Rechtspraak
Uitspraakdatum
20-12-2021
ECLI
ECLI:NL:TADRSHE:2021:222
Zaaknummer
21-350/DB/OB
Inhoudsindicatie
Raadsbeslissing. Klacht over de advocaat van de wederpartij. Het moge zo zijn dat klager de inhoud van verweerders brieven als onaangenaam heeft ervaren, maar dat betekent nog niet dat de inhoud en toonzetting van verweerders brieven onnodig grievend waren. De raad is van oordeel dat de brieven in zakelijke bewoordingen zijn geformuleerd en van onnodig grievende uitlatingen geen sprake is. Dat verweerder de totstandkoming van een minnelijke regeling door zijn opstelling onmogelijk heeft gemaakt is geenszins uit de overgelegde stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht gebleken. Klachtonderdelen 1 en 2 ongegrond. Klager heeft gesteld dat het verweerder niet vrijstaat om op te treden voor A omdat verweerder in het verleden als advocaat voor klager heeft opgetreden, Vast staat dat verweerder klager niet heeft bijgestaan in dezelfde zaak als waarin hij thans optreedt voor A en dat van enig verband tussen de twee zaken geen sprake is. Klager noch diens advocaat hebben, ook niet desgevraagd ter zitting, onderbouwd dat verweerder beschikt over van klager verkregen vertrouwelijke informatie die redelijkerwijs van belang kan zijn bij de behandeling van de zaak klager en daarvan is uit de overgelegde stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht ook niet gebleken. Klagers advocaat heeft tot slot ter zitting van de raad desgevraagd verklaard dat de in gedragsregel 15 bedoelde “redelijke bezwaren” eruit bestaan dat verweerder zich jegens klager op ongepaste wijze heeft opgesteld in zijn bijstand aan A. De bezwaren van klager zien aldus kennelijk op de wijze waarop verweerder is opgetreden, terwijl de in gedragsregel 15 genoemde redelijke bezwaren zien op het feit dat de advocaat voor de wederpartij gaat optreden. De raad is van oordeel dat bij gebreke van deugdelijke onderbouwing, die niet is gegeven, niet kan worden vast gesteld dat sprake is van redelijke bezwaren als bedoeld in gedragsregel 15. De raad komt tot de slotsom dat van handelen in strijd met gedragsregel 15 niet is gebleken. Ook klachtonderdeel 3 is derhalve ongegrond.
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch
van 20 december 2021
in de zaak 21-350/DB/OB
naar aanleiding van de klacht van:
Klager
over:
Verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Bij brief d.d. 13 oktober 2020 heeft klagers gemachtigde bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Brabant (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.
1.2 Op 19 april 2021 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk nr. 48|20|182K van de deken ontvangen.
1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 6 september 2021. Daarbij waren klager, bijgestaan door diens gemachtigde en verweerder aanwezig.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 7.
2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2 Verweerder heeft bij brief d.d. 8 september 2011 namens klager bij de curator een vordering ingediend in het faillissement van een toenmalige debiteur van klager.
2.3 Klager heeft een geschil met de heer A en mevrouw M, hierna gezamenlijk: “A”. Bij brief d.d. 4 september 2020 heeft verweerder klager als volgt bericht:
“(…) De verbazing werd nog groter toen cliënten er langs andere weg achter moesten komen dat u in november 2019 eigenmachtig, zonder cliënten daarin te kennen en zonder hun goedkeuring, een verbouwingsplan heeft ingediend bij de gemeente [G]. Sterker nog, u heeft op het door u ingediende stuk zelfs de handtekening van cliënt vervalst.
U heeft de handtekening van cliënte van een volledig ander document digitaal gekopieerd en geplakt op het stuk dat u bij de gemeente heeft ingediend. Het document waarvan u de handtekening heeft gekopieerd betrof een offerte die is gericht aan de firma [X], waar u in ieder geval destijds kennelijk werkzaam was, en helemaal niets heeft uit te staan met de voorgenomen verbouwing van cliënten.
Cliënten zijn er zelfs achter gekomen dat u hetzelfde trucje reeds eerder in februari 2019 heeft geflikt. Ook toen heeft u eigenmachtig, zonder cliënten daarin te kennen, een verbouwingsplan ingediend waarbij u de handtekening van cliënt op dezelfde wijze heeft vervalst.
