Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

06-12-2021

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2021:335

Zaaknummer

21-103/AL/MN

Inhoudsindicatie

In deze zaak klaagt klager over de dienstverlening door verweerder. Zo heeft verweerder verzuimd tijdig een verweerschrift in te dienen in klagers echtscheidingsprocedure zodat er hoger beroep moest worden ingesteld tegen de beslissing van de rechtbank. De raad beoordeelde dit als onzorgvuldig. Voorts verwijt klager verweerder dat hij een door klager zelf geschreven hoger beroepschrift naar eigen inzicht heeft herschreven. Dit verwijt is ongegrond. Verweerder is verantwoordelijk voor de in te dienen processtukken en heeft het processtuk tevoren nog aan klager toegezonden. Die heeft er toen geen bezwaar tegen gemaakt. Het verwijt dat verweerder geen financiële stukken heeft overgelegd is niet terecht nu is gebleken dat er geen financiële stukken waren. Het verwijt van klager dat verweerder ten onrechte het standpunt in heeft genomen dat de beschikking voorlopige voorzieningen door de echtscheidingsbeschikking terzijde was gesteld en dus niet via een kort geding kon worden afgedwongen, is terecht. De echtscheiding was toen nog niet ingeschreven. Verweerder heeft erkent dat dit fout was. Dat verweerder prutswerk heeft verricht en daarom de kosten terzake griffierecht, uittreksels etc. niet in rekening mag brengen is onjuist en daarom is dat onderdeel van de klacht ongegrond. Voor de gegrond verklaarde onderdelen van de klacht legt de raad een waarschuwing op.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem Leeuwarden van 6 december 2021in de zaak 21-103/AL/MNnaar aanleiding van de klacht van:

klager gemachtigde: mr. S.oververweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE1.1 Op 21 april 2020 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.1.2 Op 3 februari 2021 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk Z1130651 BLL/HH/SD van de deken ontvangen.1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 11 oktober 2021. Daarbij was verweerder aanwezig. Klager en zijn gemachtigde hebben tijdens de zitting de klacht telefonisch toegelicht. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 4.

2 FEITEN 2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.2.2 Klager was advocaat in Rotterdam. Zijn (oude) praktijkvennootschap is op 17 juli 2018 in staat van faillissement verklaard. Op 17 augustus 2018 is klager voor onbepaalde tijd geschorst in de uitoefening van zijn praktijk. Verweerder is toen waarnemer geworden. De schorsing is met ingang van 15 juli 2019 opgeheven. Met ingang van die datum heeft klager zich verbonden aan het kantoor van verweerder. Later is klager de praktijk gaan uitoefenen onder de naam Van Leeuwen Law Firm.2.3 Klagers toenmalige echtgenote heeft op 24 augustus 2018 een verzoekschrift tot echtscheiding met nevenvorderingen ingediend bij de rechtbank Rotterdam. Klager heeft verweerder verzocht in deze procedure zijn belangen te behartigen. Verweerder heeft zich op 27 september 2018 gesteld en een aanhouding verkregen voor het indienen van een verweerschrift tot 2 november 2018. Op 2 november 2018 heeft verweerder opnieuw een uitstel verzocht. Dit is niet verleend zodat er geen verweerschrift is ingediend.2.4 Op 9 januari 2019 heeft in deze zaak een mondelinge behandeling plaats gevonden. Bij beschikking van 27 maart 2019 heeft de rechtbank een omgangsregeling vastgesteld betreffende het minderjarig kind van partijen.2.5 Bij beschikking van 10 mei 2019 heeft de rechtbank de echtscheiding uitgesproken en de verzoeken van de ex-echtgenote wegens gebrek aan verweer toegewezen.2.6 Op 9 augustus 2019 is tegen voormelde beschikking door verweerder hoger beroep ingesteld bij het Hof Den Haag. Bij verzoekschrift van 4 september 2019 heeft verweerder het Hof verzocht voorlopige voorzieningen te treffen. Dit verzoekschrift is op 2 oktober 2019 behandeld. Bij beschikking van 4 december 2019 zijn de verzoeken afgewezen.2.7 Medio december 2019 heeft klager zich tot een andere advocaat gewend en sindsdien heeft verweerder klager niet langer bijgestaan. Op 7 januari 2020 heeft verweerder zich onttrokken aan de hoger beroepsprocedure.

