Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

13-12-2021

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2021:396

Zaaknummer

21-780/AL/GLD

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. De voorzitter verklaart de klacht kennelijk niet-ontvankelijk.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 13 december 2021 in de zaak 21-780/AL/GLD naar aanleiding van de klacht van:

klager oververweerster

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Gelderland (hierna: de deken) van 22 september 2021 met kenmerk K20/121, door de raad ontvangen op diezelfde datum, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 5.

1 FEITEN Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten. 1.1 Klager en verweerster zijn sinds 2011 buren. 1.2 Tussen klager en verweerster is onder andere een geschil ontstaan over overhangende takken over de erfgrens van klager. 1.3 Klager en verweerster hebben geprobeerd om met buurtbemiddeling tot een oplossing te komen. Partijen zijn niet tot een oplossing gekomen. 1.4 Op 28 augustus 2020 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerster.

2 KLACHT 2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerster het volgende. a) Haar vast te grijpen zodat de partner van verweerster haar kon mishandelen en de foto’s van haar camera kon wissen. b) Haar zoon te benaderen op zijn werk.

3 VERWEER 3.1 Verweerster heeft beide klachtonderdelen betwist.

4 BEOORDELING 4.1 De voorzitter neemt in overweging dat het in de artikelen 46 en volgende van de Advocatenwet geregelde tuchtrecht betrekking heeft op het handelen en nalaten van advocaten als zodanig en beoogt een behoorlijke beroepsuitoefening te waarborgen. Maar ook wanneer een advocaat optreedt in een andere hoedanigheid dan die van advocaat - zoals hier: in privéhoedanigheid -, blijft voor de advocaat het advocatentuchtrecht gelden. Indien de advocaat zich bij de vervulling van die andere functie zodanig gedraagt dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt geschaad, zal in het algemeen sprake zijn van handelen of nalaten in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt waarvan de advocaat een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Privégedragingen van een advocaat zijn alleen dan tuchtrechtelijk van belang indien er voldoende aanknopingspunten zijn c.q. verwevenheid is met de praktijkuitoefening om de daarvoor geldende maatstaven te laten gelden, dan wel de gedraging voor een advocaat in het licht van zijn beroepsuitoefening absoluut ongeoorloofd moet worden geacht. 4.2 In de kern ziet de klacht van klager op een burenruzie tussen klager en verweerster (in privé). Op grond van het dossier is de voorzitter van oordeel dat niet is gebleken van de bovengenoemde aanknopingspunten c.q. verwevenheid met de praktijkuitoefening. Ook is geen sprake van gedragingen die in het licht van de beroepsuitoefening absoluut ongeoorloofd moeten worden geacht. Dat geldt ook voor de twee concreet door klager genoemde verwijten, die bovendien niet door klager zijn onderbouwd en door verweerster worden betwist. 4.3 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j  Advocatenwet, daarom kennelijk niet-ontvankelijk verklaren.

BESLISSING De voorzitter verklaart: de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk niet-ontvankelijk.

Aldus beslist door mr. P.F.A. Bierbooms, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. W.B. Kok als griffier en uitgesproken in het openbaar op 13 december 2021.

Griffier                                                        Voorzitter Verzonden d.d. 13 december 2021