Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

19-07-2021

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2021:301

Zaaknummer

20-680/AL/OV

Inhoudsindicatie

Klacht over eigen advocaat (gedragsregel 18). Verweerder heeft klaagster mondeling en schriftelijk erop gewezen dat hij haar alleen op betalende basis als opvolgend advocaat in haar echtscheidingsgeschil zou bijstaan. Klaagster heeft door ondertekening van het opdrachtformulier afstand gedaan van haar recht op gefinancierde rechtsbijstand, waarin naar het oordeel van de raad voor één uitleg vatbare bewoordingen waren gebruikt, die klaagster wel moest begrijpen. Verweerder heeft zich er ook voldoende van vergewist dat klaagster begreep welke financiële gevolgen aan het afstand doen van gefinancierde rechtsbijstand kleefden. Klacht ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 19 juli 2021in de zaak 20-680/AL/OVnaar aanleiding van de klacht van:

klaagster oververweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE 1.1 Op 18 maart 2020 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Overijssel (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.1.2 Op 9 september 2020 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 1102829 van de deken ontvangen.1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 28 mei 2021. Daarbij waren klaagster en verweerder aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 6.

2 FEITEN 2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.2.2 Klaagster is verwikkeld geraakt in een echtscheidingsgeschil, waarin zij op toevoegingsbasis is bijgestaan door mr. M.2.3 Tijdens een telefoongesprek en in haar e-mail van 24 september 2019 heeft klaagster verweerder gevraagd of hij haar zaak van mr. M wil overnemen.2.4 In zijn e-mail van 30 september 2019 aan klaagster heeft hij, in aansluiting op de eerdere telefonische contacten, onder meer aan haar geschreven:

“U bent bekend met de criteria van de WRB. Naast een inkomenscriterium hanteert de Raad voor Rechtsbijstand een vermogens-criterium. De inkomens- en vermogenstoets vindt plaats over uw gegevens bij de Belastingdienst van twee jaar terug. Volledigheidshalve verwijs ik u naar de website van de Raad voor Rechtsbijstand, zijnde www.rvr.org. Ik heb u aangegeven dat ondergetekende niet bereid is om u op pro-deo basis van rechtsbijstand te voorzien in het kader van de overname van een echtscheidingsprocedure. Ik heb u geadviseerd op zoek te gaan naar een andere advocaat die wel beschikbaar is op pro-deo basis voor u op te treden. U heeft mij gevraagd op betalende basis voor de behartiging van uw belangen zorg te dragen. Voor u hanteer ik een gematigd uurtarief van (…).

De opdrachtbevestiging heeft u inmiddels getekend. Bijgaand stuur ik u een afschrift van mijn e-mailbericht d.d. heden aan mr. [M] waarbij ik hem verzoek het dossier aan overgetekende over te dragen. Zodra het dossier door mij is ontvangen ga over tot besteding. Vervolgens nodig ik u uit voor een bespreking. Mocht u voorts nog vragen en/of opmerkingen hebben, dan verneem ik dat wel.”

Met de ondertekening op 30 september 2019 van de opdrachtbevestiging heeft klaagster onder meer verklaard kennis te hebben genomen van het bestaan van gefinancierde rechtsbijstand en de daaraan gekoppelde wettelijke bepalingen en inkomens- en/of vermogenscriteria. Ook heeft zij verklaard dat zij verweerder heeft gevraagd om haar op betalende basis bij te staan.

2.5 Op 24 januari 2020 heeft een bespreking tussen verweerder, klaagster en haar vader plaatsgevonden over de hoogte van de declaraties. Verweerder is niet ingegaan op het verzoek van klaagster om tussentijds alsnog een toevoeging aan te vragen.2.6 Klaagster heeft haar zaak overgedragen aan een nieuwe advocaat, die haar op basis van een toevoeging is gaan bijstaan. 

3 KLACHT 3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:a) klaagster op betalende basis bij te staan en niet op basis van gefinancierde rechtsbijstand en niet meteen bij het eerste contact voor te rekenen of zij voor een toevoeging in aanmerking kwam en ook op een later moment te weigeren om alsnog een toevoeging voor haar aan te vragen, terwijl zij daarvoor op basis van haar inkomen wel in aanmerking kwam;b) klaagster aan te geven dat geen enkele advocaat haar op basis van een toevoeging zou bijstaan en haar ook niet door te verwijzen naar de Raad voor Rechtsbijstand of anderen voor advies, waardoor klaagster op verkeerde gronden ermee heeft ingestemd om haar zaak op betalende wijze door verweerder te laten doen.

