Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

18-10-2021

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2021:391

Zaaknummer

21-706/AL/OV

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. De voorzitter verklaart de klacht kennelijk ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 18 oktober 2021 in de zaak 21-706/AL/OV naar aanleiding van de klacht van:

klager oververweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Overijssel (hierna: de deken) van 23 augustus 2021 met kenmerk 1351551, door de raad ontvangen op diezelfde datum, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 6.

1 FEITEN Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten. 1.1 Klager staat als jurist (niet zijnde advocaat) mevrouw X bij in een familierechtelijke procedure. De heer Y is de wederpartij in deze procedure. X en Y zijn ex-echtelieden. De heer Y wordt bijgestaan door mr. S., de kantoorgenote van verweerder. 1.2 Bij de heer Y bestond het vermoeden dat mevrouw X een relatie had met klager, met hem een kind had en met hem samenwoonde. De heer Y heeft daarop een recherchebureau ingeschakeld. Dit bureau heeft een onderzoek ingesteld naar mevrouw X en daaruit is klager als vermeend partner van mevrouw X naar voren gekomen. 1.3 Op 21 januari 2021 heeft klager in een e-mail naar het algemene e-mailadres aan het bestuur van het advocatenkantoor van verweerder verzocht om inzage in zijn persoonsgegevens. 1.4 Verweerder heeft daarop bij e-mail aan klager van 26 januari 2021 als volgt gereageerd:

“Geachte [klager],

Uw brief van 21 januari 2021 aan de directie van B. advocaten met als onderwerp "Verzoek inzage persoonsgegevens" is in goede orde ontvangen. Namens het bestuur van B. deel ik u mede dat uw brief in behandeling is. Het bestuur geeft u na bestudering van uw vragen op korte termijn een schriftelijk en inhoudelijk antwoord.

Met vriendelijke groet (…)”

1.5 Op 4 februari 2021 heeft klager een aanvullend verzoek om inzage in zijn persoonsgegevens aan verweerder gestuurd, gevolgd door nog twee berichten. Verweerder heeft op 17 februari 2021 als volgt op de berichten van klager gereageerd:

“Hierbij reageer ik op uw berichten van 21 januari, 4 februari, 8 februari, 12 februari en 15 februari jl.. Mr S. is bestuurder van B. Advocaten BV. In de tweede alinea van uw brief van 4 februari start u met de stelling dat er in opdracht van, dan wel onder feitelijke leiding van mr. S., persoonsgegevens over u zouden zijn verzameld. Dat is niet het geval. Dat heeft mr. S. u op 26 januari jl. ook laten weten. In die alinea gaat u verder in op het handelen van of juist het nalaten van handelen van C. recherchebureaus. Dat zijn geen kwesties die u met ons dient te bespreken. Wij zijn geen advocaat van C. recherchebureaus. Vragen over handelen van C. recherchebureaus dient u aan hen te stellen. U heeft diverse vragen over uw persoonsgegevens. Daarop zal ik reageren. Zoals gezegd, wij hebben geen onderzoek naar u laten verrichten, of zelf verricht. Wij kunnen u derhalve geen startinformatie over een onderzoek doen toekomen.

U bent bij ons kantoor bekend vanuit verschillende hoedanigheden. 1. In de eerste plaats in uw hoedanigheid van juridisch adviseur van mevrouw X. Uw gegevens staan opgenomen in de processtukken, zoals in de procedure overgelegd door de advocaat van mevrouw X. Die processtukken zijn vanzelfsprekend opgeslagen in onze dossiers. 2. Daarnaast komen uw gegevens voor in een onderzoeksrapport van C. recherchebureaus, dat door cliënt, de heer Y, aan ons kantoor is verstrekt. Dat rapport is opgeslagen in zijn dossier. 3. Ook heeft u ons zelf aangeschreven en die berichten hebben wij ook opgeslagen.”

1.6 Op 28 februari 2021 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

2 KLACHT 2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende. a) Verweerder heeft zonder motivering het verzoek van klager om hem inzage te geven in zijn persoonsgegevens afgewezen en daarmee het strafrechtelijke en/of tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen van zijn collega-advocaat mevrouw mr. S. verborgen/verhult en/of zijn collega de gelegenheid gegeven bepaalde dossierstukken, houdende persoonsgegevens van klager aan hem te onthouden; hij heeft zich niet bekend gemaakt als bestuurder van B. advocaten. b) Verweerder was op de hoogte, althans had op de hoogte kunnen zijn, van de privacyschendingen en de daarbij toegepaste bedreiging en intimidatie jegens klager als juridisch adviseur van een tegenpartij in een procedure waarbij advocaat mr. S. als procesvertegenwoordiger en advocaat optrad. c) Verweerder heeft zijn afwijzingsbeslissing onnodig gerekt met 25 dagen. d) Met voornoemd gedrag handelde verweerder niet integer.

