Rechtspraak
Uitspraakdatum
29-11-2021
ECLI
ECLI:NL:TADRARL:2021:346
Zaaknummer
20-181/AL/MN/D
Inhoudsindicatie
Dekenbezwaar. De raad is van oordeel dat verweerder zijn cliënte onjuist heeft geïnformeerd dat de toevoeging van rechtswege was vervallen (onderdeel a), direct na het vonnis ten onrechte aan zijn cliënte een factuur voor zijn uren heeft gestuurd (onderdeel b), een brief van de Raad voor Rechtsbijstand van 1 oktober 2018 verkeerd heeft geïnterpreteerd door daaruit af te leiden dat de toevoeging is ingetrokken terwijl daarvoor een beschikking nodig is (onderdeel d), zich kennelijk niet bewust was van de relevantie van dit alles en ten onrechte ten laste van zijn cliënte beslag heeft gelegd (onderdeel i) en ten onrechte bij de voorzieningenrechter naar voren heeft gebracht dat de toevoeging was ingetrokken (onderdeel h). Deze bezwaaronderdelen zullen daarmee gegrond worden verklaard. Het handelen van verweerder is laakbaar en in strijd met de kernwaarde deskundigheid. In het voordeel van verweerder houdt de raad er rekening mee dat verweerder het gegrond verklaarde handelen grotendeels heeft erkend. Ook houdt de raad er rekening mee dat verweerder niet eerder door de tuchtrechter is veroordeeld. Gelet op de ernst van de feiten acht de raad de oplegging van een berisping in beginsel passend. Gelet echter op de beslissing van heden in de samenhangende klachtzaak tegen verweerder (met nummer 20-149/AL/MN), die grotendeels ziet op hetzelfde klachtwaardige handelen als in het onderhavige zaak en waarin verweerder een berisping opgelegd heeft gekregen, zal de raad in deze zaak geen maatregel opleggen.
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 29 november 2021in de zaak 20-181/AL/MN/Dnaar aanleiding van het dekenbezwaar van:
deken mr. S.H.W. Le Large, in zijn hoedanigheid van deken van de orde van advocaten in het arrondissement Midden-Nederlandoververweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE 1.1 Bij brief van 6 maart 2020, met bijlagen, door de raad op dezelfde datum ontvangen, heeft de deken een dekenbezwaar ingediend jegens verweerder. 1.2 Het dekenbezwaar is behandeld ter zitting van de raad van 13 september 2021 in aanwezigheid van de deken en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.1.3 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.1 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 3.
2 FEITEN 2.1 Voor de beoordeling van het dekenbezwaar gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.2.2 Mevrouw C. is goudsmid. De heer V. is de echtgenoot van mevrouw C. Op enig moment is mevrouw C. een samenwerking aangegaan voor de periode van een jaar met de juwelierszaak Van B. Nog voordat deze samenwerking begon, heeft Van B. de samenwerkingsovereenkomst ontbonden. Mevrouw C. is van mening dat Van B. de samenwerkingsovereenkomst onrechtmatig heeft ontbonden als gevolg waarvan zij schade heeft geleden.2.3 Om de schade te verhalen op Van B., heeft mevrouw C. in 2007 mr. T. (voorheen werkzaam bij B. Advocaten) ingeschakeld. Mr. T. is namens mevrouw C. een procedure gestart tegen Van B. om de schade te verhalen. In eerste aanleg is de vordering van mevrouw C. afgewezen. In hoger beroep is de vordering van mevrouw C. alsnog toegewezen. Het Gerechtshof heeft voor het vaststellen van de omvang van de schade de zaak verwezen naar de schadestaatprocedure.2.4 Mr. T. heeft namens mevrouw C. in verband met de vaststelling van de schade eerst verzocht om een voorlopig deskundigenbericht. Door de rechtbank werd de heer H. aangewezen als deskundige om de omvang van de schade vast te stellen. De deskundige heeft de schade vastgesteld op een bedrag van ongeveer € 42.000,-.2.5 Mr. T. heeft vervolgens in overleg met mevrouw C. zelf onderzoek gedaan naar de schade en daartoe een eigen schaderapport opgesteld. Daarna heeft mr. T. een exploot (met verwijzing naar het deskundigenrapport en het eigen schaderapport) opgesteld om de schadestaatprocedure te entameren.2.6 In februari of maart 2017 is verweerder door een van de partners van het kantoor van mr. T. benaderd om het dossier over te nemen, omdat mr. T. wegens ziekte de zaak niet meer kon behandelen.2.7 Op 11 april 2017 heeft verweerder een e-mail gestuurd aan mevrouw C. en de heer V. in verband met de overname van de zaak. In die e-mail heeft verweerder het volgende geschreven:
