Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

12-07-2021

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2021:395

Zaaknummer

20-807/L/NN

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. De voorzitter verklaart de klacht kennelijk ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 12 juli 2021 in de zaak 20-807/AL/NN naar aanleiding van de klacht van:

klager gemachtigde: mr. R.C.H. B, advocaat te [plaats] oververweerster

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Nederland (hierna: de deken) van 26 oktober 2020 met kenmerk 2020/KNN078/1184047, door de raad ontvangen op diezelfde datum, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 8.

1 FEITEN Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten. 1.1 Klager heeft een affectieve relatie gehad met mevrouw S. Partijen hadden een door de notaris opgesteld samenlevingscontract. Na verbreking van de relatie en de samenwoning, zijn er een procedure ex artikel 1:253a BW en een verdelingsprocedure aanhangig gemaakt bij de rechtbank Gelderland. 1.2 Klager wordt in deze procedures bijgestaan door mr. B. Mevrouw S. wordt bijgestaan door de kantoorgenote van verweerster, mr. O., en vanaf eind april 2020 ook door verweerster. 1.3 Verweerster heeft na voorafgaande aankondiging op 29 april 2020 bij exploot van dagvaarding van 4 mei 2020 klager gedagvaard op grond van het bepaalde in artikel 16 van de samenlevingsovereenkomst, te weten overtreding van de sociale media-clausule en heeft de daarin bepaalde boete gevorderd. Op de rolzitting van 20 mei 2020 is deze dagvaarding bij de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, aangebracht. 1.4 Op 25 mei 2020 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerster.

2 KLACHT 2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerster het volgende. Ondanks dat mr. B. - namens klager - verweerster bij herhaling, voor het eerst op 29 april 2020, heeft gevraagd de gevorderde boete mee te nemen in de lopende verdelingsprocedure, heeft verweerster aan deze verzoeken geen gehoor gegeven. In plaats daarvan heeft verweerster een onnodige, derde procedure aanhangig gemaakt, terwijl zij deze had kunnen voorkomen door het indienen van een akte van wijziging van eis in de verdelingsprocedure. In de verdelingsprocedure stond de zaak namelijk voor comparitie van partijen respectievelijk op de rol van 15 juli 2020 voor conclusie aan de zijde van mevrouw S. Hierdoor wordt klager met extra kosten geconfronteerd. Bovendien heeft verweerster klager zonder voorafgaande aankondiging gedagvaard en niet gestreefd naar een minnelijke oplossing. Verweerster heeft hiermee gehandeld in strijd met het bepaalde in de gedragsregels 5 en 6.

3 VERWEER 3.1 Verweerster heeft tegen de klacht onder meer het volgende verweer gevoerd. Aan de advocaat van de wederpartij komt een grote mate van vrijheid toe om de belangen van de cliënt te behartigen op een wijze die de advocaat goeddunkt. Het was in het belang van haar cliënte om de boete via een aparte procedure te vorderen. De belangen van klager zijn hierdoor niet onnodig of onevenredig geschaad. Er is niet gehandeld in strijd met het bepaalde in de gedragsregels 5 en 6. Er zijn pogingen ondernomen om klager te bewegen tot betaling van de contractuele boete. Toen klager daartoe niet overging, was een procedure onontkoombaar.

4 BEOORDELING 4.1 De voorzitter stelt voorop dat de klacht betrekking heeft op het handelen van de advocaat van de wederpartij van klagers. Volgens vaste rechtspraak van het hof komt aan deze advocaat een grote mate van vrijheid toe om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem, in overleg met zijn cliënt, goeddunkt. Deze vrijheid is niet onbeperkt, maar kan onder meer worden ingeperkt als de advocaat a) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, b) feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat deze in strijd met de waarheid zijn dan wel c) (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onevenredig schaadt zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend. Het optreden van verweerster dient aan de hand van deze maatstaf beoordeeld te worden. De voorzitter stelt verder voorop dat de tuchtrechter het handelen of nalaten van de advocaat over wie geklaagd wordt dient te toetsen aan de norm van artikel 46 Advocatenwet. De gedragsregels voor advocaten vormen daarbij een richtlijn, maar of het niet naleven van een gedragsregel ook tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen oplevert, hangt af van de feitelijke omstandigheden en wordt per geval door de tuchtrechter beoordeeld. 4.2 Klager verwijt verweerster dat zij – namens haar cliënte – een procedure is gestart tot incassering van een contractueel verschuldigde boete, terwijl zij deze ook als vordering had kunnen meenemen in de reeds lopende verdelingsprocedure. 4.3 De raad is van oordeel dat er geen algemene (tuchtrechtelijke) regel is om vorderingen van verschillende aard te bundelen in één procedure. Bovendien heeft verweerster uitgebreid uiteengezet om welke redenen zij, in het belang van haar cliënte, deze nieuwe procedure is gestart en de vordering niet als eisvermeerdering in de verdelingsprocedure heeft meegenomen. Verweerster heeft hiervoor gekozen omdat de vordering voor toewijzing gereed lag en zij bang was dat er vertraging zou ontstaan als deze in de verdelingsprocedure zou worden meegenomen. Ook speelde een eventuele kostenveroordeling een rol bij de afweging die verweerster had gemaakt. Gelet op het bovenstaande is de raad van oordeel dat verweerster in het belang van haar cliënte heeft gehandeld en er geen sprake is van het voeren van een onnodige procedure.  Verweerster heeft daarbij de belangen van klager niet onevenredig geschaad zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend. 4.4 Klager stelt voorts dat verweerster zonder aankondiging heeft gedagvaard en niet heeft gestreefd naar een minnelijke oplossing, zoals bepaald in de gedragsregels 5 en 6 lid 2. Verweerster heeft aangevoerd dat er wel degelijk pogingen zijn ondernomen om klager te bewegen om de contractuele boete te betalen, maar daartoe niet is overgegaan, waarna een procedure onontkoombaar was. Voorts heeft verweerster aangevoerd dat er door of namens klager geen voorstel is gedaan voor een minnelijke regeling. Mede gelet op deze betwisting van het verwijt door verweerster, is de juistheid van dit onderdeel van de klacht niet vast komen te staan. 4.5 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, daarom kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING De voorzitter verklaart: de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. J.R. Veerman, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. W.B. Kok als griffier en uitgesproken in het openbaar op 12 juli 2021.

Griffier                                                       Voorzitter Verzonden d.d. 12 juli 2021