sr zou hebben overtreden; j) zij art. 416 en 417 Sr zou hebben overtreden; k) zij art. 420ter en 420bis Sr zou hebben overtreden.

3 VERWEER 3.1 Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4 BEOORDELING 4.1 Allereerst stelt de raad vast dat het gaat om het handelen van de advocaat die niet de advocaat van klager is, maar van een ander bij wiens zaak klager als derde betrokken is. Klager staat als jurist een mevrouw bij in een familierechtelijke procedure. De wederpartij in die procedure wordt bijgestaan door verweerster. Volgens vaste rechtspraak van het Hof van Discipline komt in dat geval aan de advocaat een grote mate van vrijheid toe om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem, in overleg met zijn cliënt, goeddunkt. Deze vrijheid is niet onbeperkt maar kan onder meer worden ingeperkt indien de advocaat a) zich onnodig grievend uitlaat over (voor zover hier van belang) een betrokken derde, b) feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat ze in strijd met de waarheid zijn dan wel c) (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van (voor zover hier van belang) een betrokken derde onnodig of onevenredig schaadt, zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend. Het optreden van verweerster dient aan de hand van deze maatstaf beoordeeld te worden.klachtonderdeel a) 4.2 Het verwijt van klager dat verweerster kernwaarden heeft overtreden en niet de-escalerend heeft opgetreden, is onvoldoende onderbouwd. Nu de feitelijke grondslag aan dit klachtonderdeel ontbreekt, wordt dit klachtonderdeel kennelijk ongegrond geoordeeld.klachtonderdelen b), c) en d) 4.3 Deze klachtonderdelen zien op de (gestelde) betrokkenheid van verweerster bij de totstandkoming en het gebruik van bovengenoemde rechercherapport. 4.4 De voorzitter overweegt als volgt. Uit het dossier volgt dat bij de cliënt van verweerster het vermoeden bestond dat mevrouw X, zijn ex-echtgenote, een relatie had met klager en met hem samenwoonde. Client van verweerster  heeft daarop een recherchebureau ingeschakeld. Dit bureau heeft een onderzoek ingesteld naar mevrouw X en daaruit is klager als vermeend partner van mevrouw X naar voren gekomen. Verweerster heeft namens haar cliënt een alimentatieverzoek ingediend en daarbij dit rechercherapport in het geding gebracht, met weglakking van de naam van klager. Nadat zij het rapport ontving en voordat zij het indiende, heeft verweerster bij de Kamer van Koophandel geverifieerd dat het recherchebureau al enige tijd werkzaam was, dat het recherchebureau een vergunning had en dat het werkte volgens de Wet particuliere beveiligingsorganisaties. 4.5 De voorzitter is op grond van de stukken van oordeel dat verweerster niet was gehouden om in te grijpen of andere door klager gewenste acties ter verrichten. Zij heeft bij de behartiging van de belangen van haar cliënt de belangen van klager niet onnodig of onevenredig geschaad, zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend. Van schending van kernwaarden is dan ook geen sprake. Dit betekent dat deze klachtonderdelen kennelijk ongegrond zullen worden verklaard.klachtonderdeel e) 4.6 Uitgangspunt is dat het in de Advocatenwet voorziene recht om een klacht in te dienen tegen een advocaat niet aan eenieder toekomt, maar slechts aan degene die door het handelen of nalaten waarover wordt geklaagd rechtstreeks in zijn belang is of kan worden getroffen. Voor zover in het algemeen belang een tuchtrechtelijke procedure is vereist, wordt het klachtrecht uitgeoefend door de deken, die op grond van artikel 46f Advocatenwet de bevoegdheid heeft tegen een advocaat gerezen bezwaren ter kennis van de raad te brengen. De voorzitter is van oordeel dat niet is gebleken dat klager door het gestelde handelen van verweerster in enig eigen belang is getroffen. Dat betekent dat klager ten aanzien van dit klachtonderdeel kennelijk niet-ontvankelijk zal worden verklaard. Ten overvloede overweegt de voorzitter nog dat van een lening van verweerster aan haar cliënt niet is gebleken en het overeenkomen van een afbetalingsregeling niet tuchtrechtelijk verwijtbaar is.Ad klachtonderdeel f) 4.7 De voorzitter is van oordeel dat de kantoorgenoot van verweerster adequaat en volledig heeft gereageerd op klagers verzoek met betrekking tot de informatie die verweerster over klager heeft. Uit niets is gebleken dat verweerster in strijd met de AVG heeft gehandeld. De voorzitter is voorts van oordeel dat zij als advocaat van de wederpartij van klagers cliënte niet gehouden was om het rechercherapport aan hem te verstrekken. Dit betekent dat dit klachtonderdeel kennelijk ongegrond zal worden verklaard.  Ad klachtonderdeel g) 4.8 De stelling van klager dat hij zich door het handelen van verweerster bedreigd en geïntimideerd voelt, is onvoldoende onderbouwd. Bedreiging en intimidatie zijn zware vergrijpen en er zijn geen feiten gesteld of gebleken die daarop wijzen. Nu de feitelijke grondslag aan dit klachtonderdeel ontbreekt, wordt ook dit klachtonderdeel kennelijk ongegrond geoordeeld.Ad klachtonderdelen h), i), j) en k) 4.9 Klager verwijt verweerster dat zij een aantal strafbare feiten heeft gepleegd. Gelet op de klachtbrief van klager begrijpt de voorzitter dat deze klachtonderdelen zien op hetzelfde handelen als is genoemd in de andere klachtonderdelen. Dat betekent dat dit geen zelfstandige verwijten zijn. Voor zover deze klachtonderdelen zien op ander handelen van verweerster, dan acht de voorzitter onvoldoende duidelijk op welke handelen dit ziet en waarom dit tuchtrechtelijk verwijtbaar zou zijn. Deze klachtonderdelen zullen kennelijk ongegrond worden verklaard.Conclusie 4.10 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, daarom deels kennelijk ongegrond  en deels kennelijk niet-ontvankelijk.

BESLISSING De voorzitter verklaart: - klager ten aanzien van klachtonderdeel e), met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk niet-ontvankelijk; - de overige klachtonderdelen, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. P.F.A. Bierbooms, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. W.B. Kok als griffier en uitgesproken in het openbaar op 20 december 2021.

Griffier                                             Voorzitter Verzonden d.d. 20 december 2021