"Wanneer een resultaat wordt behaald in de procedure van meer dan € 12.500 euro dan komt met terugwerkende kracht de toevoeging te vervallen en worden de ontvangen bedragen teruggevorderd. In dat geval is alsnog een commercieel uurtarief verschuldigd. Ik weet niet hoeveel uren mr. T. in de zaak heeft gestoken. Ik heb dit opgevraagd, maar ik ga ervan uit dat dit een astronomisch aantal zal zijn. Er dreigt hierdoor een situatie te ontstaan waarbij het volledige resultaat zal opgaan aan advocaatkosten. Ik acht dit zeer onwenselijk en zou daarom met jullie willen afspreken dat wij onze vordering beperken tot een percentage van het behaalde resultaat. Ik heb dit intern besproken en wij achten 30% redelijk. Ik verneem graag jullie reactie hierop."
2.8 Op 28 april 2017 hebben mevrouw C. en de heer V. per e-mail het volgende aan verweerder geschreven:
''Het spreekt vanzelf, ingeval onze toevoeging voor de kwestie [mevrouw C.] als gevolg van een positief resultaat met terugwerkende kracht wordt ingetrokken, dat je de kosten met betrekking tot jouw werkzaamheden in rekening moet kunnen brengen."
2.9 Verweerder is een schadestaatprocedure gestart. Op 19 september 2018 heeft in de schadestaatprocedure een zitting plaatsgevonden. Bij die gelegenheid hebben partijen geschikt voor een bedrag van € 40.000,- dat in twee termijnen van € 20.000, - zou worden betaald aan mevrouw C.. De schikking is vastgelegd in een proces-verbaal.2.10 Op 21 september 2018 hebben mevrouw C. en de heer V. aan verweerder een e-mail gestuurd en hem het volgende geschreven:
"In verband met de betalingen waartoe Van B. zich heeft verplicht, € 20.000 binnen twee weken en € 20.000,- voor februari 2019 graag je aandacht voor het volgende.
Zoals je weet, zaten we vanaf november 2006 zonder inkomen. Om de periode daarna door te komen, hebben vrienden ons financieel geholpen, met twee leningen van€ 10.000,-. We maakten daarbij de afspraak, dat we het geleende geld terug zouden betalen op moment dat ons geld betaald zou worden. Dat zal komende week zijn.
Daarom verzoeken we je vriendelijk om de eerste betaling van [Van B.] (€ 20.000,-) op onze bankrekening te storten. "
2.11 Op 21 september 2018 heeft verweerder aan mevrouw C. en de heer V. een factuur (45178) gestuurd voor een bedrag van € 14.282,84 en onder meer het volgende geschreven:
2.12 ''Zoals jullie weten, heb ik [mevrouw C.] naar uiterste kunnen bijgestaan en daarvoor alle benodigde tijd uitgetrokken. Bijgaand treffen jullie mijn urenspecificatie aan waaruit volgt dat ik krap 120 uur gewerkt heb. Op grond van de door mij gedane toezegging matig ik mijn honorarium van € 20.930 ex btw naar € 12.000 ex btw (€ 14.520,- inclusief btw). Geloof het of niet, door ons dure kantoorgebouw en ondersteunende personeel is dat ongeveer de kostprijs.
Tot op heden hebben we alles voor jullie voorgefinancierd. Nu de toevoeging van rechtswege vervalt, is het hiervoor genoemde bedrag per direct verschuldigd. Bijgaand treffen jullie daarom de factuur aan.
Zoals ik in de rechtbank al had aangegeven, willen we voor de helft van onze factuur uitstel van betaling verlenen tot de tweede betalingstermijn ontvangen is. Daar houden onze mogelijkheden op. Ik ben per 1 juni voor mezelf begonnen en het geld ook gewoon nodig. Ik vind het vervelend dat jullie nu wiste/ van betaling moeten vragen aan jullie vrienden maar dat is niet anders. Ik kan ook niet helpen dat die afspraken op die manier zijn gemaakt.
