Rechtspraak
Uitspraakdatum
22-11-2021
ECLI
ECLI:NL:TADRARL:2021:303
Zaaknummer
20-690/AL/GLD
Inhoudsindicatie
Advocaat van de wederpartij van klaagster. Klaagster wordt niet-ontvankelijk verklaard in de verwijten voor zover zij heeft verwezen naar vertrouwelijke stukken tussen verweerder en zijn cliënten en betrokkenen bij de kwestie, waarvan klaagster, zonder ondubbelzinnige toestemming van haar wederpartij, kennis had genomen. Geen sprake van onnodig grievende uitlatingen in correspondentie, processtukken of uitlatingen ter zitting door verweerder. Evenmin gebleken dat verweerder met zijn handelen het precaire familiegeschil heeft verslechterd. Ongegrond.
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 22 november 2021in de zaak 21-690/AL/GLDnaar aanleiding van de klacht van:
klaagster oververweerdergemachtigde: mr. Ten D.
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE 1.1 Op 6 juni 2019 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Gelderland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.1.2 Op 11 september 2020 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk K 19/84 van de deken ontvangen.1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 4 oktober 2021. Daarbij waren klaagster en verweerder, bijgestaan door zijn gemachtigde, aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 15.
2 FEITEN 2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.2.2 Verweerder is vanaf 28 augustus 2017 opgetreden als advocaat van de ouders van klaagster (hierna: de ouders) in een civielrechtelijke procedure met betrekking tot de verdeling van het pand waar klaagster met haar gezin en samen met de ouders woont. Sinds medio 1995 zijn klaagster en haar ouders gezamenlijk eigenaar van dat pand. In 2014 hebben de ouders aangegeven over te willen gaan tot verdeling van de gemeenschap. Daarover is een geschil ontstaan tussen klaagster en de ouders. Verweerder heeft veelal contact gehad met de schoonzoon van de ouders, de man van een zus van klaagster.2.3 Bij brief van 13 september 2017 heeft verweerder, onder meer, aan klaagster geschreven:
“U verwijt hen ook dat zij deze brief hebben gezonden in de wetenschap dat u ernstig ziek bent. Deze door u gestelde kennis behoeft wel enige relativering. U hebt hen namelijk weliswaar medegedeeld ziek te zijn, maar op hun vragen naar aard en ernst van de ziekte heeft u niet gereageerd. U heeft hen zodoende niet in staat gesteld uw ziekte in hun beoordeling te betrekken.”
2.4 Bij e-mail van 15 september 2017 aan de schoonzoon van de ouders heeft verweerder geschreven:
“Dit lijkt op paniekvoetbal (tenzij sprake is van een ernstige geestelijke stoornis) en is in die zin bevredigend. Onze brief heeft haar kennelijk aan het denken gezet. We moeten de druk er dus ophouden.”
2.5 Bij e-mail van 19 april 2018 heeft verweerder aan de schoonzoon van de ouders onder meer het volgende gemeld:
“Op grond van het bouwtechnisch onderzoek constateer ik dat dit argument aan zeggingskracht inboet. Desondanks moeten wij dat argument blijven hanteren en onderbouwen, maar denk dat we daarnaast een ander argument nodig hebben om deze tegenvordering tegen te houden. Mijns inziens moet dat argument bestaan uit de enorme psychische druk die de ‘samenwoning’ voor jouw schoonouders met zich brengt. Daartoe hebben we mijns inziens nodig:
1. Een zoveel mogelijk onderbouwde bloemlezing van het handelen van [klaagster] dat psychische druk oplevert;
2. Een verklaring van een deskundige (huisarts, bij voorkeur psycholoog) dat er bij jouw schoonouders sprake is van een ernstig psychische druk.
De hiervoor vermelde bloemlezing lijkt mij nodig om de rechter in de juiste modus te zetten. Daarnaast vermoed ik dat [klaagster] hier fors tegenin zal gaan, waarmee zij mijns inziens haar eigen graf graaft. Haar gedrag zal dan het standpunt van jouw schoonouders onderschrijven. (…)
Mag ik er vanuit gaan dat jij deze e-mail aan [F] en jouw schoonouders doorgeleidt?”
2.6 Bij e-mail van 21 november 2018 heeft verweerder onder meer aan de ouders geschreven:
“Graag ontvang ik de concepten van uw verklaringen, zodat ik nog in de gelegenheid ben te beoordelen hoe een rechter deze zal opvatten.” 2.7 In de pleitaantekeningen ten behoeve van de comparitie van partijen op 10 januari 2019 heeft verweerder onder meer opgenomen:
“Hieruit blijkt ook dat zij zich nog steeds afvragen hoe [klaagster] zo heeft kunnen ontsporen.”
