Rechtspraak
Uitspraakdatum
09-08-2021
ECLI
ECLI:NL:TADRARL:2021:383
Zaaknummer
19-533/AL/GLD
Inhoudsindicatie
Raadsbeslissing. Klacht van advocaat over andere advocaat. De klacht van klager is gebaseerd op en hangt nauw samen met allerlei civielrechtelijke geschillen die bestaan tussen verweerder en klager. Die geschillen zien – kort gezegd – op de rechtmatigheid van het handelen van verweerder en met betrekking tot de overgang van de Wsnp-zaken naar het nieuwe advocatenkantoor van verweerder. Het behoort echter niet tot de taak van de tuchtrechter om in civielrechtelijke geschillen een oordeel te geven. Dat is voorbehouden aan de civiele rechter, tenzij duidelijk is dat de verwerende advocaat de hierboven genoemde maatstaf heeft overtreden. Klager stelt dit wel diverse keren in de klacht en hij heeft dit ook meermaals herhaald tijdens de mondelinge behandeling bij de raad, maar hij heeft nergens gespecificeerd door welke vaststaande gedragingen van verweerder in het civiele geschil tussen klager en verweerder, die beide advocaat zijn, het vertrouwen in de advocatuur wordt geschaad. Dat betekent dat niet vast is komen te staan dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Gelet op het voorgaande zal de klacht ongegrond worden verklaard.
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem Leeuwarden van 9 augustus 2021 in de zaak 19-533/AL/GLD naar aanleiding van de klacht van:
klager oververweerder gemachtigde: mr. Van de B
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE 1.1 Op 2 april 2019 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Gelderland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder. 1.2 Op 6 augustus 2019 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk K19/54 van de deken ontvangen. 1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 14 juni 2021. Daarbij waren klager en verweerder met zijn gemachtigde aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt. 1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 19. Ook heeft de raad kennisgenomen van een e-mail van klager met bijlagen van 31 mei 2021 en een e-mail met bijlagen van verweerder van 31 mei 2021.
2 FEITEN 2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten. 2.2 Op 31 december 2012 is de Coöperatie Bewindvoeringskantoor Velp u.a. (hierna: de Coöperatie) opgericht door enerzijds de heer A.P. R (hierna: R) en anderzijds de besloten vennootschap Fiscale en Financiële Advocatuur Velp B.V. (hierna: FFA). Binnen de Coöperatie was er een bestuur van twee leden, R en FFA. 2.3 FFA was de rechtspersoon waarmee klager, verweerder en mr. H.J.D. ter W (hierna: Ter W) via hun persoonlijke houdstervennootschappen de advocatenpraktijk uitoefenden onder de naam W G Advocaten en Belastingkundigen. In FFA was ieder van de genoemde personen zelfstandig bevoegd bestuurder. 2.4 De bewindvoeringspraktijk wordt feitelijk uitgeoefend door één of meer door de rechtbank benoemde bewindvoerders. In dit geval was dat in eerste instantie R die behalve bewindvoerder ook lid van de Coöperatie was. R werd in deze zogenaamde Wsnp-zaken door de rechtbanken Gelderland en Oost-Brabant als bewindvoerder benoemd. R en de Coöperatie hielden kantoor in hetzelfde pand als FFA. 2.5 In het najaar van 2015 zijn de advocaten van FFA in gesprek gekomen met de vennoten van R Advocaten te [plaats] over een samenwerking. De besprekingen hebben ertoe geleid dat een aantal advocaten van FFA en R Advocaten per 1 januari 2016 een nieuw kantoor heeft opgericht in [plaats] onder de nieuwe naam W R Advocaten. Van dit kantoor zijn verweerder en mr. Ter W (hierna: Ter W), samen met (onder andere) mr. Van de B vennoot geworden. Klager heeft daarvan afgezien en heeft een seperate aansluitingsovereenkomst met W R Advocaten gesloten. 2.6 Bij brief van 18 maart 2016 heeft de rechtbank Gelderland medegedeeld dat R niet langer zal worden benoemd in Wsnp-zaken. Op 18 april 2016 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen R, Ter W en mr. V, hoofd van de afdeling insolventie van de Rechtbank Gelderland. In dat gesprek is R te kennen gegeven dat ook in zijn lopende dossiers op korte termijn - in ieder geval vóór 1 juni 2016 - ontslag zou volgen en er in die lopende zaken een nieuwe bewindvoerder zou worden aangesteld. 2.7 Ter W heeft de rechtbank vervolgens verzocht om een oplossing voor deze kwestie te bedenken. De rechtbank heeft hem daartoe de gelegenheid gegeven. In mei 2016 heeft Ter W aan de rechtbank meegedeeld dat A.M.H. S (hierna: S) als nieuwe bewindvoerster kon worden aangesteld en dat zij in staat was alle zaken van R over te nemen. De rechtbank heeft dat verzoek ingewilligd en op 27 mei 2016 een beschikking afgegeven houdende het ontslag van R in zijn zaken en de benoeming van S in die zaken. 2.8 W R Advocaten (hierna: W R) heeft S gevraagd om voor onbepaalde tijd voor vier dagen in de week in dienst te treden om als bewindvoerster benoemd te kunnen worden. S was daartoe bereid. Per 1 juni 2016 is zij in dienst getreden bij W R Advocaten. 2.9 De samenwerking tussen klager (en zijn praktijkvennootschap D en D) en W R (thans W F) is op 1 maart 2017 tot een eind gekomen. Tussen klager en W F zijn vervolgens geschillen ontstaan over de financiële afwikkeling van hun samenwerking. In een aantal van die geschillen is bij arbitraal vonnis van 9 juni 2020 en bij vonnis van de rechtbank Gelderland van 30 december 2020 een beslissing genomen. 2.10 Tussen de Coöperatie en FFA en R en tussen W F en R zijn nog civiele procedures aanhangig.