Na aftrek van de eigen bijdrage is er een bedrag verschuldigd van € 14.282,84. Mijn voorstel is om het bedrag in twee termijnen van € 7.141,42 te verrekenen met de twee van [Van B.] op onze derdengelden rekening te ontvangen termijnen van € 20.000.
Ik ontvang graag uiterlijk aanstaande maandag jullie akkoord. "
2.13 Op 23 september 2018 om 12:32 uur hebben mevrouw C. en de heer V. een e-mail gestuurd aan verweerder en hem het volgende geschreven:
"Natuurlijk snappen we je verzoek en als de zaak niet zo beroerd afgelopen was, zouden we je voorstel graag geaccepteerd hebben. We hebben daar ook over gesproken, maar hoe zeer ons dat ook spijt, dat lukt niet. Nog eens uitstellen van terugbetaling van twee geldleningen is niet mogelijk gebleken. Dat gebeurde al een paar keer. Behalve dat dit tegen alle afspraken indruist, zouden we dan ook boetes moeten gaan betalen.
We ontkomen er niet aan, dat de eerste betaling van [Van B.] dezelfde dag nog moet worden aangewend om beide leningen in te lossen. Daarom nog eens ons verzoek de eerste betaling van [Van B.] direct te storten op onze bankrekening.”
2.14 Op 23 september 2018 heeft verweerder aan de heer V. een email gestuurd waarin hij onder meer het volgende heeft geschreven:
''Indien gewenst, ben ik bereid om aan jullie vrienden toe te lichten waarom jullie nu niet kunnen betalen en te verklaren dat er in januari nog een betaling komt. Als het echt vrienden zijn dan ga ik er vanuit dat ze daar genoegen mee nemen. Overigens heb ik nog nooit gehoord van een vriendenlening met boeteclausules, ik vind dat een vreemd verhaal. Vraag me ook af wat er dan was gebeurd als we nog jaren verder hadden moeten procederen. Maar goed, dat zijn niet mijn zaken. Ik ben bang dat je van plan bent om me niets te betalen en dat het vervolgens onmogelijk wordt om onze vordering in Spanje te innen. Ik wil graag maandag telefonisch met Irene over de situatie spreken, zij is mijn cliënte. Als we er morgen niet uitkomen dan draag ik het dossier aan [mr. De L.] over voor incasso (waarbij waarschijnlijk conservatoire maatregelen zullen worden getroffen)."
2.15 Op 23 september 2018 hebben mevrouw C. en de heer V. een e-mail gestuurd aan verweerder in verband met de betaling. Daarin schrijven mevrouw C. en de heer V. onder meer het volgende:
"Woensdag jl spraken we af, dat we je een betalingsvoorstel zouden door waarover je met mr. De L. zou praten. Ons voorstel heb je deels gekregen en relateren we aan de eerste betaling door Van B. Die eerste betaling moet gebruikt gaan worden voor het inlossen van twee leningen. Afspraken wat dat betreft werden in 2010 gemaakt. Ook daarvan zit de bevestiging in jullie dossier. "
2.16 Op 23 september heeft verweerder aan mevrouw C. het volgende geschreven:
mevrouw C. kan kiezen uit twee opties:
- goedschiks betalen conform mijn eerdere voorstel,·
- kwaadschiks betalen, dat gaat een tijd duren en in die periode krijgt niemand zijn geld. De kosten hiervan zullen op Irene worden verhaald
Jullie hebben tot en met morgen om voor goedschiks te kiezen, daarna wordt het kwaadschiks.
