Rechtspraak
Uitspraakdatum
13-12-2021
ECLI
ECLI:NL:TADRARL:2021:323
Zaaknummer
21-391/AL/NN
Inhoudsindicatie
Klacht van curatoren. Het verwijt van klagers komt er in de kern op neer dat verweerder zich door een ander dan zijn cliënt - die persoonlijk failliet is verklaard en strafrechtelijk wordt vervolgd ter zake faillissementsfraude - heeft laten betalen en verweerder niet heeft voldaan aan zijn onderzoeksplicht. De raad concludeert dat gelet op de feiten en omstandigheden verweerder aan zijn onderzoeksplicht heeft voldaan. De raad is daarom van oordeel dat niet is gebleken dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Klacht in alle onderdelen ongegrond.
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem Leeuwardenvan 13 december 2021in de zaak 21-391/AL/NNnaar aanleiding van de klacht van:
1. klageren 2. klagertezamen ook: klagersoververweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE 1.1 Op 4 december 2020 hebben klagers bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Nederland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.1.2 Op 30 april 2021 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 2002 KNN163/1295979 van de deken ontvangen. 1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 18 oktober 2021. Daarbij waren klager 1. en verweerder, beiden met hun gemachtigde, aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 7. Ook heeft de raad kennisgenomen van de e-mail van de gemachtigde van klagers met bijlagen van 27 september 2021 en de e mail van de gemachtigde van verweerder met bijlagen van 27 september 2021.
2 FEITEN 2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.2.2 Verweerder heeft de heer [L.] bijgestaan in een klachtzaak bij de Accountantskamer tegen de registeraccountant, [H.]. In die klachtzaak heeft niet [L.] maar een derde de facturen van verweerder betaald.2.3 [L.] is in 2013 persoonlijk failliet verklaard. Klagers zijn curatoren in het faillissement van [L.]. Ook zijn zij curatoren in diverse faillissementen van aan [L.] gelieerde vennootschappen. 2.4 Klagers verwijten [L.] onder meer dat hij niet meewerkt aan de afwikkeling van het faillissement en dat hij tegoeden heeft weggesluisd om schuldeisers te benadelen. [L.] wordt ook strafrechtelijk vervolgd ter zake van - kort gezegd - faillissementsfraude.2.5 In twee brieven aan verweerder hebben klagers geschreven dat [L.] vanwege zijn faillissement geen beheer- of beschikkingsdaden mag verrichten zonder de toestemming van zijn curatoren. Hieronder valt ook het voeren van procedures buiten de boedel om, zoals de klachtzaak bij de Accountantskamer, aldus klagers. In een van die brieven hebben klagers aan verweerder verzocht om hen de verstuurde opdrachtbevestiging, het procesadvies, de verstuurde facturen en de bewijsstukken van de onderliggende betalingen te verstrekken. Verweerder heeft aan dat verzoek niet voldaan.2.6 In de onderhavige klachtprocedure heeft de gemachtigde van verweerder als bijlage bij een e-mail van 27 september 2021 een brief aan de raad gestuurd. Die brief luidt, voor zover relevant, als volgt:“Door [verweerder] is in zijn antwoord van 5 januari 2021 en in zijn dupliek van 26 februari 2021, zich beroepend op zijn geheimhoudingsplicht, melding gemaakt van het feit dat hij de Deken, eerst mr. Geene en vervolgens zijn opvolgster mr. van der Wiel, inhoudelijk over de feiten in deze zaak heeft ingelicht. De Deken heeft daarvan een signaleringsdossier opgemaakt en dit op 17 maart 2021 gesloten. De Deken heeft geen aanleiding gezien zelf een ambtshalve klacht tegen mr. [verweerder] in te dienen. Ik heb dat signaleringsdossier ingezien en kan, zonder het schenden van de geheimhoudingsverplichting, wel nader melden over de inhoud en wat aan de orde is gekomen.Op verzoek van de Deken zijn overgelegd: de gedateerde opdrachtbevestigingen van [BC Ltd] en van de derde persoon, het procesadvies, de beslissing van de Accountantskamer van 10 februari 2020, de uitgebrachte declaraties en de