Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

10-05-2021

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2021:379

Zaaknummer

21-003/AL/MN

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. De klacht is gericht tegen het advocatenkantoor waar de advocaat die klaagsters zaak heeft behandeld, werkzaam is. De voorzitter stelt voorop dat het tuchtrecht voor advocaten ziet op klachten over het handelen van een individuele advocaat. Enkel indien het gedrag waarover wordt geklaagd alle leden van een maatschap of alle bestuurders van een vennootschap kan worden aangerekend, kan de klacht volgens vaste jurisprudentie van het Hof van Discipline worden ontvangen als gericht tegen de individuele leden van de maatschap of bestuurders van die vennootschap. Slechts in bepaalde gevallen kan een klacht tegen het kantoor ontvankelijk zijn, namelijk wanneer de klacht te maken heeft met de organisatie van het advocatenkantoor als zodanig. Dit laatste is de voorzitter op basis van de stukken niet gebleken. De klacht van klaagster ziet niet op de organisatie van het advocatenkantoor maar op het handelen en nalaten van mr. Van der W. Niet valt in te zien in welke zin daarvan tevens aan verweerster als organisatie een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt; daartoe is door klaagster onvoldoende gesteld. Op grond van het voorgaande is de voorzitter van oordeel dat verweerster niet tuchtrechtelijk kan worden aangesproken door klaagster. Klaagster zal dan ook kennelijk niet-ontvankelijk worden verklaard in haar klacht. Aan een inhoudelijke beoordeling van de klacht komt de voorzitter niet meer toe.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 10 mei 2021 in de zaak 21-003/AL/MN naar aanleiding van de klacht van:

klaagster gemachtigde: mr. H., advocaat te [plaats] oververweerster gemachtigde: mr. J., advocaat te [plaats]

De voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) van 24 november 2020 met kenmerk Z1086974 HH/SD, door de raad ontvangen op 8 januari 2021, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 5.

1 FEITEN Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten. 1.1 Klaagster en haar echtgenoot zijn in de periode van april 2018 tot medio 2019 verwikkeld geweest in verschillende (kort geding, bodem- en hoger beroep)procedures, die betrekking hadden op de verkoop(overeenkomst) en de ontbindingsclausule van twee aan hen in eigendom toebehorende panden en op de afwikkeling met de hypotheekbank(en) en beslagleggers. 1.2 Mr. Van der W., verbonden aan het kantoor van verweerster, heeft hen bijgestaan. 1.3 Op 20 december 2019 heeft klaagster bij de deken een klacht ingediend tegen mr. Van der W. en tegen verweerster. Beide klachten zijn gelijktijdig aan de raad ter kennis gebracht. De klacht tegen mr. Van der W. zal ter zitting worden behandeld.

2 KLACHT 2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerster het volgende. a) Niet terstond melden aan de beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar van een door mr. Van der W. gemaakt beroepsfout. b) Op diverse, in de klachtbrief uiteen gezette, manieren excessief te declareren. c) Namens klaagster een schikking aan gaan, waarbij het eigen belang om de declaratie betaald te krijgen, een rol heeft gespeeld.

3 VERWEER 3.1 Verweerster heeft tegen de klacht (primair) aangevoerd dat de klacht niet-ontvankelijk dient te worden verklaard omdat het gestelde handelen van mr. Van der W. geen betrekking heeft op de organisatie van verweerster. 3.2 Subsidiair heeft verweerster geconcludeerd tot ongegrondverklaring van de klacht.

4 BEOORDELING 4.1 De klacht is gericht tegen het advocatenkantoor waar mr. Van der W., de advocaat die klaagsters zaak heeft behandeld, werkzaam is. De voorzitter stelt voorop dat het tuchtrecht voor advocaten ziet op klachten over het handelen van een individuele advocaat. Enkel indien het gedrag waarover wordt geklaagd alle leden van een maatschap of alle bestuurders van een vennootschap kan worden aangerekend, kan de klacht volgens vaste jurisprudentie van het Hof van Discipline worden ontvangen als gericht tegen de individuele leden van de maatschap of bestuurders van die vennootschap. Slechts in bepaalde gevallen kan een klacht tegen het kantoor ontvankelijk zijn, namelijk wanneer de klacht te maken heeft met de organisatie van het advocatenkantoor als zodanig. 4.2 Dit laatste is de voorzitter op basis van de stukken niet gebleken. De klacht van klaagster ziet niet op de organisatie van het advocatenkantoor maar op het handelen en nalaten van mr. Van der W. Voor zover klaagster in de verschillende klachtonderdelen klaagt over het vermeende tuchtrechtelijk verwijtbare handelen van mr. Van der W., zal de raad daarover in een aparte klachtprocedure oordelen. Niet valt in te zien in welke zin daarvan tevens aan verweerster als organisatie een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt; daartoe is door klaagster onvoldoende gesteld. 4.3 Op grond van het voorgaande is de voorzitter van oordeel dat verweerster niet tuchtrechtelijk kan worden aangesproken door klaagster. Klaagster zal dan ook kennelijk niet-ontvankelijk worden verklaard in haar klacht. Aan een inhoudelijke beoordeling van de klacht komt de voorzitter niet meer toe.

BESLISSING De voorzitter verklaart: de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk niet-ontvankelijk.

Aldus beslist door mr. J.U.M. van der Werff, voorzitter, bijgestaan door mr. W.B. Kok als griffier en uitgesproken in het openbaar op 10 mei 2021.

Griffier                                                     Voorzitter Verzonden d.d. 10 mei 2021