Dit is geen onderhandelbaar voorstel, dit is een ultimatum. "
2.17 Op 24 september 2018 heeft verweerder gelet op Gedragsregel 17 lid 6 overleg gehad met mevrouw mr. H. (stafjurist bij het ordebureau Midden-Nederland) in verband met het leggen van conservatoir beslag ten laste van zijn cliënte. In dit overleg heeft mevrouw mr. H. verweerder gewezen op zijn kennisvoorsprong en aangegeven dat het leggen van beslag ten laste van de eigen cliënte een ingrijpende maatregel is waarmee behoedzaam moet worden omgegaan. Daarbij heeft mevrouw mr. H. aangegeven dat het (nog) niet mogelijk is om de kosten van zijn rechtsbijstand in rekening te brengen zolang de toevoeging nog niet met terugwerkende kracht is ingetrokken. Zolang een toevoeging is verleend, is het immers niet toegestaan om naast deze toevoeging kosten in rekening te brengen.2.18 Op 24 september 2018 heeft mr. De L., kantoorgenoot van verweerder, gereageerd op de e-mail van mevrouw C. en de heer V. en daarin onder meer het volgende geschreven:
"Teneinde tot een afronding te komen, stellen we [mevrouw C.] het volgende voor:
a. wij dienen een uitbetalingsverzoek zoals hiervoor omschreven in bij de Raad voor Rechtsbijstand, het ontvangen bedrag brengen wij in mindering op onze factuur 45178;
b. mevrouw [mevrouw C.] geeft ons onherroepelijk toestemming om van de eerste tranche van € 20.000 en bedrag van € 2.300 te verrekenen als aanbetaling op onze factuur 45178. Een bedrag van C 17. 700 wordt dadelijk na ontvangst op het door u opgegeven rekeningnummer uitbetaald;
c. mevrouw [mevrouw C.] geeft ons onherroepelijk toestemming om hetgeen na voldoening van a en b nog verschuldigd is op onze factuur in mindering te brengen op de tweede tranche van € 20.00 die in januari 2019 moet worden betaald.
Dit aanbod komt te vervallen indien het niet uiterlijk op donderdag 27 september a.s. voor 10.00 uur is aanvaard. Wij gaan ervan uit u hiermee voldoende tegemoetgekomen te zijn."
2.19 Op 25 september 2018 hebben mevrouw C. en de heer V. een e-mail gestuurd aan mr. De L. waarin zij reageren op het voorstel en vertellen over hun contact met de Raad voor Rechtsbijstand. mevrouw C. en de heer V. schrijven onder meer het volgende:
"Praktisch lijkt ons, dat [advocatenkantoor] ons declaratie 45178 crediteert en, wanneer de definitieve toevoegingsvergoeding bekend is, de aanvullende declaratie stuurt.
Zoals gezegd, het spreekt vanzelf, dat [advocatenkantoor] de kosten voor de aan ons verleende rechtsbijstand worden betaald. Wellicht ten overvloede, mede gelet op de betaling van € 4.000, - wijzen wij u er nogmaals nadrukkelijk op, dat de eerste betaling van Van B. groot € 20.000, - door ons volledig aangewend moet worden voor de directe terugbetaling van twee leningen van elk € 10.000, -. "
2.20 Op 26 september 2018 heeft mr. De L. gereageerd op de e-mail van mevrouw C. en de heer V. en daarin onder meer het volgende geschreven:
"Omdat uit uw reactie volgt dat de declaratie niet tijdig voldaan zal worden bent u, althans mevrouw [mevrouw C.] in verzuim. Teneinde rechtsmaatregelen te voorkomen zijn wij bereid nog een laatste voorstel te doen om tot een oplossing te komen. Teneinde de situatie snel op te lossen, zend ik u het volgende laatste voorstel van onze kant:
a. wij zullen de betaling van de RvR beschouwen als eerste aanbetaling op onze factuur 45178;
b. wij zullen de eerste termijnbetaling door Van B. van € 20.000 dadelijks na ontvangst aan het door u opgegeven rekeningnummer overmaken;
c. mevrouw [mevrouw C.] geeft ons een onherroepelijke machtiging om na ontvangst van betaling het nog openstaande gedeelte van de factuur 45178 te verrekenen met de tweede termijnbetaling van mevrouw Van B.:
d. zowel u als mevrouw [mevrouw C.] zeggen onherroepelijk toe om ervan af te zien om - direct of indirect - in contact te treden met mr. W. of Van B. teneinde hen te bewegen op andere wijze te betalen dan ter zitting is afgesproken. Deze afspraak zal aan mr. W. worden bevestigd,·
e. [Advocatenkantoor] en mevrouw [klaagster] elkaar over en weer finale kwijting verlenen, voor wat betreft [advocatenkantoor] na volledige betaling van de factuur.