Een dergelijke is uiteraard niet alleen als buitengewoon schandelijk en onrechtmatig aan te merken, maar is bovendien strafbaar. Het betreft immer simpelweg valsheid in geschrifte, waarvan cliënten dan ook aangifte hebben gedaan.(…)
Namens cliënten sommeer ik u om uiterlijk binnen 10 dagen na heden dit bedrag ad € 40.136,50 te voldoen, bij gebreke waarvan cliënten onverwijld en zonder nadere aankondiging tot het nemen van rechtsmaatregelen zullen overgaan. De daarmee gepaard gaande kosten zullen uiteraard op u worden verhaald. (…)”
2.4 Bij brief d.d. 14 september 2020 heeft klagers advocaat, mr. H, aan verweerder onder meer medegedeeld:
“Ten eerste kan cliënt het niet plaatsen dat u nu de advocaat van de wederpartij bent aangezien u cliënt eerder heeft bijgestaan in een ander geschil medio 2011. Cliënt vraagt zich af of het, gezien de gedragsregels, u nog wel vrij staat om jegens cliënt op te treden. (…)”
2.5 Bij e-mail d.d. 25 september 2020 heeft verweerder als volgt gereageerd:
“(…) Het moge zo zijn dat ik in een ver verleden, bij het vorige kantoor waar ik destijds werkzaam was, uw cliënt wel eens een keer heb bijgestaan in een volstrekt andere zaak die werkelijk niets heeft uit te staan met deze zaak. Waarom dit evenwel zou betekenen dat het mij om die reden in dezen niet meer vrij zou staan om tegen uw cliënt op te treden is mij een raadsel en ik acht deze veronderstelling van uw cliënt dan ook onjuist. (…)
Dat uw cliënt vasthoudt aan betaling van de door hem aan cliënten gezonden factuur is een gotspe. Niet alleen heeft uw cliënt onrechtmatig gehandeld door de handtekening van één van mijn cliënten te vervalsen, uw cliënt heeft voorts ook nog eens volstrekt ondeugdelijk werk geleverd. Ik verwijs hiervoor nogmaals naar de inhoud van mijn bericht van 4 september 2020. Cliënten zullen geen enkel bedrag aan uw cliënt voldoen en houden onverkort vast aan hun vordering op uw cliënt.(…)”
2.6 Bij e-mail d.d. 30 september 2020 heeft mr. H namens klager aan verweerder verzocht om zich nogmaals te beraden over de vraag of het verweerder vrij stond om namens A tegen klager op te treden. Mr. H heeft verweerder een klacht in het voortuitzicht gesteld als hij zijn bijstand aan A niet zou staken.
2.7 Verweerder heeft zijn bijstand aan A niet gestaakt en heeft klager nogmaals tot betaling gesommeerd bij e-mail d.d. 8 oktober 2020.
2.8 Op 2 november 2020 heeft klager middels het invullen van een webformulier bij de deken een klacht ingediend over verweerster.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Verweerder heeft tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld doordat hij:
1. in strijd met gedragsregel 5 door zijn opstelling een minnelijke regeling onmogelijk heeft gemaakt;
2. in strijd met gedragsregel 7 zich onnodig grievend heeft uitgelaten richting de wederpartij;
3. in strijd met gedragsregel 15 lid 1 sub b niet de toestemming heeft gevraagd om tegen zijn voormalige cliënt op te treden.
4 VERWEER
4.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.
5 BEOORDELING
5.1 Klachtonderdelen 1 en 2
De klachtonderdelen 1 en 2 lenen zich voor gezamenlijke behandeling. De klacht heeft betrekking op het optreden van verweerder in zijn hoedanigheid van advocaat van de wederpartij. Uitgangspunt is dat aan de advocaat een grote mate van vrijheid toekomt om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid, die mede voortvloeit uit de kernwaarde partijdigheid als bedoeld in artikel 10a Advocatenwet, mag niet ten gunste van een tegenpartij worden beknot, tenzij diens belangen nodeloos en op ontoelaatbare wijze worden geschaad. Deze vrijheid vindt haar begrenzing in de plicht van de advocaat zich te onthouden van (feitelijke) stellingen waarvan hij de onjuistheid kent of redelijkerwijs kan kennen. De ratio van deze beperking van bedoelde vrijheid van de advocaat is, dat de rechter en de wederpartij door de onware feiten niet worden misleid. Daarbij moet wel in het oog worden gehouden dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid van dat feitenmateriaal en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. Daarnaast mag een advocaat zich niet onnodig grievend uitlaten over de wederpartij van zijn cliënt. De raad zal de klacht met inachtneming van deze uitgangspunten beoordelen.
