Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

23-12-2021

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2021:371

Zaaknummer

20-151/AL/MN

Inhoudsindicatie

Tussenbeslissing. De voorzitter heeft niet over de gehele klacht geoordeeld. De raad heeft ter zitting de omvang van de klacht vastgesteld. De behandeling van de klacht zal op een nieuwe zitting worden voortgezet. Verzet gegrond.

Uitspraak

Tussenbeslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem Leeuwarden van 23 december 2021 in de zaak 20-151/AL/MN naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter van de raad van discipline van 27 juli 2020 op de klacht van:

klaagster oververweerster

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE 1.1 Op 3 juli 2019 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster. 1.2 Op 25 februari 2020 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk Z 987812/FH/SD van de deken ontvangen. 1.3 Bij beslissing van 27 juli 2020 heeft de voorzitter van de raad de klacht kennelijk ongegrond verklaard. Deze beslissing is op dezelfde datum verzonden aan partijen. 1.4 Op 3 augustus 2020 heeft klaagster verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter. Op 10 augustus 2020 heeft klaagster haar verzetgronden aangevuld. De raad heeft het verzetschrift op 3 augustus 2020 ontvangen en de aanvulling daarop op 10 augustus 2020. 1.5 De aanvankelijk door de raad geplande behandeling van het verzet op de zitting van 8 februari 2021 is aangehouden. 1.6 Het verzet is uiteindelijk behandeld op de zitting van de raad van 3 december 2021. Daarbij waren klaagster, vergezeld door haar zoon, en verweerster aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt. 1.7 De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waartegen het verzet is gericht, van de stukken waarop de voorzittersbeslissing is gebaseerd en van het verzetschrift en de aanvulling daarop van klaagster. Ook heeft de raad kennisgenomen van de volgende stukken: - de e-mails van klaagster van 22 en 26 januari 2021 met bijlagen; - de e-mail van klaagster van 2 december 2021 12:20 uur met als bijlage een brief van 21 juni 2019 met bijlagen; - de e-mail van verweerster van 2 december 2021 16:38 uur met bijlagen; - de e-mail van klaagster van 3 december 2021 08:38 uur met bijlagen.

2 VERZET 2.1 De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, in dat klaagster het niet eens is met de beslissing van de voorzitter. In dat verband heeft klaagster allereerst opgemerkt dat de voorzitter niet naar haar klachtbrief van 21 juni 2019 heeft gekeken, maar zijn beoordeling alleen heeft gebaseerd op de brief van 3 juli 2019 waarin de klacht is aangevuld. Verder heeft klaagster gesteld dat zij verzet heeft ingediend, omdat verweerster willens en wetens meewerkt aan oplichting over het inkomen van klaagsters ex-partner en de deurwaarder opzettelijk foutief heeft geïnformeerd over de beslagvrije voet. Ook heeft klaagster gesteld dat zij bij haar achtste klacht duidelijke bewijsstukken heeft aangeleverd over het feit dat verweerster opzettelijk en op eigen initiatief verzoeken over omgang met de kinderen heeft ingediend. Tot slot maakt klaagster uitdrukkelijk bezwaar tegen de overweging van de voorzitter over misbruik van recht. 2.2 De raad zal hierna bij de beoordeling, waar nodig, op de stellingen en stukken van klaagster ingaan.