Wij verzoeken zowel u als mevrouw klaagster ([.....]@gmail.com) om akkoord met bovenstaand te bevestigen. Dit finale voorstel komt te vervallen bij gebreke van acceptatie middels een bevestiging zoals hiervoor aangegeven uiterlijk morgenmiddag. "
2.21 Op 27 september 2018 om 14:06 uur hebben mevrouw C. en de heer V. een e-mail gestuurd aan mr. De L. waarin zij het volgende schrijven:
''Dank voor uw toezegging om de eerste termijnbetaling door Van Beilen direct na ontvangst op onze bankrekening te storten. Voor ons een hele geruststelling.
Het is ons niet duidelijk op grond waarvan wij in verzuim zouden zijn, zoals wij in uw e-mail lezen. Evenmin op grond waarvan u zegt ons "een laatste voorstel" te moeten doen om tot ''een oplossing te komen':
Voor een verdere afhandeling verwijzen we u graag naar onze e-mail van 25 september jl. waarin we u verzoeken uw declaratie 45178 te crediteren en ons een (volledig) gespecificeerde declaratie te doen toekomen."
2.22 Op 27 september 2018 heeft mr. De L. gereageerd op de e-mail van mevrouw C. en de heer V. en daarin onder meer het volgende geschreven:
''Mevrouw [mevrouw C.] is in verzuim nu uit de correspondentie volgt dat u onze factuur niet binnen de termijn gaat voldoen hetzij middels een betaling hetzij door er mee in te stemmen dat wij onze factuur verrekenen met het van de wederpartij te ontvangen bedrag.
U noodzaakt ons thans om conservatoire maatregelen te nemen en een procedure tegen mevrouw [mevrouw C.] te beginnen. De kosten daarvan zullen zoveel mogelijk op haar worden verhaald.
Het is spijtig dat u niet wenst in te gaan op ons redelijke voorstel. "
2.23 Op 28 september 2018 heeft mevrouw H. van het ordebureau naar aanleiding van een melding van mevrouw C. en de heer V. opnieuw telefonisch contact opgenomen met verweerder. Mevrouw H. heeft verweerder opnieuw er op gewezen dat hij klachtwaardig handelt als hij mevrouw C. factureert zonder dat de toevoeging is ingetrokken. Verweerder heeft mevrouw H. medegedeeld dat hij die ochtend van de Raad voor Rechtsbijstand het bericht heeft ontvangen dat de toevoeging is ingetrokken en dat hij daarna pas heeft gehandeld.2.24 Op 28 september 2018 heeft het kantoor van verweerder de voorzieningenrechter verzocht om conservatoir derdenbeslag te leggen ten laste van mevrouw C. onder de Stichting Beheer Derdengelden [advocatenkantoor] en onder Van B. In onderdeel 2 van het beslagrekest heeft mr. De L. het volgende geschreven:
"Omdat een resultaat is behaald boven de resultaatgrens is de toevoeging krachtens art. 34g Wrb met terugwerkende klacht ingetrokken (productie 2) en is [advocatenkantoor] gerechtigd om een aanvullende nota te sturen. "
2.25 Op 1 oktober 2018 is de eerste termijn ad € 20.000,- ontvangen op de derdengeldrekening van [advocatenkantoor].2.26 Op 1 oktober 2018 om 14:39 uur hebben mevrouw C. en de heer V. aan mr. De L. nog het volgende emailbericht gezonden:
“Zoals wij in onze voorgaande e-mail schreven, is het ons niet duidelijk waarom wij in verzuim zouden zijn en weten we niet van welk probleem er sprake kan zijn. Daarom hebben wij nader advies ingewonnen.
De Raad voor Rechtsbijstand deelde ons mee, dat in de zaak Van B. op dit moment nog een toevoeging bestaat. [Advocatenkantoor] heeft weliswaar om een resultaatsbeoordeling gevraagd, maar de toevoeging is vooralsnog niet ingetrokken.
De raad herhaalde, dat [advocatenkantoor] na dat de toevoeging is ingetrokken een aanvullende factuur mag opstellen, waarop dan ook de toevoegingsvergoeding wordt vermeld.