3 KLACHT 3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:a) niet tijdig een verweerschrift in te dienen tegen het echtscheidingsverzoek van klagers echtgenote waardoor klager genoodzaakt was hoger beroep in te stellen tegen de beschikking van de rechtbank Rotterdam.Toelichting:Nadat verweerder zich had gesteld heeft hij aan de advocaat van de echtgenote voorgesteld om te overleggen. Pas op 23 oktober 2018 heeft deze advocaat gereageerd met de mededeling dat zij geen 4-gesprek wenste. Klager heeft verweerder er herhaaldelijk op gewezen dat er niet langer gewacht kon worden met het indienen van een verweerschrift tevens inhoudende verzoeken van klager. Verweerder heeft klager gezegd dat zijn verzoeken kansloos waren. Pas op 2 november 2018 heeft verweerder een uitstelverzoek ingediend met als klemmende reden dat er mediation zou moeten plaatsvinden, terwijl de echtgenote dat voorstel uitdrukkelijk had afgewezen. De rechtbank heeft het verzoek van verweerder niet gehonoreerd.b) een door klager zelf geschreven hoger beroepschrift naar eigen inzicht te herschrijven en na te laten bij het beroepschrift financiële stukken over te leggen.Toelichting:De appeltermijn van de beschikking van de rechtbank van 10 mei 2019 eindigde op 9 augustus 2019. Pas op 8 augustus 2019 heeft verweerder het door klager opgestelde beroepschrift gecontroleerd en dat herschreven. Op 9 augustus 2019 heeft verweerder het beroepschrift ingediend. De financiële stukken waren van belang voor klagers vordering tot het vaststellen van een substantiële partneralimentatie. Hij had door zijn schorsing geen inkomen meer.c) na te laten om bij het verzoekschrift aan het Hof tot het treffen van voorlopige voorzieningen van 4 september 2019 financiële stukken te overleggen. Daardoor werden het verzoek tot het vaststellen van (voorlopige)partneralimentatie afgewezen alsmede het verzoek tot nihil stelling van de kinderalimentatie wegens het ontbreken van een financiële onderbouwing.Toelichting:Pas op de zitting van 2 oktober 2019 waarbij het verzoekschrift werd behandeld kwam klager er achter dat er geen financiële stukken waren ingediend.d) geen kort geding aan te spannen tegen de ex-echtgenote over de omgangsregeling omdat de beschikking voorlopige voorzieningen door de echtscheidingsbeschikking terzijde zou zijn gesteld en dus niet via een kort geding kon worden afgedwongen.Toelichting:Bij beschikking van 27 maart 2019 heeft de rechtbank bij wege van voorlopige voorziening een omgangsregeling vastgesteld betreffende het minderjarig kind van partijen. Die omgangsregeling werd door klagers ex-echtgenote gesaboteerd. Klager wenste de omgangsregeling middels dwangsommen af te dwingen. Volgens verweerder was die beschikking door de uitspraak van de echtscheiding op 10 mei 2019 terzijde gesteld. Dit was niet juist. Omdat de echtscheiding nog niet was ingeschreven bleef de beschikking van 27 maart 2019 van kracht. Dit bleek uit de beschikking van het Hof van 4 december 2019 naar aanleiding van het door klager ingediende verzoekschrift van 4 september 2019.e) akkoord te gaan met een datum voor een behandeling in het hoger beroep terwijl klager bezig was een andere advocaat in te schakelen.Toelichting:Bij email van 9 december 2019 heeft verweerder klager bericht dat er een mondelinge behandeling zou plaatsvinden op 8 januari 2020. Verweerder was met deze datum akkoord gegaan terwijl hij wist dat klager op zoek was naar een andere advocaat.f) facturen te sturen terwijl hij de belangen van klager niet op adequate wijze had behartigd.