2.8 Tijdens de comparitie van partijen op 10 januari 2019 hebben klaagster en de ouders met elkaar afgesproken om een minnelijk traject te gaan bewandelen. Klaagster en de ouders hebben de rechtbank Oost-Brabant verzocht om de zaak aan te houden. 2.9 Bij tussenvonnis van 30 januari 2019 heeft de rechtbank Oost-Brabant een deskundige aangewezen. De deskundige zou op grond van het vonnis de vraag worden voorgelegd of een splitsing van het woonhuis mogelijk is en indien dat het geval is, welke kosten en eventuele andere (financiële) consequenties daaraan zijn verbonden.2.10 Bij brief van 25 maart 2019 heeft verweerder aan de rechtbank Oost-Brabant verzocht om vonnis te wijzen en heeft in dat kader onder meer gemeld:
“Het feit dat [klaagster] thans de rechtbank probeert te bewegen om geen vonnis te wijzen, sterkt [de ouders] in de juistheid van hun visie: [klaagster] is alleen maar aan het rekken en wil helemaal geen minnelijke oplossing.
[De ouders] hadden tijdens de comparitie even de hoop dat [klaagster] toch bereid was naar een minnelijke oplossing te zoeken, waarbij hun hoop mede was gevestigd op de eventuele invloed die haar raadsman op haar zou hebben. Hen is echter gebleken dat deze hoop wederom tevergeefs was: [klaagster] debiteert bij monde van haar raadsman verschillende leugens, verdraait de feiten en doet volstrekt ongefundeerde insinuaties. [Klaagster] doet er alles aan om de gespannen situatie tussen partijen alleen maar te verergeren. Daarnaast lijkt haar raadsman te zijn ‘vergeten’ wat er daadwerkelijk tijdens de comparitie is besproken en afgesproken. Met al dit handelen is ieder fundament onder een tot een minnelijke oplossing leidend traject weggeslagen.”
2.11 Bij vonnis van 26 juni 2019 heeft de rechtbank, onder meer, een onderzoek bevolen door de in het tussenvonnis van 30 januari 2019 benoemde deskundige.
3 KLACHT 3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:a) (sub 1) onnodig grievende en beledigende uitlatingen over klaagster en haar kinderen te doen in diverse correspondentie en tijdens zittingen, (sub 2) feiten niet te onderkennen en (sub 3) partijen aan te zetten tot het afleggen van valse verklaringen;b) de ziekte van klaagster in twijfel te trekken;c) onjuiste informatie aan de rechtbank te verschaffen, onder meer in zijn e-mail van 25 maart 2019.d) onvoldoende oog te hebben voor een minnelijke oplossing, doordat verweerder niet bereid was om een bezoek te brengen aan het pand.
4 VERWEER 4.1 Verweerder heeft tegen de klacht onder meer het volgende verweer gevoerd.Klachtonderdeel a)4.2 Verweerder stelt zich op het standpunt dat hij in het partijdig belang van zijn cliënten heeft gehandeld en daarmee binnen de grenzen van de hem daarbij toekomende vrijheid is gebleven. Hij heeft en mocht gezien de moeilijke en urgente omstandigheden tussen partijen in dezelfde woning druk op klaagster uitoefenen zoals door hem gedaan met de intentie om haar te bewegen om tot een minnelijke regeling te komen. Hij betwist partijen te hebben aangezet tot het afleggen van valse verklaringen en/of dat hij zich onnodig kwetsend over klaagster en haar kinderen heeft uitgelaten. Daarvan was geen sprake in zijn correspondentie met klaagster en evenmin in processtukken of tijdens zittingen. Voor zover klaagster zich beroept op de interne vertrouwelijke correspondentie die hij met zijn cliënten en derden heeft gevoerd, betreffen dat uitlatingen die zich niet tot klaagster hebben gericht.Klachtonderdeel b)4.3 Verweerder betwist dat hij de ziekte van klaagster in twijfel heeft getrokken en verwijst daartoe naar zijn opmerkingen daarover in zijn brief van 13 september 2017 aan klaagster.Klachtonderdeel c)4.4 De door verweerder gebruikte bewoordingen in de brief van 25 maart 2019 aan de rechtbank zijn niet onnodig grievend geweest. Op basis van de van zijn cliënten verkregen informatie mocht hij die informatie aan de rechtbank kenbaar maken zoals door hem gedaan, terwijl hij niet wist of behoefde te weten dat hier sprake van onjuiste informatie zou zijn.Klachtonderdeel d)4.5 Met het enkel bezoeken van het pand waar klaagster en zijn cliënten woonden kon nog geen oplossing worden bereikt. De belangen van zijn cliënten waren met een bezoek aan de woning niet gediend.
