Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

12-07-2021

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2021:401

Zaaknummer

20-852/AL/GLD

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. De voorzitter verklaart een klacht tegen een deken kennelijk ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 12 juli 2021 in de zaak 20-852/AL/GLD naar aanleiding van de klacht van:

klaagster overdeken

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Gelderland (hierna: de deken) van 10 november 2020 met kenmerk K19/R02. door de raad ontvangen op diezelfde datum, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 17.

1 FEITEN Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten. 1.1 De klacht betreft het optreden van verweerder in zijn hoedanigheid van deken in het arrondissement Rotterdam in de periode van november 2018 tot en met augustus 2019. 1.2 Op 30 november 2018 heeft klaagster een klacht ingediend tegen mr. D, advocaat in dienstbetrekking bij het Erasmus MC te Rotterdam. De klacht is in behandeling genomen en onderzocht door verweerder. 1.3 Bij brief van 7 augustus 2019 aan klaagster heeft verweerder zijn visie door middel van een dekenstandpunt gegeven over de door klaagster ingediende klacht tegen mr. D. 1.4 Na ontvangst van het griffierecht is op 6 september 2019 de klacht van klaagster tegen mr. D. door verweerder naar de Raad van Discipline gezonden. 1.5 Bij brief van 11 september 2019 aan verweerder heeft klaagster een nieuwe klacht tegen mr. D. ingediend. 1.6 Bij brief van 23 september 2019 aan verweerder heeft klaagster aangekondigd dat zij een klacht zal gaan indienen tegen verweerder. 1.7 Bij brief van 26 september 2019 aan klaagster heeft verweerder zowel op de inhoud van de brief van 11 september 2019 als op de inhoud van de brief van 23 september 2019 gereageerd. 1.8 Bij brief van 30 september 2019 heeft klaagster een klacht ingediend tegen verweerder. 1.9 Bij beslissing van het Hof van Discipline van 7 oktober 2019 is deze zaak op grond van artikel 46c lid 5 Advocatenwet verwezen voor onderzoek naar de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Gelderland.

2 KLACHT 2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerder: a) bij het onderzoek naar de klacht tegen mr. D. zijn visie uitsluitend te baseren op de schriftelijke stukken en door niet zelf nader onderzoek te doen; b) de kernwaarde deskundigheid te schenden, omdat hij de casus niet begrijpt en niet de wet- en regelgeving die van toepassing is op een advocaat in dienstbetrekking, bij zijn visie heeft betrokken; c) in strijd te handelen met gedragsregel 12 (zorgvuldigheid); d) op onjuiste gronden te weigeren klaagsters nieuwe klacht tegen mr. D. in behandeling te nemen; e) ten onrechte niet te hebben geprobeerd de klacht te schikken; f) zich niet toetsbaar op te stellen nu hij op meerdere klachten geen inhoudelijke reactie te geven.

3 VERWEER 3.1 Verweerder heeft tegen de klacht onder meer het volgende verweer gevoerd.Ad klachtonderdeel a) 3.2 Het is niet aan de deken om bewijsstukken te achterhalen. Een klachtprocedure verloopt zoals staat beschreven in de Leidraad dekenale klachtbehandeling. Klaagster is gewezen op de leidraad. Tijdens het onderzoek heeft de deken de vrijheid om te bepalen op welke manier hij het onderzoek naar de klacht inricht.Ad klachtonderdeel b) 3.3 Dit verwijt is onterecht. Verweerder heeft de klacht onderzocht en zich gebaseerd op de door klaagster en mr. D. ingediende stukken. De inhoud van het professioneel statuut van advocaten in dienstbetrekking bij het Erasmus MC is verweerder bekend. Dit maakt zijn visie niet anders.Ad klachtonderdeel c) 3.4 Dit verwijt is onterecht. De conclusie die klaagster trekt, is haar conclusie. Verweerder heeft zijn visie gegeven op basis van de stukken in deze zaak. Indien klaagster het daar niet mee eens is, dan kan zij dit verwoorden bij de behandeling van haar klacht bij de Raad van Discipline.Ad klachtonderdeel d) 3.5 Verweerder heeft klaagster er op gewezen dat er geen sprake is van een nieuwe klacht en dat zij desgewenst een en ander kan voorleggen aan de Raad van Discipline bij wie haar eerste klacht in behandeling is.Ad klachtonderdeel e) 3.6 Het is de keuze van verweerder om al dan niet een bemiddelingsgesprek te voeren om te trachten om de klacht in der minne te schikken.Ad klachtonderdeel f) 3.7 Verweerder stelt dat hij op alle klachten een inhoudelijke reactie heeft gegeven.

4 BEOORDELING 4.1 Gelet op de samenhang zal de voorzitter alle klachtonderdelen gezamenlijk behandelen. De klacht gaat over het handelen van verweerder in zijn hoedanigheid van deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam. Het in de artikelen 46 en volgende van de Advocatenwet geregelde tuchtrecht heeft betrekking op het handelen en nalaten van advocaten als zodanig en beoogt een behoorlijke beroepsuitoefening te waarborgen. Ook wanneer een advocaat optreedt in een andere hoedanigheid dan die van advocaat, zoals die van deken, blijft voor hem het advocatentuchtrecht gelden. Indien hij zich bij de vervulling van die andere functie zodanig gedraagt dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt geschaad, zal in het algemeen sprake zijn van handelen of nalaten in strijd met wat een behoorlijk advocaat betaamt en waarvan hem een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. De tuchtrechter toetst dat optreden in een andere hoedanigheid niet slechts marginaal; er volgt een volle toets naar de vraag of het vertrouwen in de advocatuur is geschaad en, bij positieve beantwoording, of is gehandeld in strijd met de norm van artikel 46 Advocatenwet (zie Hof van Discipline, 15 maart 2021, ECLI:NL:TAHVD:2021:47). 4.2 De voorzitter is op grond van het dossier van oordeel dat niet is gebleken dat verweerder zich bij zijn onderzoek naar de klacht van klaagster zodanig heeft gedragen dat daarmee het vertrouwen in de advocatuur is geschaad. Het is de voorzitter niet gebleken welke specifieke gedragingen van verweerder niet overeenkomstig de geldende regels zijn of welke specifieke verplichting verweerder niet is nagekomen. In het algemeen geldt dat een deken niet gehouden is om zelf nader onderzoek te verrichten. Ook is een deken niet verplicht om een bemiddelingsgesprek te voeren. Naar het oordeel van de voorzitter viel de door verweerder daarover gemaakte keuze om dat niet te doen binnen de hem als deken toekomende beleidsvrijheid. De voorzitter overweegt ten slotte dat niet gebleken is dat het standpunt van verweerder in diens hoedanigheid van deken over de onderliggende klacht van klaagster op onzorgvuldige wijze tot stand gekomen is. Klaagster is het niet eens met het standpunt van verweerder, maar die omstandigheid maakt vanzelfsprekend niet dat verweerder daarmee tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. 4.3 Omdat verweerder in zijn hoedanigheid van deken geen tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt, zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocaten, kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING De voorzitter verklaart: de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. O.P. van Tricht, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. W.B. Kok als griffier en uitgesproken in het openbaar op 12 juli 2021.

Griffier                                                       Voorzitter

Verzonden d.d. 12 juli 2021