Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

22-02-2021

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2021:333

Zaaknummer

20-552/AL/MN

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. De voorzitter heeft niet kunnen vaststellen dat verweerster in de behartiging van de belangen van klaagster verwijtbaar is tekortgeschoten en verklaart de klacht kennelijk ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 22 februari 2021in de zaak 20-552/AL/MNnaar aanleiding van de klacht van:

klaagster oververweerster

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) van 16 juli 2020 met kenmerk Z1070386/MM/SD, door de raad ontvangen op diezelfde dag, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 4.

1 FEITEN Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.1.1 Verweerster heeft klaagster rechtsbijstand verleend in drie kwesties: een aanvraag voor een traplift (welke aanvraag is afgewezen), een aantal uren huishoudelijke hulp in het kader van de Wmo (welke procedure is afgerond, maar niet naar de zin van klaagster) en een procedure tegen Zilveren Kruis betreffende teruggevorderde zorgkosten (welke procedure nog niet is afgerond).1.2 Verweerster is door klaagster, na de zitting bij de Centrale Raad van Beroep van 23 mei 2018, verzocht haar bij te staan. Uit het proces-verbaal van genoemde zitting blijkt dat de Centrale Raad van Beroep met de gemeente heeft afgesproken dat aanvullend bouwkundig onderzoek verricht moest worden naar de goedkoopste en meest adequate voorziening.1.3 Verweerster heeft namens klaagster bij brief van 2 september 2019 op het afgegeven bouwkundig advies gereageerd. Vervolgens liet de Centrale Raad weten over voldoende informatie te beschikken om de zaak zonder zitting af te doen. Verweerster heeft klaagster hierover telefonisch ingelicht. De aanvraag is afgewezen omdat het aanpassen van de bovenverdieping meer kosten met zich brengt dan het aanpassen van de badkamer op de benedenverdieping. Klaagster is het daarmee niet eens omdat wat haar betreft een traplift zou volstaan, maar daar wordt in de medische adviezen anders over gedacht.1.4 Verweerster heeft klaagster vergezeld naar de zitting bij de rechtbank in de procedure rond de huishoudelijke hulp op grond van de Wmo die klaagster in eerste instantie zonder gemachtigde had gevoerd.1.5 Het aantal van zes uur per week was geïndiceerd door het CIZ, maar met de wijziging van het stelsel is het aantal uren verminderd. Het resultaat van de procedure is geweest dat klaagster niet alleen de basismodule van 105 uur per jaar huishoudelijke hulp en 52 uur per jaar voor ondersteuning voor de was kreeg toegekend, maar ook 5 x 0,5 uur per week voor primaire levensbehoeften.1.6 Zilveren Kruis vordert zorgkosten terug die aan klaagster zijn voldaan in de vorm van een PGB. Klaagster kan de kosten niet verantwoorden. Verweerster heeft tegen de terugvordering bezwaar gemaakt. Een definitief besluit is nog niet genomen. Verweerster heeft klaagster geadviseerd geen actie te ondernemen en ook uitgelegd waar dat advies op is gebaseerd: ook na een beslissing op bezwaar ontbreekt het het Zorgkantoor aan een titel om de vordering te incasseren en indien men tot dagvaarding overgaat zal de civiele rechter er ten gunste van klaagster naar kijken (zoals ook het Zorgkantoor bekend is).1.7 Op 7 december 2019 heeft klaagster bij de deken een klacht ingediend over verweerster.

2 KLACHT 2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerstera) niets in haar zaak te bereiken, althans niet te regelen dat zij een traplift heeft gekregen;b) haar niet goed te adviseren in haar zaak.

3 VERWEER 3.1 Verweerster heeft tegen de klacht onder meer het volgende verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4 BEOORDELING Ad klachtonderdeel a) en b) 4.1 De voorzitter hanteert als uitgangspunt dat de tuchtrechter mede tot taak heeft de kwaliteit van de dienstverlening te beoordelen indien daarover wordt geklaagd. Bij deze beoordeling geldt dat de tuchtrechter rekening houdt met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. De vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en de keuzes waar hij voor kan komen te staan zijn niet onbeperkt, maar worden begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht (HvD 5 februari 2018 ECLI:NL:TAHVD:2018:32).4.2 Daarbij wordt opgemerkt dat binnen de beroepsgroep wat betreft de vaktechnische kwaliteit geen sprake is van breed gedragen, schriftelijk vastgelegde professionele standaarden. De voorzitter toetst daarom of verweerster heeft gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijke handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht (HvD 3 april 2020, ECLI:NL:TAHVD:2020:80).4.3 De klachtonderdelen a) en b) lenen zich voor gezamenlijke behandeling en zullen worden beoordeeld aan de hand van de hiervoor genoemde maatstaf. In beide klachtonderdelen staat de vraag centraal of verweerster de belangen van klaagster op een juiste wijze heeft behartigd.4.4 Klaagster is van mening dat verweerster geen goed werk heeft geleverd. Zij leidt dit in het bijzonder af uit de omstandigeden dat verweerster niet steeds het maximale door haar gewenste resultaat heeft bereikt. De voorzitter is echter - gelet op de onderbouwing van de klacht en de gemotiveerde betwisting van de stelling door verweerster - van oordeel dat niet is gebleken dat deze resultaten het gevolg zijn van inhoudelijke steken die verweerster zou hebben laten vallen. Nu de voorzitter niet heeft kunnen vaststellen dat verweerster in de behartiging van de belangen van klaagster verwijtbaar is tekortgeschoten, zal de voorzitter de klacht kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING De voorzitter verklaart:de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. O.P van Tricht, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. W.B. Kok als griffier en uitgesproken in het openbaar op 22 februari 2021.

Griffier                                                  Voorzitter

Verzonden d.d. 22februari 2021