5 BEOORDELING 5.1 De raad stelt voorop dat de klacht betrekking heeft op het handelen van de advocaat van de wederpartij van klaagster. Volgens vaste rechtspraak van het hof komt aan deze advocaat een ruime mate van vrijheid toe om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid is echter niet absoluut, en kan onder andere beperkt worden doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel.5.2 Daarbij geldt dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen. Daarbij heeft te gelden dat een advocaat bij uitingen over strafbare feiten of onrechtmatige gedragingen de nodige terughoudendheid in acht moet nemen.5.3 De raad zal de klachtonderdelen aan de hand van deze maatstaf beoordelen.Klachtonderdelen a) en c)5.4 De raad stelt voorop dat klaagster niet-ontvankelijk is in deze verwijten voor zover zij daarbij heeft verwezen naar vertrouwelijke stukken tussen verweerder en zijn cliënten en betrokkenen bij de kwestie waarvan zij kennis heeft genomen. Gelet op de onmiskenbare vertrouwelijke aard van dergelijke stukken, waarvan de inhoud in beginsel geheim had dienen te blijven voor klaagster (en haar advocaat), behoorde klaagster als de wederpartij in het geschil tegen haar ouders, daar in beginsel geen kennis van te nemen of gebruik van te maken, behoudens uitdrukkelijke en ondubbelzinnige toestemming om die informatie te mogen gebruiken of bijzondere omstandigheden. Dit laatste is gesteld noch gebleken.5.5 Voor zover klaagster haar verwijten heeft gebaseerd op correspondentie, processtukken en uitlatingen van verweerder aan haar (advocaat) of de rechtbank kan zij daarin wel worden ontvangen. Naar het oordeel van de raad mocht verweerder als partijdige belangenbehartiger namens zijn cliënten daarin de gewraakte uitlatingen doen, zonder dat hij daarbij de grenzen van het betamelijke heeft overschreden. Het is inherent aan het voeren van een procedure dat partijen het niet eens met elkaar zijn en dat de stellingen van de wederpartij soms met stevige bewoordingen worden betwist, zeker als veel emoties een rol spelen. Dat de uitlatingen als kwetsend door klaagster zijn ervaren is op zichzelf onvoldoende om daaruit af te leiden dat verweerder die uitlatingen ook onnodig heeft gedaan, nu verweerder heeft toegelicht dat zijn handelen in het belang van zijn cliënten noodzakelijk was. Alhoewel een advocaat, zeker in emotionele familiegeschillen als de onderhavige, extra moet waken voor een polarisering van het geschil, is de raad uit de stukken en het verhandelde ter zitting niet gebleken dat verweerder met zijn handelen het geschil tussen partijen heeft verslechterd. Evenmin is de raad gebleken dat verweerder evident feiten namens zijn cliënten heeft gesteld die in strijd met de waarheid waren, wat hij wist of had moeten weten. Het is aan klaagster geweest om onjuistheden in de door verweerder gestelde feiten in de procedure te betwisten, waarna de civiele rechter daarover heeft te oordelen. Daarover oordeelt de tuchtrechter niet.5.6 Op grond van het voorgaande is de raad van oordeel dat verweerder niet de grenzen heeft overschreden van de vrijheid die hij als advocaat van de wederpartij had, en dus niet tuchtrechtelijk verwijtbaar jegens klaagster heeft gehandeld. Ook overigens zijn geen feiten of omstandigheden gesteld of gebleken waaruit zou volgen dat klaagster door het handelen van verweerder onnodig of onevenredig in haar belangen is geschaad. De raad zal de klachtonderdelen a) en c) dan ook ongegrond verklaren.Klachtonderdeel b)5.7 Naar het oordeel van de raad is uit de stukken niet gebleken dat verweerder de ziekte van klaagster in twijfel heeft getrokken. Nu van een tuchtrechtelijk verwijt geen sprake is, wordt klachtonderdeel b) ongegrond verklaard.Klachtonderdeel d)5.8 Een minnelijke oplossing dient in een geschil uitgangspunt te zijn om waar mogelijk tot een doelmatige afhandeling voor alle partijen te komen. Het stond verweerder in de onderhavige kwestie echter vrij om niet mee te werken aan een bezoek aan het pand, omdat dat naar zijn inschatting niet in het belang van zijn cliënten was en niet tot een oplossing van het geschil met klaagster zou kunnen leiden. Niet is gebleken dat verweerder met die partijdige belangenafweging de grenzen heeft overschreden van de vrijheid die hij als advocaat van de wederpartij had. Verweerder heeft aldus niet tuchtrechtelijk verwijtbaar jegens klaagster gehandeld. Ook overigens zijn geen feiten of omstandigheden gesteld of gebleken waaruit zou volgen dat klaagster door het handelen van verweerder onnodig of onevenredig in haar belangen is geschaad. De raad zal ook klachtonderdeel d) ongegrond verklaren.
BESLISSING De raad van discipline:- verklaart klaagster niet-ontvankelijk in de klachtonderdelen a) en b) voor zover daarin is verwezen naar uitlatingen in vertrouwelijke correspondentie tussen verweerder en zijn cliënten en betrokkenen, en verklaart deze klachtonderdelen voor het overige ongegrond;- verklaart klachtonderdelen c) en d) ongegrond.
Aldus beslist door mr. M.H. van der Lecq, voorzitter, mrs. A.C.H. Jansen, W.W. Korteweg, leden, bijgestaan door de griffier en uitgesproken in het openbaar op 22 november 2021. griffier voorzitter
Verzonden d.d. 22 november 2021