bankafschriften van de ontvangen betalingen van die declaraties.De declaraties zijn opgesteld op basis van uren maal tarief, de uren zijn in een urenregistratie gespecificeerd en het uurtarief bedroeg in 2019 € 228,00 exclusief verschotten (BTW is voor een cliënt in het buitenland niet verplicht) en in 2020 € 250,80. Alle declaraties zijn per bank betaald op het rekeningnummer van het kantoor van mr. [verweerder].Aan de hand van de overwegingen 5.27 tot en met 5.30 in de uitspraak van het Hof van Discipline van 28 augustus 2020 in de zaak 190306D heeft mr. [verweerder] aan de Deken uit de doeken gedaan dat hij geverifieerd heeft, onder meer bij Linkedin, wie de derde, de betalende partij, is. Aan deze persoon is een opdrachtbevestiging gestuurd en deze persoon is aangeduid als mede-opdrachtgever. Deze persoon heeft de opdrachtbevestiging getekend teruggestuurd en heeft zich gelegitimeerd. De handtekening is gecontroleerd. Mr. [verweerder] heeft zich laten uitleggen hoe de concrete relatie tussen deze persoon en de heer [L.] is en deze persoon heeft in een brief uitgelegd waarom hij de kosten van de procedure bij de Accountantskamer zelf wil betalen. Om uit te sluiten dat er mogelijk sprake van een stroman zou zijn heeft deze persoon schriftelijke bescheiden overgelegd die de gebeurtenissen onderbouwen waar de motivatie ligt waarom deze persoon de betalingen van de declaraties van mr. [verweerder] wil verrichten. Omdat het gaat om een buitenlandse cliënt is er sprake van het BTW-nultarief en dit kan derhalve geen reden zijn om misbruik te maken van onterechte BTW verrekening.In de opdrachtbevestiging heeft deze persoon bevestigd dat de door hem betaalde declaraties niet verhaald zullen worden op de heer [L.] of een van zijn bedrijven, noch dat hij vergoeding van het door hem betaalde van de heer [L.] of een van zijn bedrijven zal accepteren.: In het signaleringsdossier is vastgesteld dat deze persoon niet voorkomt in het overzicht van bijlage 1 van de klacht, noch dat zijn bedrijf in die lijst voorkomt. In het signaleringsdossier is vastgesteld dat deze persoon niet de door de curatoren genoemde heer [H.B.] is.
3 KLACHT 3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, het volgende in.a) Verweerder heeft tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld doordat hij de norm als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet heeft geschonden. Daarnaast is er sprake van schending van de kernwaarde integriteit. Voorts heeft verweerder gehandeld in strijd met de advocateneed of -belofte. Verweerder heeft niet integer gehandeld op grond van ernstige vermoedens van meewerken aan heling, witwassen, bedrieglijke bankbreuk en/of valsheid in geschrifte. b) Verweerder heeft zich voor zijn diensten laten betalen met gelden die behoren toe te komen aan de gezamenlijke schuldeisers. Nadat verweerder bij brief d.d. 4 november 2019 was gewaarschuwd door klagers, had hij hiernaar moeten handelen. Het optreden van verweerder heeft sindsdien voortgeduurd. Verweerder is ook voor de heer [L.] opgetreden in de procedure voor het College van beroep voor het bedrijfsleven. c) Verweerder heeft nagelaten enig overleg met de curatoren te voeren over het voeren van de tuchtrechtelijke procedure bij de Accountantskamer. d) Verweerder heeft ten onrechte en zonder toelichting zijn facturen laten betalen door een derde, zeker nu dit is geschied zonder voorafgaand overleg met de curatoren.
4 VERWEER 4.1 Verweerder heeft tegen de klacht onder meer het volgende verweer gevoerd.4.2 De tuchtrechtelijke procedure kan niet tot een kostenveroordeling tegenover de klager leiden. Dit betekent dat er geen rechten of verplichtingen van de boedel aan de orde kunnen zijn in de zin van artikel 25 Faillissementswet. Klagers hebben geen belang. Daarom zijn klagers niet-ontvankelijk in hun klacht. 4.3 Verweerder heeft voldaan aan de in de beslissing van het Hof van Discipline genoemde eisen. Hij heeft daarom niet tuchtrechtelijk verwijt baar gehandeld.