Op grond hiervan verzoeken wij u nogmaals uw factuur 45178 te crediteren en ons uw aanvullende factuur te sturen wanneer u daarvoor de benodigde informatie van de Raad voor Rechtsbijstand hebt ontvangen. "
2.27 Op 2 oktober 2018 heeft de voorzieningenrechter het verlof verleend om beslag te leggen voor een vordering van een bedrag ad € 16.704,47.2.28 Op 2 oktober 2018 heeft verweerder conservatoir derdenbeslag gelegd ten laste van mevrouw C. onder zijn eigen derdengeldrekening waarop het bedrag van € 20.000,- reeds was gestort.2.29 Op 3 oktober 2018 heeft mr. De L. een brief gestuurd aan mevrouw C.. In deze brief heeft mr. De L. mevrouw C. bericht over het beslag dat is gelegd en een aantal voorstellen gedaan in verband met de opheffing van dit beslag.2.30 Op 7 oktober 2018 hebben mevrouw C. en de heer V. een klacht over verweerder ingediend bij de deken. Die klachten zijn ook op de zitting van 13 september 2021 behandeld en in de zaken wordt ook heden uitspraak gedaan. 2.31 Op 9 oktober 2018 heeft verweerder opnieuw een factuur gestuurd aan de heer V.. Verweerder heeft na vermindering van hetgeen hij heeft ontvangen door de Raad voor Rechtsbijstand een bedrag van € 8.979,25 in rekening gebracht.2.32 Op 11 oktober 2018 heeft mevrouw C. van de Raad voor Rechtsbijstand een brief ontvangen dat zij voornemens zijn om de toevoeging van mevrouw C. met terugwerkende kracht in te trekken.2.33 Op 16 oktober 2018 heeft mr. De L. namens [advocatenkantoor] een dagvaarding uitgebracht aan mevrouw C.. In onderdeel 1 van de dagvaarding heeft mr. De L. het volgende geschreven over de intrekking van de toevoeging:
''De procedure werd aanvankelijk gevoerd op basis van gefinancierde rechtshulp (een toevoegingszaak). Omdat een resultaat is behaald boven de resultaatgrens staat vast dat de toevoeging krachtens art. 34g Wrb met terugwerkende kracht wordt ingetrokken (productie 1 ) en daarom is [advocatenkantoor] gerechtigd om een aanvullende nota te sturen."
2.34 Op 26 oktober 2018 heeft mevrouw mr. S. van het ordebureau telefonisch contact opgenomen met verweerder, omdat zij er in het kader van het onderzoek naar de klacht achter was gekomen dat de toevoeging helemaal niet was ingetrokken zoals verweerder op 28 september 2018 had medegedeeld. Mevrouw mr. S. heeft verweerder er nogmaals op gewezen dat hij klachtwaardig handelt door 1) een factuur te sturen aan mevrouw C., terwijl de toevoeging nog niet officieel is ingetrokken en 2) de voorzieningenrechter onjuist voor te lichten door in het beslag rekest te stellen dat de toevoeging al is ingetrokken, terwijl dit niet het geval is.2.35 Op 16 oktober 2018 heeft verweerder cliënte gedagvaard in verband met de betaling van de factuur.2.36 Op 23 november 2018 heeft de Raad voor Rechtsbijstand mevrouw C. bericht dat haar toevoeging met terugwerkende kracht is ingetrokken.2.37 Tegen dat besluit van de Raad voor rechtsbijstand heeft de cliënte van verweerder bezwaar gemaakt. Tegen het besluit op bezwaar is beroep ingesteld. De bestuursrechter heeft nog geen uitspraak gedaan.
