Rechtspraak
Uitspraakdatum
03-05-2021
ECLI
ECLI:NL:TADRARL:2021:348
Zaaknummer
20-860/AL/MN
Inhoudsindicatie
De voorzitter oordeelt twee klachtonderdelen kennelijk niet-ontvankelijk op grond van artikel 47b lid 1 Advocatenwet (ne bis in idem-beginsel). Dat verweerder onbevoegd opdracht heeft gegeven tot ontruiming of op onrechtmatige wijze eigendommen van klager uit de woning heeft verwijderd, is de voorzitter niet gebleken. Overige klachten kennelijk ongegrond.
Uitspraak
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 3 mei 2021in de zaak 20-860/AL/MNnaar aanleiding van de klacht van:
klager oververweerder
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) van 16 november 2020 met kenmerk Z1236675/LF/SD, door de raad ontvangen op 16 november 2020, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 4.
1 FEITEN Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.1.1 Klager is verwikkeld in een echtscheidingsprocedure. De ex-echtgenote wordt bijgestaan door verweerder.1.2 Bij vonnis van 14 september 2017 heeft de voorzieningenrechter klager onder meer bevolen zijn medewerking te verlenen aan de verkoop van de voormalige echtelijke woning met oplegging van dwangsommen.1.3 Bij vonnis van 15 januari 2018 heeft de voorzieningenrechter klager veroordeeld om de betreffende woning uiterlijk 12 februari 2018 te ontruimen en de cliënte van verweerder gemachtigd om de eventueel door klager na 12 februari 2018 in de woning achtergelaten eigendommen af te voeren1.4 Op 5 maart 2018 is de woning daadwerkelijk ontruimd.1.5 Op 26 augustus 2020 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.1.6 Klager heeft eerder een klacht ingediend tegen verweerder. Bij beslissing van 20 januari 2020 heeft de Raad van Discipline de klacht in alle onderdelen ongegrond verklaard. Op 21 augustus 2020 heeft het Hof van Discipline deze uitspraak bekrachtigd.
2 KLACHT 2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder:a) onbevoegd opdracht te hebben gegeven voor een onvrijwillige ontruiming;b) op eigen initiatief inboedel, persoonlijke bezittingen en werk gerelateerde goederen, diploma's en certificaten te hebben onteigend. De goederen in de woning hadden op grond van het vonnis van 15 januari 2018 ter bewaring aan de gemeente moeten worden aangeboden;c) heimelijk contact op te nemen met de bank van klager om een, door de rechter opgedragen, financieringsaanvraag van klager te verstoren;d) de belangen van klager onnodig of onevenredig te schaden zonder redelijk doel door, de prille arbeidsrelatie van klager bij zijn werkgever kennende, deze werkgever in kennis te stellen van het vermeend verbeuren van dwangsommen ad € 50.000,00 en als verbeurd verklaard dit bedrag te vorderen middels loonbeslag.
3 VERWEER 3.1 Verweerder heeft tegen de klacht onder meer het volgende verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.
4 BEOORDELING Ad klachtonderdeel c) en d) 4.1 De voorzitter heeft eerst te beoordelen of deze klacht van klager ontvankelijk is. Ingevolge artikel 47b lid 1, Advocatenwet kan niemand andermaal tuchtrechtelijk worden berecht voor een handelen of nalaten waarvoor ten aanzien van hem een onherroepelijk geworden tuchtrechtelijke eindbeslissing is genomen4.2 De voorzitter is van oordeel dat de thans te beoordelen klachtonderdelen c) en d) - hoewel op een iets andere wijze geformuleerd - dezelfde verwijten aan verweerder bevatten als onderdelen van de klacht waarop de raad bij beslissing van 20 januari 2020 al heeft geoordeeld. Gelet hierop verzet artikel 47b lid 1, Advocatenwet zich tegen een inhoudelijke beoordeling van de onderhavige klacht. Op grond van het voorgaande zal de raad klager in deze klachtonderdelen daarom niet-ontvankelijk verklaren.Ad klachtonderdelen a) en b)4.3 Bij vonnis van 15 januari 2018 heeft de voorzieningenrechter klager veroordeeld om de betreffende woning uiterlijk 12 februari 2018 te ontruimen en de cliënte van verweerder gemachtigd om de eventueel door klager na 12 februari 2018 in de woning achtergelaten eigendommen af te voeren. Na 12 februari 2018 heeft verweerder de deurwaarder gevraagd over te gaan tot executie van het vonnis omdat klager weigerde de woning te verlaten. De deurwaarder heeft de ontruiming uiteindelijk in gang gezet.4.4 De raad is van oordeel dat enkel vast is komen te staan dat verweerder zijn cliënte heeft geïnformeerd over het vonnis en de deurwaarder heeft verzocht om over te gaan tot executie van het vonnis. Niet is gebleken dat verweerder – zoals hem door klager wordt verweten – onbevoegd opdracht heeft gegeven tot de ontruiming of op onrechtmatige wijze eigendommen van klager uit de woning heeft verwijderd. De stelling van klager dat verweerder de goederen had moeten aanbieden bij de gemeente, althans dat verweerder de deurwaarder daar op had moeten wijzen, vindt geen steun in het vonnis van 15 januari 2018. Nu ook overigens niet is gebleken dat verweerder jegens klager tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld, zullen deze klachtonderdelen kennelijk ongegrond worden verklaard.
BESLISSING De voorzitter verklaart:de klachtonderdelen c) en d), met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk niet-ontvankelijk;de klachtonderdelen a) en b), met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.
Aldus beslist door mr. K.H.A. Heenk, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. W.B. Kok als griffier en uitgesproken in het openbaar op 3 mei 2021.
Griffier VoorzitterVerzonden d.d. 3 mei 2021