3 VERWEER 3.1 Verweerder heeft tegen de klacht onder meer het volgende verweer gevoerd. Verweerder heeft in zijn eerste schrijven aan klager laten weten dat hij hem schreef namens het bestuur van B. advocaten. Klager heeft adequate reacties ontvangen. Het feit dat intern een en ander besproken diende te worden en dat er ook aandacht diende te zijn voor de advocaat-cliënt relatie tussen mr. S. en haar cliënt heeft enige tijd in beslag genomen. Een eerste belang van een advocaat is het belang van zijn of haar cliënt en daarmee is het juist integer dat daaraan aandacht is gegeven. Van onnodig rekken is geen sprake, noch van verhullen. Er is voldoende rekening gehouden met de belangen van alle betrokkenen. Dat er sprake was van privacyschendingen, dan wel bedreiging of intimidatie wordt betwist. Handelingen van het recherchebureau kunnen niet aan het kantoor worden verweten. Klager is meegedeeld welke persoonsgegevens van hem op kantoor aanwezig waren. Met het oog op de lopende procedure en de daar te maken beslissing is klager geen inzage in het rechercherapport gegeven.

4 BEOORDELING 4.1 De voorzitter neemt in overweging dat het in de artikelen 46 en volgende van de Advocatenwet geregelde tuchtrecht betrekking heeft op het handelen en nalaten van advocaten als zodanig en beoogt een behoorlijke beroepsuitoefening te waarborgen. Maar ook wanneer een advocaat optreedt in een andere hoedanigheid dan die van advocaat – zoals hier: in de hoedanigheid van bestuurder van een advocatenkantoor -, blijft voor de advocaat het advocatentuchtrecht gelden. Indien de advocaat zich bij de vervulling van die andere functie zodanig gedraagt dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt geschaad, zal in het algemeen sprake zijn van handelen of nalaten in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt waarvan de advocaat een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt.Ad klachtonderdeel a) 4.2 De voorzitter stelt vast dat verweerder in zijn e-mail aan klager van 21 januari 2021 duidelijk heeft gemaakt dat hij klager namens het bestuur van het advocatenkantoor schrijft. In zijn e-mail aan klager van 17 februari 2021 heeft verweerder inhoudelijk en adequaat gereageerd op de e-mails van klager. Mede gelet op de inhoud van die correspondentie is de voorzitter van oordeel dat klager dit verwijt onvoldoende heeft onderbouwd. Dit klachtonderdeel zal daarom kennelijk ongegrond worden verklaard.  Ad klachtonderdeel b) 4.3 Nu klager enkel heeft gesteld dat verweerder op de hoogte was van privacyschendingen, bedreigingen en intimidatie jegens klager en verweerder dit gemotiveerd heeft betwist, is de juistheid van dit verwijt en daarmee de gegrondheid van dit klachtonderdeel niet vast komen te staan. Dat leidt er toe dat de voorzitter dit klachtonderdeel kennelijk ongegrond zal verklaren.Ad klachtonderdeel c) 4.4 De voorzitter stelt vast dat verweerder binnen een maand een inhoudelijke reactie op de berichten van klager heeft gegeven. In die periode heeft hij de zaak moeten bestuderen en heeft hij overleg gehad met zijn kantoorgenote mr. S. Gelet op het voorgaande is niet gebleken dat verweerder zijn reactie onnodig heeft gerekt. De voorzitter zal dit klachtonderdeel kennelijk ongegrond verklaren.Ad klachtonderdeel d) 4.5 Het verwijt van klager dat verweerder niet integer heeft gehandeld, is onvoldoende onderbouwd. Nu de feitelijke grondslag aan dit klachtonderdeel ontbreekt, zal ook dit klachtonderdeel kennelijk gegrond worden verklaard.Conclusie 4.6 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, daarom kennelijk ongegrond.

BESLISSING De voorzitter verklaart: de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, in alle onderdelen kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. P.F.A. Bierbooms, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. W.B. Kok als griffier en uitgesproken in het openbaar op 18 oktober 2021.

Griffier                                                           Voorzitter Verzonden d.d. 18 oktober 2021