4 VERWEER 4.1 Verweerder heeft tegen de klacht onder meer het volgende verweer gevoerd.Klachtonderdeel a)4.2 Verweerder voert aan dat de echtscheidingsprocedure tegen klager plaatsvond in een hele hectische tijd. Hij heeft er toen alles aangedaan om te voorkomen dat klagers werkmaatschappij failliet zou gaan. De Belastingdienst wilde echter geen uitstel meer verlenen. Tegen het faillissementsvonnis is hoger beroep ingesteld. Bij beslissing van 17 augustus 2018 van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag is klager geschorst. Eind augustus 2018 meldde klager aan verweerder dat hij mishandeld was. Verweerder heeft klager toen onderdak aangeboden in het woongedeelte van zijn kantoor. Omdat klager aangaf zijn huwelijk te willen redden heeft verweerder in eerste instantie aangestuurd op uitstel. Tot zijn teleurstelling ging de advocaat van de echtgenote niet akkoord met een tweede uitstel. Verweerder had zich niet gerealiseerd dat diens medewerking nodig was. Klager, ook advocaat, heeft hem hier ook niet op gewezen.Klachtonderdeel b)4.3 Verweerder ontving van klager op 2 augustus 2019 het eerste gedeelte van het concept van het hoger beroepschrift. Deel twee volgde op 8 augustus 2019. Nog diezelfde dag heeft verweerder het hoger beroepschrift gecorrigeerd en aan klager teruggestuurd. Omdat klager zijn financiële administratie niet op orde had heeft verweerder geen financiële stukken kunnen overleggen ter onderbouwing van de vordering tot vaststelling van partneralimentatie en van het verweer tegen de vordering van de echtgenote tot vaststelling van kinderalimentatie.Klachtonderdeel c)4.4 Verweerder voert aan dat het aan de cliënt is om diens advocaat de benodigde stukken te verstrekken. De jaarstukken van klager zijn pas begin 2020 gereed gemaakt. Ook heeft hij nooit actuele stukken betreffende inkomsten en uitgaven van klager ontvangen. Verweerder kon niet anders aangeven dan dat klager binnen het kantoor van verweerder werkzaam was als zelfstandig ondernemer en door zijn familie werd onderhouden.Klachtonderdeel d)4.5 Als verweerder een kort geding had aangespannen dan zou de ex-echtgenote vrijwel zeker een wijzigingsverzoek van de voorlopige voorzieningen hebben ingediend, temeer daar de voorlopige voorzieningen niet op tegenspraak waren vastgesteld. Voorts betwist verweerder dat een voorzieningenrechter een dwangsom zou hebben opgelegd ter nakoming van de omgangsregeling. Verweerder erkent dat hij toentertijd in de veronderstelling verkeerde dat de beschikking voorlopige voorzieningen van 27 maart 2019 zijn gelding had verloren omdat er in de bodemprocedure op 10 mei 2019 een echtscheidingsbeschikking was gewezen. In de beschikking voorlopige voorzieningen was immers een regeling opgenomen die liep tot 13 juli 2019. Voorts was volgens verweerder een kort geding niet de geëigende weg omdat de ex-echtgenote wel wilde meewerken aan een omgangsregeling, alleen op een andere wijze. Na de zitting van 2 oktober 2019 wenste klager dat verweerder geen verdere actie ondernam voor wat betreft de omgang.Klachtonderdeel e)4.6 Pas per email van 9 december 2019 heeft klager kenbaar gemaakt dat hij betwijfelde of verweerder zijn belangen in de echtscheidingsprocedure zou moeten behartigen. Daarvoor is dat niet gebeurd en omdat de zaak voortvarend moest worden behandeld is verweerder akkoord gegaan met de zittingsdatum van 2 januari 2020. Op 23 december 2019 heeft mr. A. zich als opvolgend advocaat bij verweerder gemeld.Klachtonderdeel f)4.7 Verweerder heeft klager declaraties gestuurd voor voorgeschoten kosten, de verschuldigde eigen bijdragen, griffierechten en uittreksels. 5 BEOORDELING5.1 Klager klaagt over de dienstverlening door verweerder. Bij de beoordeling van klachten over de dienstverlening door een advocaat hanteert de raad als uitgangspunt dat de tuchtrechter ook tot taak heeft de kwaliteit van de dienstverlening te beoordelen. Bij deze beoordeling geldt dat de tuchtrechter rekening houdt met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. Die vrijheid en die keuzes zijn niet onbeperkt, maar worden begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Daarbij wordt opgemerkt dat binnen de beroepsgroep wat betreft de vaktechnische kwaliteit geen sprake is van breed gedragen, schriftelijk vastgelegde professionele standaarden. De raad toetst daarom of verweerder heeft gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijke handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht (HvD 3 april 2020, ECLI:NL:TAHVD:2020:80).Klachtonderdeel a)5.2 Dit klachtonderdeel betreft het verwijt van klager dat verweerder niet tijdig een verweerschrift heeft ingediend tegen het echtscheidingsverzoek van klagers toenmalige echtgenote. De raad is van oordeel dat dit verwijt terecht is. Verweerder had kennis moeten hebben van het in deze zaken geldende procesreglement en moeten weten dat bij gebreke van instemming van de wederpartij de rechtbank slechts om klemmende redenen een (tweede) uitstel zou verlenen voor het indienen van een verweerschrift. Uit het feit dat verweerder aangeeft dat hij zich niet gerealiseerd had dat hij de instemming van de wederpartij nodig had voor het verkrijgen van een uitstel, blijkt dat hij onvoldoende