Rechtspraak
Uitspraakdatum
02-08-2021
ECLI
ECLI:NL:TADRARL:2021:370
Zaaknummer
21-503/AL/MN
Inhoudsindicatie
Voorzittersbeslissing. Kennelijk niet ontvankelijk.
Uitspraak
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 2 augustus 2021 in de zaak 21-503/AL/MN naar aanleiding van de klacht van:
klaagster oververweerder
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) van 7 juni 2021 met kenmerk Z 1374413 door de raad ontvangen op diezelfde datum, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 6.
1 FEITEN Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten. 1.1 Verweerder heeft nooit als advocaat voor klaagster opgetreden. Verweerder heeft ook nooit in een procedure als advocaat voor een wederpartij van klaagster opgetreden. 1.2 Op 8 april 2021 heeft klaagster bij de deken een klacht ingediend over verweerder. 1.3 Bij e-mail van 12 april 2021 heeft de deken aan klaagster medegedeeld dat hij uit haar klacht niet kan opmaken dat zij rechtstreeks in haar belang is getroffen door het handelen of nalaten van verweerder. 1.4 Bij e-mail van 13 april 2021 heeft klaagster op de e-mail van de deken gereageerd. Zij heeft in die e-mail niet onderbouwd op grond waarvan zij rechtstreeks in haar belang zou zijn getroffen door het handelen of nalaten van verweerder.
2 KLACHT 2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door: a) in een procedure op 17 juli 2020 tegen de heer mr. B. M. te menen dat de naam M. een familienaam is en geen merknaam, waardoor schade-risico’s worden veroorzaakt voor andere naamdragers, buiten de heer mr. B. M.; b) in 2016 misbruik van procesrecht te maken door zelf beter te worden van de naam M. door geen licentie aan te vragen; c) zijn kantoor profijt te laten trekken van het voormalige kantoor van de heer mr. B. M.
3 VERWEER 3.1 Verweerder heeft tegen de klacht als verweer gevoerd dat klaagster met betrekking tot de onderwerpen waarover zij klaagster geen belanghebbende is.
4 BEOORDELING 4.1 Het in de Advocatenwet voorziene recht om een klacht in te dienen tegen een advocaat komt niet aan eenieder toe, maar slechts aan diegene die door het handelen of nalaten waarover wordt geklaagd rechtstreeks in zijn belang is of kan worden getroffen. Klaagster heeft in haar klacht niet onderbouwd op grond waarvan zij door het handelen van verweerder rechtstreeks in haar belang is of kan worden getroffen. Ook overigens is van zulke omstandigheden niet gebleken. Dit betekent dat de klacht van klaagster kennelijk niet-ontvankelijk zal worden verklaard.
BESLISSING De voorzitter verklaart: de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk niet-ontvankelijk.
Aldus beslist door mr. A.H.M. Dölle, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. W.B. Kok als griffier en uitgesproken in het openbaar op 2 augustus 2021.
Griffier Voorzitter
Bij afwezigheid van mr. W.B. Kok is deze beslissing ondertekend door mr. M.M. Goldhoorn (griffier) Verzonden d.d. 2 augustus 2021