3 DEKENBEZWAAR 3.1 Het dekenbezwaar houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:a) zijn cliënte onjuist te informeren door te stellen dat de toevoeging van cliënte van rechtswege zou zijn vervallen;b) op 21 september 2018 kosten in rekening te brengen bij zijn cliënte, terwijl dit niet was toegestaan;c) na het telefoongesprek van 24 september 2018 met mevrouw mr. H. niets te doen om zijn 'klachtwaardig handelen' recht te zetten;d) de brief van 1 oktober 2018 van de Raad van Rechtsbijstand verkeerd te interpreteren en op basis van deze onjuiste interpretatie mevrouw mr. H. verkeerd te informeren en ten onrechte conservatoir beslag te leggen ten laste van zijn cliënte;e) na het telefoongesprek van 26 oktober 2018 met mevrouw mr. S. niet zijn gedrag recht te zetten, terwijl zij hem erop had gewezen dat hij klachtwaardig had gehandeld;f) herhaaldelijk de adviezen van de deken te negeren en tegelijkertijd zelf geen enkel onderzoek te doen om na te gaan of hij correct handelde;g) tegenstrijdig te verklaren omtrent de titel voor het in rekening brengen van kosten aan zijn cliënte;h) de voorzieningenrechter onjuist voor te lichten door in het verzoekschrift tot het leggen van conservatoir beslag de stelling in te nemen dat de toevoeging van cliënte was ingetrokken;i) onzorgvuldig te handelen bij het leggen van conservatoir beslag ten laste van zijn cliënte;j) mr. De L. onjuist in te lichten over de contacten die hij heeft gehad met het bureau van de Orde van Advocaten Midden-Nederland in verband met het leggen van conservatoir beslag.
4 VERWEER 4.1 Verweerder heeft tegen het dekenbezwaar onder meer het volgende verweer gevoerd.4.2 Verweerder was er van overtuigd dat het juist was wat hij deed. Op grond van de gebruikelijke werkwijze op zijn oude advocatenkantoor dacht verweerder dat een toevoeging automatisch is ingetrokken indien er resultaat is behaald. De brief van de Raad voor Rechtsbijstand van 1 oktober 2018 heeft verweerder verkeerd gelezen. Op basis van het gesprek met de medewerkers van het ordebureau kreeg verweerder het idee dat er daar weinig kennis zat van toevoegingen en dat het beter was om zijn eigen weg te volgen. 4.3 Nu weet verweerder dat hij onjuist heeft gehandeld. Hij zal voortaan beter omgaan met de adviezen van het ordebureau. Bij de oplegging van de maatregel verzoekt verweerder rekening te houden met het tijdsverloop van deze klachtzaak, met het feit dat hij geen tuchtrechtelijk verleden heeft en met de omstandigheid dat hij lessen heeft getrokken uit deze zaak. Hij heeft na deze zaak geen toevoegingszaken meer gedaan.
5 BEOORDELING Bezwaaronderdelen a), b), d), h) en i) 5.1 De raad ziet aanleiding om deze bezwaaronderdelen gezamenlijk te behandelen. De onderdelen komen erop neer dat verweerder het verwijt wordt gemaakt van onvoldoende kennis en begrip van de toevoegingsregels door te denken dat een toevoeging altijd en direct vervalt bij resultaat. 5.2 Het uitgangspunt bij een toevoeging is dat deze pas als ingetrokken geldt na een daartoe door de Raad voor Rechtsbijstand gegeven beschikking en dus niet, zoals verweerder kennelijk veronderstelt, direct nadat in de betreffende zaak sprake is van een zodanig resultaat dat daarmee de inkomens- en vermogensnormen voor toevoeging worden overschreden. De gedachte hierachter is dat bij een behaald resultaat om verschillende redenen toch aanspraak op toegevoegde rechtsbijstand kan blijven bestaan, bijvoorbeeld als de toegewezen vordering oninbaar blijkt waardoor feitelijk van een resultaat geen sprake is. Verweerder heeft dit duidelijk miskend door direct na het vonnis aan cliënte te declareren en dus niet de intrekkingsbeschikking van de Raad voor Rechtsbijstand af te wachten. Het beroep van verweerder op een in dit verband gemaakte afwijkende afspraak met zijn cliënte gaat niet op. Verweerder heeft weliswaar aan zijn cliënte voorgesteld om direct na behaald resultaat te factureren, maar met dat voorstel is zijn cliënte niet akkoord gegaan. Cliënte heeft op het voorstel namelijk geantwoord dat zij ermee akkoord is dat verweerder zijn uren declareert als de toevoeging is