kennis had van de voorgeschreven gang van zaken bij het indienen van een verweerschrift in echtscheidingsprocedures. Verweerder is verantwoordelijk voor een goede gang van zaken in deze procedure. Mocht het al zo zijn dat klager hem niet heeft geattendeerd op bedoelde regel, dan kan hem dat niet baten. Klager is er verantwoordelijk voor dat er tijdig een verweerschrift wordt ingediend. Hij heeft kortom onvoldoende zorgvuldigheid betracht bij het tijdig voeren van verweer tegen de echtscheidingsvordering. Dit onderdeel van de klacht is gegrond.Klachtonderdeel b)5.3 Voorts verwijt klager verweerder dat hij een door klager zelf geschreven hoger beroepschrift naar eigen inzicht heeft herschreven. Bovendien heeft verweerder naar klagers mening ten onrechte geen financiële stukken bij het hoger beroepschrift overgelegd. Dit onderdeel van de klacht is naar het oordeel van de raad ongegrond. Verweerder is verantwoordelijk voor de stukken die door hem worden ingediend. Het stond hem daarom vrij om het concept van klager, ook al was die zelf advocaat, aan te passen. Verweerder heeft gesteld dat hij het hoger beroepschrift nadat hij het heeft herschreven, aan verweerder heeft toegezonden. Niet gebleken is dat klager toentertijd bezwaar heeft gemaakt tegen de inhoud van het beroepschrift. Met betrekking tot het overleggen van financiële stukken overweegt de raad dat niet is gebleken dat er toentertijd relevante financiële stukken door klager aan verweerder zijn verstrekt die niet door verweerder zijn ingediend. Gebleken is dat er pas in 2020 jaarrekeningen, belastingaangiftes en dergelijke zijn opgemaakt. Dat was nadat het hoger beroep was ingesteld.Klachtonderdeel c)5.4 Dit onderdeel van de klacht gaat erover dat verweerder heeft nagelaten om bij het verzoekschrift aan het Hof tot het treffen van voorlopige voorzieningen van 4 september 2019 financiële stukken te overleggen. De raad verwijst naar hetgeen hiervoor onder punt b is overwogen. Niet is gebleken dat er ten tijde van het indienen van het verzoek aan het Hof tot het treffen van voorlopige voorzieningen relevante financiële stukken beschikbaar waren. Dit klachtonderdeel is ongegrond.Klachtonderdeel d)5.5 Het verwijt van klager dat verweerder ten onrechte het standpunt in heeft genomen dat de beschikking voorlopige voorzieningen van 27 maart 2019 door de echtscheidingsbeschikking van 10 mei 2019 terzijde was gesteld en dus niet via een kort geding kon worden afgedwongen, is terecht. Verweerder heeft erkend dat hij op dit punt tekort is geschoten. De overige beweegredenen van verweerder om geen kort geding aan te spannen om de omgangsregeling af te dwingen zijn daarom niet relevant. Dit onderdeel van de klacht gegrond.Klachtonderdeel e)5.6 Dat verweerder op 9 december 2019 akkoord is gegaan met een datum voor een behandeling in het hoger beroep terwijl klager bezig was een andere advocaat in te schakelen, is naar het oordeel van de raad geen klachtwaardige gedraging. Klager wenste een voortvarende behandeling van de zaak. Als verweerder niet akkoord was gegaan had dat ongetwijfeld vertraging van de procedure veroorzaakt. Bovendien had zich nog geen opvolgend advocaat gemeld. Dat gebeurde pas op 23 december 2019. Dit onderdeel van de klacht is ongegrond.Klachtonderdeel f)5.7 Verweerder heeft klager een factuur gezonden die onbetwist zagen op voorgeschoten kosten, de eigen bijdragen, griffierechten en uittreksels. Deze kosten is klager zondermeer verschuldigd. Het betreft onder meer kosten die hoe dan ook in deze zaak gemaakt moesten worden. Het verwijt dat verweerder prutswerk heeft verricht en daarom de kosten niet in rekening mag brengen, treft geen doel en daarmee is dit klachtonderdeel eveneens ongegrond.

6 MAATREGEL 6.1 De klachtonderdelen a) en d) zijn gegrond. Verweerder heeft op de daarbij beoordeelde punten onvoldoende professioneel en onzorgvuldig gehandeld. Maar gezien de omstandigheid dat verweerder klager als collega-advocaat in een voor klager zeer hectische periode op verscheidene levels zeer ter wille is geweest, zal de raad volstaan met het opleggen van een waarschuwing.

7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING 7.1 Omdat de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klager betaalde griffierecht van € 50,- aan hem vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.7.2 Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:a) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten enb) € 500,- kosten van de Staat.7.3 Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder a en b genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer 21-103/AL/MN.

BESLISSING De raad van discipline:- verklaart klachtonderdelen a en d gegrond;- verklaart klachtonderdelen b, c en e ongegrond;- legt aan verweerder de maatregel van een waarschuwing op;- veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klager;- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3.

Aldus beslist door mr. M.F.J.N. van Osch, voorzitter, mrs M. Tijseling en P.Th. Mantel, leden, bijgestaan door mr. J.M.G. Kuin-van den Akker als griffier uitgesproken in het openbaar op 6 december 2021.

Griffier                                   Voorzitter

Verzonden d.d. 6 december 2021