Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

22-03-2021

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2021:359

Zaaknummer

21-260/AL/MN/W

Inhoudsindicatie

Wrakingsverzoek ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de wrakingskamer van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 22 maart 2021 in de zaak 21-260/AL/MN/W naar aanleiding van het verzoek om wraking van de hierna te noemen tuchtrechters van de raad, ingediend door

verzoeker tegenverweerders de voorzitter en de leden in de samenstelling van de raad van 15 januari 2021, mr. A.H.M. Dölle, voorzitter, en mrs. W.H. Kesler en M.J.J.M. van Roosmalen, leden

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE 1.1 Bij de raad is een klacht van verzoeker aanhangig, bekend onder zaaknummer 20-274/AL/MN. 1.2 Bij voorzittersbeslissing van 27 juli 2020 is de klacht van verzoeker deels niet ontvankelijk en deels kennelijk ongegrond verklaard. 1.3 Verzoeker heeft bij brief van 11 augustus 2020 verzet tegen deze beslissing ingesteld. 1.4 Het verzet is ter zitting van 15 januari 2021 door verweerders behandeld. Verzoeker was daarbij niet aanwezig. 1.5 In een e-mail aan de voorzitter van de raad van discipline van 15 januari 2021 heeft verzoeker, voor zover relevant, het volgende geschreven:

“Heden middag was er een behandeling van een klacht van mij tegen Mr Van V .inverband met een pech geval was ik helaas vertraagd en heb dit tijdig door gegeven .

Ondergetekende kwam zodoende vertraagd aan in Zwolle ,waarik begreep dat er kennelijk een behandeling zonder mij zou hebben plaats gevonden ??. Middels email had ik al wel de Raad van Discipline toe laten komen, wat ik op had gemaakt mede te willen zeggen.

Ik vraag u daarom als nog een behandeling plaats vind ,waar middels hoor en wederhoor ik mijn klacht mag motiveren .Ik handhaaf mijn klacht onverminderd op Mr Van V .

Ik vraag u vriendelijk een nieuwe d,d te willen plannen zodat er als nog een daadwerkelijk inhoudelijke klacht behandeling plaats kan en mag vinden.”

1.6 In een e-mailbericht aan verzoeker van 11 februari 2021 heeft de griffier, namens de voorzitter, het volgende geschreven:

“Op vrijdag 15 januari jl. is om 16:39 uur bij de griffie van de raad een e-mail van u ontvangen in bovengenoemde klachtzaak. Naar aanleiding daarvan bericht ik u als volgt namens de voorzitter.

De behandeling van uw verzetzaak stond gepland op 15 januari jl. in de rechtbank te Zwolle om 14:30 uur. Om 13:45 uur heeft de griffier van de raad van de griffie vernomen dat u kort daarvoor telefonisch had doorgegeven dat u vertraagd was en het tijdstip van de zitting van 14:30 uur waarschijnlijk niet zou halen met het verzoek om dat door te geven. Een reden voor uw vertraging is niet meegedeeld. De raad heeft naar aanleiding van uw bericht gewacht met de aanvang van de zitting tot 15:00 uur. Om 15:00 uur is de raad met de mondelinge behandeling van uw verzetzaak begonnen in aanwezigheid van verweerder. Aan de bode is meegedeeld dat indien u tijdens de zitting nog zou komen, u meteen toegelaten mocht worden in de zittingszaal. Om 15:10 uur is het onderzoek ter zitting door de raad gesloten. U bent niet tijdig ter zitting van de raad verschenen. De door u in de ochtend aan de griffie gemailde zittingsaantekeningen zijn dan ook niet ter zitting door u voordragen, zodat daarmee bij de beoordeling van de zaak geen rekening zal worden gehouden.

De raad heeft de behandeling van de zaak gesloten en uitspraak bepaald op 15 maart a.s. U ontvangt deze uitspraak per aangetekende e-mail.”

1.7 Bij e-mailbericht van 13 februari 2021 heeft verzoeker op de e-mail gereageerd en verzocht om wraking van verweerders. 1.8 Bij e-mailberichten aan de griffier van 10 maart en 11 maart 2021 hebben verweerders laten weten niet in de wraking te berusten en geen behoefte te hebben om op het wrakingsverzoek te reageren.

2 BEOORDELING VAN HET WRAKINGSVERZOEK 2.1 Ingevolge artikel 512 Wetboek van Strafvordering kan op verzoek van een partij elk van de tuchtrechters die een zaak behandelen, worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. De artikelen 512 tot en met 519 Wetboek van Strafvordering zijn ingevolge artikel 47 Advocatenwet van overeenkomstige toepassing ten aanzien van de tuchtrechters van de raad. 2.2 Verzoeker heeft in zijn verzoekschrift zijn gronden voor wraking van genoemde tuchtrechters weergegeven. Deze gronden komen in de kern op het volgende neer. Hij wraakt de raad omdat: a) de raad zijn verzet heeft behandeld buiten zijn aanwezigheid, terwijl hij had doorgegeven dat hij later zou komen; b) de raad met zijn vóór de zitting toegestuurde zittingsaantekeningen geen rekening heeft gehouden. 2.3 Volgens vaste rechtspraak staat bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter voorop, dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat hij jegens de verzoeker een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij de verzoeker dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is (vgl. Hof van Discipline 18-05-2015, ECLI:NL:TAHVD:2015:146). 2.4 De wrakingskamer is van oordeel dat de processuele beslissingen van verweerders om het verzet buiten aanwezigheid verzoeker te behandelen en geen rekening te houden met zijn vooraf toegestuurde zittingsaantekeningen, geen gerechtvaardigde grond biedt voor een wraking. Daaraan valt immers niet de gevolgtrekking te verbinden dat de rechterlijke onpartijdigheid van verweerders schade zou kunnen lijden. De wrakingskamer acht daarbij mede van belang dat nadat klager had doorgegeven dat hij de zitting van 14.30 uur waarschijnlijk niet zou halen, nog een half uur op hem is gewacht voordat de zitting is aangevangen. Zwaarwegende omstandigheden die tot een ander oordeel moeten leiden zijn niet gesteld of gebleken. Daarmee oordeelt de wrakingskamer beide wrakingsgronden kennelijk ongegrond. 2.5 Gelet op het hiervoor overwogene moet het wrakingsverzoek worden afgewezen.

BESLISSING De raad van discipline: - wijst het verzoek tot wraking af.   Deze beslissing is gegeven door mr. M.F.J.N van Osch, voorzitter, en mrs. F.E.J. Janzing en W.W. Korteweg, leden, in tegenwoordigheid van mr. W.B. Kok als griffier en in het openbaar uitgesproken op 22 maart 2021.

griffier                                    voorzitter   Verzonden d.d. 22 maart 2021