Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

29-11-2021

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2021:372

Zaaknummer

21-389/AL/MN

Inhoudsindicatie

Raadsbeslissing. Samenhang met de zaken 21-471/AL/MN/D en 21-390/AL/MN. Verweerder heeft zonder geldige reden en terwijl hij wist dat daar beslag op was gelegd door de wederpartij van klager, een groot geldbedrag van zijn derdengeldrekening naar zijn privérekening overgemaakt. Vervolgens heeft verweerder een aanzienlijk deel van dat geld opgemaakt. Verweerder heeft daarmee zowel zijn (voormalige) cliënt als de wederpartij ernstig benadeeld. Op vragen over dat geld van zijn klager en de wederpartij heeft verweerder niet gereageerd; hij heeft zich volkomen onbereikbaar gehouden. Ook heeft verweerder geweigerd om het dossier aan klager af te geven. De raad acht de gedragingen van verweerder bijzonder kwalijk en verwerpelijk. Verweerder heeft hiermee belangrijke regels overtreden en in strijd gehandeld met de kernwaarde (financiële) integriteit en deskundigheid die van een advocaat wordt verlangd. Met dit alles heeft verweerder niet gehandeld zoals een behoorlijk advocaat betaamt als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet; zijn handelen heeft het vertrouwen in de advocatuur ernstig geschaad. Gelet op de ernst van de feiten acht de raad de oplegging van een zware maatregel in beginsel passend. Gelet echter op de beslissing van heden in het samenhangende dekenbezwaar tegen verweerder (met nummer 21-471/AL/MN/D), die grotendeels ziet op hetzelfde klachtwaardige handelen als in deze zaak en waarin verweerder een schrapping van het tableau opgelegd heeft gekregen, zal de raad in deze zaak geen maatregel opleggen. 

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem Leeuwarden van 29 november 2021 in de zaak 21-389/AL/MN naar aanleiding van de klacht van:

klager gemachtigde: mr. B oververweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE 1.1 Op 30 november 2020 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder. 1.2 Op 30 april 2021 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk Z1289796 HH/SD van de deken ontvangen. 1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 24 september 2021. Daarbij waren de gemachtigde van klager en verweerder aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt. 1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 3.

2 FEITEN 2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten. 2.2 Klager (en zijn inmiddels overleden echtgenote) hebben op 18 december 2003 hun ondernemingen verkocht. Daarna zijn diverse geschillen ontstaan tussen klager (en zijn echtgenote) en de kopers. 2.3 Klager heeft zich destijds tot verweerder gewend. Verweerder heeft namens klager tegen de koper(s) geprocedeerd in 2008, 2013 en 2014. 2.4 Een deel van de koopprijs van de verkochte ondernemingen is op 14 juli 2008 door een notaris gestort op de derdengeldrekening van verweerder. 2.5 Een van de kopers van de ondernemingen heeft op 1 december 2014 (of op een eerdere datum) ten laste van klager derdenbeslag doen leggen op de derdengeldrekening van verweerder. 2.6 Medio 2020 heeft de heer K., cessionaris van een van de kopers, op basis van een vonnis uit 2013 van de kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Amersfoort, executoriaal beslag doen leggen op de AOW-uitkering van klager. 2.7 Klager heeft verweerder per brief van 19 juni 2020 verzocht om informatie. Verweerder heeft niet gereageerd. 2.8 De gemachtigde van klager heeft verweerder per e-mails van 22 september 2020, 1 oktober 2020, 19 oktober 2020 en 3 november 2020 aangeschreven met het verzoek de dossiers van klager aan haar te doen toekomen. Op 1 oktober 2020 heeft de gemachtigde van klager telefonisch contact gehad met verweerder, maar de verbinding werd verbroken. Verweerder heeft telkens niet gereageerd. 2.9 Op 30 november 2020 is namens klager een klacht tegen verweerder ingediend.

3 KLACHT 3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door: op zijn of namens hem gedane verzoeken van 19 juni 2020, 22 september 2020, 1 oktober 2020, 19 oktober 2020 en 3 november 2020 om de betreffende dossiers in kopie af te geven c.q. te verstrekken aan zijn (huidige) advocaat, structureel niet te reageren, onvindbaar te zijn en te blijven.

4 VERWEER 4.1 Verweerder heeft op de zitting van de raad de juistheid van de klacht geheel erkend. Op de zitting heeft verweerder nog het volgende verklaard: Klager moest hem nog betalen. Klager had meermaals beloofd om dat te doen, maar hij deed dat niet. Omdat verweerder zijn geld niet kreeg, heeft hij in 2018 een bedrag van € 100.000 dat op zijn derdengeldrekening stond naar zijn privérekening overgemaakt. Dat betrof geld dat in 2008 was gestort door een notaris in verband met de afwikkeling van de verkoop van het bedrijf van klager aan de heer K. Verweerder heeft dit gedaan zonder klager of iemand anders daarvan op de hoogte te stellen en terwijl verweerder wist dat er derdenbeslag op die derdengeldrekening was gelegd. Verweerder heeft ongeveer de helft van dat bedrag opgemaakt. De dossiers die klager wil hebben, liggen nog bij verweerder. Die wil verweerder pas afgeven nadat klager hem heeft betaald. 