5 BEOORDELING Ontvankelijkheid van klagers 5.1 Voor de vraag of een curator in het kader van de belangenbehartiging van de gezamenlijke schuldeisers in het faillissement ontvankelijk is en een klachtrecht in de zin van de Advocatenwet toekomt, is voldoende dat de curator aannemelijk maakt dat het beklaagde handelen van een advocaat rechtstreeks de (vermogensrechtelijke) belangen van de gezamenlijke schuldeisers raakt of kan raken. Het gaat hier om benadeling van de verhaalsmogelijkheden van de gezamenlijke schuldeisers in brede zin, waaronder ook valt de belemmering van de curator bij het onderzoeken van die verhaalsmogelijkheden en bij de uitoefening van de hem daartoe toegekende wettelijke middelen. Voor ontvankelijkheid is dus niet vereist dat de curator al concrete financiële nadelige gevolgen voor de gezamenlijke schuldeisers als gevolg van het beklaagde handelen aannemelijk kan maken (vgl. HvD, 23 april 2021, ECLI:NL:TAHVD:2021:84).5.2 Naar het oordeel van de raad hebben klagers in de onderhavige zaak toereikend toegelicht dat de gedragingen van verweerder waarop de klacht betrekking heeft, rechtstreeks de vermogensrechtelijke belangen van de gezamenlijke schuldeisers raken of kunnen raken. Immers, Indien [L.] indirect (via de derde persoon) verweerder zou hebben betaald voor zijn juridisch bijstand dan zou dat de belangen van de schuldeisers kunnen raken. Gelet daarop acht de raad klagers ontvankelijk in hun klacht.Klachtonderdelen a), b) c) en d)5.3 De raad ziet aanleiding om alle klachtonderdelen gezamenlijk te behandelen. Het verwijt van klagers komt er - mede gelet op het verhandelde ter zitting van de raad - in de kern op neer dat verweerder zich door een ander dan zijn cliënt [L.], heeft laten betalen en hij niet heeft voldaan aan zijn onderzoeksplicht. 5.4 De raad stelt vast dat verweerder een cliënt die persoonlijk failliet is verklaard en strafrechtelijk wordt vervolgd ter zake faillisementsfraude, heeft bijgestaan in een procedure bij de Accountantskamer. In die zaak zijn de facturen van verweerder door een derde betaald. Op grond van de beslissing van het Hof van Discipline van 28 augustus 2020, ECLI:NL:TAHVD:2020:163 dient een advocaat in deze omstandigheden bij het aangaan van de opdracht na te gaan of er in redelijkheid aanwijzingen bestaan dat de opdracht onwettige activiteiten afdekt, onderzoek naar de (financiële situatie van) cliënt te doen en de opdracht schriftelijk te bevestigen. 5.5 De raad dient uitsluitend de vraag te beantwoorden of verweerder aan de hiervoor genoemde eisen heeft voldaan en zich op die manier heeft gedragen zoals een behoorlijk advocaat betaamd. De vraag wie in deze zaak de facturen van verweerder heeft betaald hoeft niet beantwoord te worden. De raad stelt vast dat klagers de inhoud van de onder 2.6 geciteerde brief van de gemachtigde van verweerder niet hebben betwist. Uit die brief blijkt dat verweerder de deken over de feiten van deze zaak heeft ingelicht en alle relevante stukken heeft overgelegd. Hij heeft de deken uitgelegd op welke wijze hij onderzoek naar [L.] en de derde persoon heeft gedaan. Deze derde heeft uitgelegd waarom hij de kosten van de procedure wil betalen en hij heeft dit onderbouwd met stukken. In de opdrachtbevestiging heeft deze derde bevestigd dat de door hem betaalde declaraties niet verhaald zullen worden op de heer [L.] of een van zijn bedrijven, noch dat hij vergoeding van het door hem betaalde van de heer [L.] of een van zijn bedrijven zal accepteren. Ten slotte is vastgesteld dat deze persoon niet voorkomt in het overzicht van de (volgens klagers) aan [L.] gelieerde personen, noch dat zijn bedrijf in die lijst voorkomt. De deken heeft het signaleringsdossier gesloten en geen aanleiding gezien nadere actie tegen verweerder te ondernemen . De raad is van oordeel dat gelet op deze feiten en omstandigheden verweerder aan zijn onderzoeksplicht heeft voldaan. De raad is daarom van oordeel dat niet is gebleken dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. De klacht zal ongegrond worden verklaard. 5.6 Ter zitting van de raad is de mogelijkheid besproken om de deken vragen te stellen over haar contact met verweerder in de onderhavige zaak. Nu klagers de hierboven genoemde weergave van de gemachtigde van verweerder over het contact van verweerder met de deken niet hebben betwist en klagers bovendien hebben verklaard dat alleen zij, en niet de deken, kunnen beoordelen of de derde een stroman van [L.] is, ziet de raad geen reden om nader onderzoek te gelasten. De raad kan zich in dit verband niet geheel aan de indruk onttrekken dat klagers het tuchtrecht (mede) gebruiken als methode er achter te komen door wie verweerder is betaald. Daar is het tuchtrecht evenwel niet voor bedoeld.
BESLISSING De raad van discipline:- verklaart de klacht in alle onderdelen ongegrond.
Aldus beslist door mr. J.U.M. van der Werff, voorzitter, mrs. W.W. Korteweg en H.K. Scholtens, leden, bijgestaan door mr. W.B. Kok als griffier en uitgesproken in het openbaar op 13 december 2021.
Griffier Voorzitter
Verzonden d.d. 13 december 2021