ingetrokken, dus niet direct na resultaat.5.3 Het voorgaande heeft ertoe geleid dat verweerder zijn cliënte onjuist heeft geïnformeerd dat de toevoeging van rechtswege was vervallen (onderdeel a), direct na het vonnis ten onrechte aan zijn cliënte een factuur voor zijn uren heeft gestuurd (onderdeel b), een brief van de Raad voor Rechtsbijstand van 1 oktober 2018 verkeerd heeft geïnterpreteerd door daaruit af te leiden dat de toevoeging is ingetrokken terwijl daarvoor een beschikking nodig is (onderdeel d), zich kennelijk niet bewust was van de relevantie van dit alles en ten onrechte ten laste van zijn cliënte beslag heeft gelegd (onderdeel i) en ten onrechte bij de voorzieningenrechter naar voren heeft gebracht dat de toevoeging was ingetrokken (onderdeel h). Deze bezwaaronderdelen zullen daarmee gegrond worden verklaard.Bezwaaronderdelen c), e) en f)5.4 In deze bezwaaronderdelen ligt besloten het verwijt dat verweerder zich niets gelegen heeft laten liggen aan de adviezen vanuit het ordebureau. Met de adviezen was verweerder een gewaarschuwd mens en zou hij, bij het ontbreken van voldoende kennis op het gebied van toevoegingen, zich hebben moeten informeren alvorens deze adviezen naast zich neer te leggen. De raad kan de deken hierin volgen. Onverstandig en onverantwoord is het als een advocaat zonder enige kennis van zaken zomaar adviezen van ordebureau en deken in de wind slaat. Verweerder heeft zonder enig onderzoek de adviezen naast zich neergelegd. Hoewel hem daarvan een verwijt kan worden gemaakt, levert dit op zichzelf, naast de hiervoor onder 5.1 – 5.3 beschreven bezwaaronderdelen, niet een klachtwaardig handelen op. Deze bezwaaronderdelen zullen daarom ongegrond worden verklaard.Klachtonderdeel g)5.5 Uit het dossier blijkt dat verweerder door de tijd heen diverse verklaringen heeft gegeven over de basis voor het in rekening brengen van kosten aan zijn cliënte. Dat is echter geen probleem als daarin maar geen tegenstrijdigheden besloten liggen. Van tegenstrijdigheden is echter niet gebleken. De verweren staan naast elkaar en sluiten elkaar niet uit. Het bezwaaronderdeel zal daarom ongegrond worden verklaard.Klachtonderdeel j)5.6 Verweerder heeft in de zaak samengewerkt met zijn kantoorgenoot mr. De L. Het is de raad niet gebleken dat verweerder zijn kantoorgenoot onjuist heeft ingelicht over zijn contacten die hij heeft gehad met het bureau van de Orde van Advocaten. Feiten die tot die conclusie kunnen leiden zijn gesteld noch gebleken. De raad zal daarom dit klachtonderdeel ongegrond verklaren.
6 MAATREGEL 6.1 Zoals hiervoor overwogen, was verweerder niet op de hoogte van de regels omtrent toevoegingen. Door dat gebrek aan kennis heeft verweerder in strijd met de Voda en de gedragsregels gefactureerd terwijl de toevoeging nog niet was ingetrokken en voorstellen gedaan voor verrekening met derdengelden en deze derdengelden niet direct aan zijn cliënte doorbetaald. Dit handelen van verweerder is laakbaar en in strijd met de kernwaarde deskundigheid. In het voordeel van verweerder houdt de raad er rekening mee dat verweerder het gegrond verklaarde handelen grotendeels heeft erkend. Ook houdt de raad er rekening mee dat verweerder niet eerder door de tuchtrechter is veroordeeld.6.2 Gelet op de ernst van de feiten acht de raad de oplegging van een berisping in beginsel passend. Gelet echter op de beslissing van heden in de samenhangende klachtzaak tegen verweerder (met nummer 21-149/AL/MN), die grotendeels ziet op hetzelfde klachtwaardige handelen als in het onderhavige zaak en waarin verweerder een berisping opgelegd heeft gekregen, zal de raad in deze zaak geen maatregel opleggen.
BESLISSING De raad van discipline:- verklaart bezwaaronderdelen a), b), h) en i) gegrond;- verklaart bezwaaronderdelen c), e), f), g) en j) ongegrond;- bepaalt dat geen maatregel wordt opgelegd.
Aldus beslist door mr. J.R. Veerman, voorzitter, mrs. E.J.C. de Jong, W.W. Korteweg, C.W.J. Okkerse en E.M.G. Pouls, leden, bijgestaan door mr. W.B. Kok als griffier en uitgesproken in het openbaar op 29 november 2021.
Griffier Voorzitter
Verzonden d.d. 29 november 2021