5 BEOORDELING 5.1 Verweerder heeft de door klager gestelde feiten erkend: hij heeft zich onbereikbaar gehouden voor klager en diens wederpartij. Ter zitting van de raad heeft verweerder – kort gezegd – verder verklaard dat hij een bedrag van € 100.000 dat in de zaak van zijn klager tegen de heer K. door een notaris op zijn derdengeldrekening was gestort, naar zijn privérekening heeft overgemaakt en vervolgens een aanzienlijk deel daarvan heeft opgemaakt. Door het overboeken van dit geld naar zijn privérekening, waarvoor geen deugdelijke onderbouwing is gegeven, heeft verweerder alleen zijn eigen financiële belang voorop gesteld en niet gehandeld zoals een behoorlijk advocaat betaamt. Verweerder heeft hiermee gehandeld in strijd met artikel 6:19 Voda en met de kernwaarde integriteit. 5.2 Voor zover verweerder heeft willen aanvoeren dat hij dit mocht doen omdat hij nog geld kreeg van klager, is de raad van oordeel dat deze stelling van verweerder in het geheel niet is onderbouwd. Ook overigens is niet gebleken dat klager verweerder nog geld schuldig was. Bovendien kan een advocaat slechts derdengelden aanwenden ter voldoening van een eigen declaratie als is voldaan aan de voorwaarden die zijn genoemd in artikel 6:19 Voda. Aan geen van die voorwaarden heeft verweerder voldaan. 5.3 Voorts heeft verweerder geweigerd om het dossier van klager, zijn voormalige cliënt, af te geven. De raad is van oordeel dat verweerder aan dit verzoek van klager had moeten voldoen. De (impliciete) eis van verweerder dat klager hem eerst dient te betalen, had verweerder niet mogen stellen en bovendien had hij zich niet onbereikbaar mogen houden. Ook hiermee heeft verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld. 5.4 Gelet op het voorgaande zal de klacht gegrond worden verklaard.

6 MAATREGEL 6.1 Verweerder heeft zonder geldige reden en terwijl hij wist dat daar beslag op was gelegd door de wederpartij van klager, een groot geldbedrag van zijn derdengeldrekening naar zijn privérekening overgemaakt. Vervolgens heeft verweerder een aanzienlijk deel van dat geld opgemaakt. Verweerder heeft daarmee zowel zijn (voormalige) cliënt als de wederpartij ernstig benadeeld. Op vragen over dat geld van zijn klager en de wederpartij heeft verweerder niet gereageerd; hij heeft zich volkomen onbereikbaar gehouden. Ook heeft verweerder geweigerd om het dossier aan klager af te geven. 6.2 De raad acht de gedragingen van verweerder bijzonder kwalijk en verwerpelijk. Verweerder heeft hiermee belangrijke regels overtreden en in strijd gehandeld met de kernwaarde (financiële) integriteit en deskundigheid die van een advocaat wordt verlangd. Met dit alles heeft verweerder niet gehandeld zoals een behoorlijk advocaat betaamt als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet; zijn handelen heeft het vertrouwen in de advocatuur ernstig geschaad. 6.3 Gelet op de ernst van de feiten acht de raad de oplegging van een zware maatregel in beginsel passend. Gelet echter op de beslissing van heden in het samenhangende dekenbezwaar tegen verweerder (met nummer 21-471/AL/MN/D), die grotendeels ziet op hetzelfde klachtwaardige handelen als in deze zaak en waarin verweerder een schrapping van het tableau opgelegd heeft gekregen, zal de raad in deze zaak geen maatregel opleggen. 

7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING 7.1 Omdat de raad de klacht gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klager betaalde griffierecht van € 50,- aan hem vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.

BESLISSING De raad van discipline: - verklaart de klacht gegrond; - bepaalt dat om voornoemde reden geen maatregel wordt opgelegd; - veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klager.

Aldus beslist door mr. A.R. Creutzberg, voorzitter, mrs. S.M. Bosch-Koopmans, H.J. Voors, H.Q.N. Renon en P.S. van Zandbergen, leden, bijgestaan door mr. W.B. Kok als griffier en uitgesproken in het openbaar op 29 november 2021.

Griffier                                                   Voorzitter

Verzonden d.d. 29 november 2021