3 KLACHT 3.1 De klacht houdt, zoals ter zitting van de raad aan klager voorgehouden en door klager als juist omschreven, in dat verweerder in strijd met de algemene norm in artikel 46 van de Advocatenwet heeft gehandeld. 3.2 Klager heeft dit nader toegelicht door aan te voeren dat Ter W – in overleg met verweerder - de rechtbank Gelderland heeft verzocht om na het ontslag van R (bewindvoerder bij FFA) in een aantal Wsnp-zaken een bij W R Advocaten werkzame bewindvoerster te benoemen, met de bedoeling om die zaken (om niet) over te laten gaan van FFA naar het nieuwe advocatenkantoor van verweerder, waardoor klager financieel is benadeeld.
4 VERWEER 4.1 Verweerder heeft tegen de klacht - zakelijk weergegeven - onder meer het volgende verweer gevoerd. Verweerder heeft de gewraakte handelingen niet als advocaat verricht. Niet kan worden gezegd dat het vertrouwen in de advocatuur is geraakt. Verweerder heeft civielrechtelijke standpunten ingenomen. Verweerder heeft daarbij niet tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld.
5 BEOORDELING 5.1 De raad neemt in overweging dat het in de artikelen 46 en volgende van de Advocatenwet geregelde tuchtrecht betrekking heeft op het handelen en nalaten van advocaten als zodanig en beoogt een behoorlijke beroepsuitoefening te waarborgen. Maar ook wanneer een advocaat optreedt in een andere hoedanigheid dan die van advocaat, blijft voor de advocaat het advocatentuchtrecht gelden. Indien de advocaat zich bij de vervulling van die andere functie zodanig gedraagt dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt geschaad, zal in het algemeen sprake zijn van handelen of nalaten in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt waarvan de advocaat een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Privégedragingen van een advocaat zijn alleen dan tuchtrechtelijk van belang indien er voldoende aanknopingspunten zijn c.q. verwevenheid is met de praktijkuitoefening om de daarvoor geldende maatstaven te laten gelden, dan wel de gedraging voor een advocaat in het licht van zijn beroepsuitoefening absoluut ongeoorloofd moet worden geacht. 5.2 De klacht van klager is gebaseerd op en hangt nauw samen met allerlei civielrechtelijke geschillen die bestaan tussen Ter W en verweerder enerzijds en klager anderzijds. Die geschillen zien – kort gezegd – op de rechtmatigheid van het handelen van Ter W en W met betrekking tot de overgang van de Wsnp-zaken naar het kantoor van W R Advocaten. Het behoort echter niet tot de taak van de tuchtrechter om in civielrechtelijke geschillen een oordeel te geven. Dat is voorbehouden aan de civiele rechter, tenzij duidelijk is dat de verwerende advocaat de hierboven onder 5.1 genoemde maatstaf heeft overtreden. Klager stelt dit wel diverse keren in de klacht en hij heeft dit ook meermaals herhaald tijdens de mondelinge behandeling bij de raad, maar hij heeft nergens gespecificeerd door welke vaststaande gedragingen van verweerder in het civiele geschil tussen klager en verweerder, die beide advocaat zijn, het vertrouwen in de advocatuur wordt geschaad. Dat betekent dat niet vast is komen te staan dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Gelet op het voorgaande zal de klacht ongegrond worden verklaard.
BESLISSING De raad van discipline: - verklaart de klacht ongegrond.
Aldus beslist door mr. J.U.M. van der Werff, voorzitter, mrs. E.M.G. Pouls en C.A.Th. Philipsen, leden, bijgestaan door mr. W.B. Kok als griffier en uitgesproken in het openbaar op 9 augustus 2021.
Griffier Voorzitter
Bij afwezigheid van mr. W.B. Kok is deze beslissing ondertekend door mr. M.M. Goldhoorn (griffier)
Verzonden d.d. 9 augustus 2021