3 FEITEN 3.1 Voor de vaststaande feiten verwijst de raad naar de beslissing van de voorzitter.

4 KLACHT 4.1 Klaagster heeft zowel in haar verzetschrift als ter zitting gesteld dat de voorzitter niet de gehele klacht heeft behandeld. De raad zal bij de beoordeling nader ingaan op de omvang van de klacht.  5 BEOORDELING 5.1 Voordat de raad de klacht inhoudelijk kan beoordelen moet sprake zijn van een gegrond verzet. Een verzet is alleen gegrond als in redelijkheid moet worden betwijfeld of de beslissing van de voorzitter juist is. Twijfel kan bijvoorbeeld bestaan als de voorzitter in zijn beslissing is uitgegaan van een onjuiste of onvolledige klachtomschrijving. 5.2 Op grond van het verzetschrift en de ingediende aanvullende stukken, die om redenen van zorgvuldigheid door de raad aan het dossier zullen worden toegevoegd, heeft de raad geconstateerd dat de voorzitter in zijn beslissing over de klacht alleen is uitgegaan van de brief van klaagster aan de deken van 3 juli 2019 en niet ook van klaagsters brief aan de deken van 21 juni 2019. In laatstgenoemde brief aan de deken heeft klaagster vermeld dat zij een achtste klacht over verweerster indient: ‘In navolging op mijn 7e klacht wegens reeds 10 jaar (!!) aanhoudende terreur, dien ik hierbij mijn 8e klacht in tegen [verweerster] advocaat te (…).’ De brief van 3 juli 2019 lijkt daar volgens de tekst een aanvulling op te zijn: ‘In aanvulling op mijn 8ste klacht vorige week bij u ingediend tegen [verweerster], advocaat van mijn ex-partner (…), nog het volgende.’  Uit het dossier blijkt dat de deken de brief van 21 juni 2019 om zijn moverende redenen heeft gekwalificeerd als onderdeel van de zevende klacht die klaagster over verweerster heeft ingediend, waardoor de brief geen onderdeel uitmaakt van het klachtdossier van de huidige, achtste, klacht. Ter zitting heeft klaagster echter benadrukt dat haar brief van 21 juni 2019 met bijlagen bedoeld is als klacht 8 en dat zij deze klacht niet terugleest in de beslissing van de voorzitter. Anders dan verweerster ter zitting heeft aangevoerd, heeft klaagster dit ook met zoveel woorden vermeld in haar verzetschrift. Klaagster heeft daarin immers gewezen op stukken die zij bij haar achtste klacht heeft gevoegd en de stukken die klaagster daarbij noemt, zijn de bijlagen bij haar brief van 21 juni 2019. Omdat ter zitting duidelijk is geworden dat de voorzitter bij zijn beslissing niet over de gehele achtste klacht van klaagster over verweerster heeft geoordeeld, zal de raad het verzet gegrond verklaren. Dit betekent dat de raad de klacht inhoudelijk zal beoordelen. 5.3 Voordat de raad de klacht inhoudelijk kan beoordelen, moet eerst de omvang van de klacht vaststaan. Om die reden heeft de raad klaagster ter zitting uitvoerig bevraagd over welk handelen van verweerster de achtste klacht gaat. Op grond van de reactie van klaagster stelt de raad vast dat klaagster verweerster verwijt dat zij tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door (a) onjuistheden en onwaarheden te verkondigen tijdens de zitting van 27 juni 2019 bij het gerechtshof te Arnhem en door (b) zonder instructies van haar cliënt, klaagsters ex-partner, verzoeken voor een omgangsregeling met en voor het gezag over de minderjarige kinderen van klaagster en haar ex-partner bij de rechtbank in te dienen. Nu de omvang van de klacht is vastgesteld, kan de raad deze klacht inhoudelijk behandelen. 5.4 De raad bepaalt dat de klacht in zijn geheel in principe inhoudelijk zal worden beoordeeld op de zitting van de raad van 22 april 2022. Als klaagster en verweerster op deze datum verhinderd zijn, geven klaagster en verweerster dat binnen veertien dagen na de datum van deze beslissing schriftelijk door aan de griffie van de raad. 5.5 De raad bepaalt dat tegen deze tussenbeslissing geen tussentijds hoger beroep kan worden ingesteld.

BESLISSING De raad van discipline: - verklaart het verzet gegrond; - stelt de klacht vast zoals omschreven in 5.3; - bepaalt dat de klacht in principe inhoudelijk zal worden behandeld op de zitting van 22 april 2022 in het gerechtsgebouw aan de Schuurmanstraat 2 te Zwolle; - houdt iedere verdere beslissing aan.

Aldus beslist door mr. A.H.M. Dölle, voorzitter, mrs. P. Mantel en E.H. de Vries, leden, bijgestaan door mr. A.E. van Oost als griffier en uitgesproken in het openbaar op 23 december 2021.

Griffier                                                  Voorzitter

Verzonden d.d. 23 december 2021