5.2 Het was de taak van verweerder om de standpunten van zijn cliënt naar voren te brengen. Kennelijk kan klager zich niet vinden in de standpunten die verweerder namens zijn cliënt heeft verwoord, maar dit betekent nog niet dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. In het kader van de behartiging van de belangen van zijn cliënt stond het verweerder vrij om namens zijn cliënt standpunten in te nemen die afweken van de standpunten van klager. Verweerder mocht daarbij afgaan op de van zijn cliënt verkregen informatie. Dat verweerder reden had om aan die informatie te twijfelen heeft klager niet aannemelijk gemaakt. Het is niet aan de tuchtrechter om de juistheid van de door verweerder naar voren gebrachte standpunten te beoordelen. Indien en voor zover klager het niet eens was met de door verweerder verwoorde standpunten was het aan klager dan wel diens advocaat om op de standpunten te reageren. Het moge zo zijn dat klager de inhoud van verweerders brieven als onaangenaam heeft ervaren, maar dat betekent nog niet dat de inhoud en toonzetting van verweerders brieven onnodig grievend waren. De raad is van oordeel dat de brieven in zakelijke bewoordingen zijn geformuleerd en van onnodig grievende uitlatingen geen sprake is. Dat verweerder de totstandkoming van een minnelijke regeling door zijn opstelling onmogelijk heeft gemaakt is geenszins uit de overgelegde stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht gebleken. De raad is op grond van het voorgaande van oordeel dat de klachtonderdelen 1 en 2 ongegrond zijn.
5.3 Klachtonderdeel 3
Klager heeft gesteld dat het verweerder niet vrijstaat om op te treden voor A omdat verweerder in het verleden als advocaat voor klager heeft opgetreden, aldus klager. De raad overweegt als volgt. Op grond van gedragsregel 15 is het de advocaat, gelet op zijn gehoudenheid aan met name de kernwaarden partijdigheid en vertrouwelijkheid, niet toegestaan om tegen een cliënt of een voormalige cliënt op te treden, tenzij is voldaan aan elk van de volgende drie voorwaarden: (1) de aan de advocaat toe te vertrouwen belangen betreffen niet dezelfde zaak ten aanzien waarvan de voormalige of bestaande cliënt werd of wordt bijgestaan door de advocaat, houden daar ook geen verband mee en een toekomstig verband is evenmin aannemelijk; (2) de advocaat beschikt niet over vertrouwelijke informatie afkomstig van zijn voormalige of bestaande cliënt, dan wel over zaaksgebonden informatie of informatie de voormalige of bestaande cliënt betreffende, die redelijkerwijs van belang kan zijn bij de behandeling van de zaak tegen deze voormalige of bestaande cliënt; en (3) niet is gebleken van redelijke bezwaren aan de zijde van de voormalige of bestaande cliënt.
5.4 De raad stelt vast dat de door verweerder in opdracht van klager verrichte werkzaamheden beperkt zijn gebleven tot het indienen van de vordering bij de curator bij brief d.d. 8 september 2011. Van verdere (inhoudelijke) bijstand is niet gebleken. Vast staat dat verweerder klager niet heeft bijgestaan in dezelfde zaak als waarin hij thans optreedt voor A en dat van enig verband tussen de twee zaken geen sprake is. Klager noch diens advocaat hebben, ook niet desgevraagd ter zitting, onderbouwd dat verweerder beschikt over van klager verkregen vertrouwelijke informatie die redelijkerwijs van belang kan zijn bij de behandeling van de zaak klager en daarvan is uit de overgelegde stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht ook niet gebleken. Klagers advocaat heeft tot slot ter zitting van de raad desgevraagd verklaard dat de in gedragsregel 15 bedoelde “redelijke bezwaren” eruit bestaan dat verweerder zich jegens klager op ongepaste wijze heeft opgesteld in zijn bijstand aan A. De bezwaren van klager zien aldus kennelijk op de wijze waarop verweerder is opgetreden, terwijl de in gedragsregel 15 genoemde redelijke bezwaren zien op het feit dat de advocaat voor de wederpartij gaat optreden. De raad is van oordeel dat bij gebreke van deugdelijke onderbouwing, die niet is gegeven, niet kan worden vast gesteld dat sprake is van redelijke bezwaren als bedoeld in gedragsregel 15. De raad komt tot de slotsom dat van handelen in strijd met gedragsregel 15 niet is gebleken. Ook klachtonderdeel 3 is derhalve ongegrond.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart de klacht in alle onderdelen ongegrond.
Aldus beslist door mr. R.M.M. van den Heuvel, voorzitter, mrs. L.R.G.M. Spronken, E.J.M. Rosier, leden, bijgestaan door mr. T.H.G. Huber - Van de Langenberg, als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 20 december 2021.
Griffier Voorzitter