4 VERWEER 4.1 Verweerder heeft tegen de klacht onder meer het volgende verweer gevoerd.Klachtonderdelen a) en b)4.2 In de telefooncontacten met klaagster rond 24 september 2019 heeft hij klaagster meteen laten weten alleen op betalende basis voor haar te willen optreden en niet bereid te zijn om haar lopende echtscheidingsdossier van haar eerdere advocaat, mr. M, over te nemen op basis van gefinancierde rechtsbijstand. Het is een principiële keuze van hem om dergelijke zaken niet op toevoegingsbasis over te nemen. Voor informatie over haar recht op gefinancierde rechtsbijstand heeft hij klaagster verwezen naar de website van de Raad voor Rechtsbijstand. Omdat zij wel voor een toevoeging in aanmerking kwam, heeft hij haar geadviseerd op zoek te gaan naar een andere advocaat die wel op toevoegingsbasis haar belangen zou willen behartigen of contact met de deken op te nemen.4.3 Klaagster heeft daarna aan hem laten weten geen andere advocaat te kunnen vinden die haar op toevoegingsbasis wilde bijstaan en dat ook de deken niets voor haar kon betekenen. Na contact met mr. M heeft hij aan klaagster aangeboden om haar dossier over te nemen tegen een gematigd tarief. Ook toen heeft hij klaagster weer duidelijk uitgelegd wat de financiële gevolgen voor haar zouden zijn als hij haar zaak op betalende basis zou gaan doen. Klaagster gaf aan die financiële gevolgen te begrijpen en liet weten dat haar vader haar financieel zou ondersteunen. Hij had geen redenen om aan die mededelingen van klaagster te twijfelen.4.4 Op basis van alle door verweerder verstrekte informatie, bevestigd in zijn e-mail van 30 september 2019, heeft klaagster er welbewust voor gekozen om hem op betalende basis in te schakelen. Klaagster heeft de opdrachtbevestiging ook ondertekend en daarin ook uitdrukkelijk afstand gedaan van haar recht op gefinancierde rechtsbijstand.4.5 Verweerder betwist dat hij tegen klaagster heeft gezegd dat zij geen recht zou hebben op een toevoeging of dat geen advocaat haar op toevoegingsbasis in haar lopende dossier zou willen bijstaan. Dat is immers de eigen keuze van iedere advocaat. Ook tussentijds heeft verweerder nimmer aangegeven een toevoeging voor klaagster te willen aanvragen of dat ook maar te hebben overwogen. Volgens verweerder heeft hij op zorgvuldige wijze gehandeld en daarbij voldaan aan zijn informatieplicht jegens klaagster.

5 BEOORDELING Klachtonderdelen a) en b) 5.1 Deze klachtonderdelen lenen zich voor gezamenlijke beoordeling. De raad stelt het volgende voorop.5.2 Bij de beoordeling van de kwaliteit van de dienstverlening aan een cliënt moet rekening worden gehouden met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes waarvoor de advocaat bij de behandeling van de zaak kan komen te staan. De vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en de keuzes – zoals over procesrisico en kostenrisico - waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. Deze vrijheid is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt.5.3 Voorts geldt dat de tuchtrechter bij de toetsing aan de normen die uit artikel 46 Advocatenwet volgen, niet gebonden is aan de gedragsregels maar dat die regels gezien het open karakter van de wettelijke normen ter invulling van deze normen wel van belang zijn.5.4 In de relatie met de cliënt is onder meer Gedragsregel 18 van belang. Daarin is verwoord dat een advocaat de verplichting heeft een (toekomstige) cliënt erop te wijzen dat deze mogelijk in aanmerking komt voor gefinancierde rechtsbijstand. Deze verplichting geldt niet alleen bij het openen van een nieuwe zaak, maar ook bij voortzetting of heropening daarvan door een (opvolgend) advocaat. Bij het nakomen van deze verplichting zal de advocaat een grote mate van zorgvuldigheid moeten betrachten. Als norm voor die zorgvuldigheid heeft te gelden dat een cliënt, die mogelijk in aanmerking komt voor gefinancierde rechtshulp maar daarvan afziet, er door de advocaat uitdrukkelijk en duidelijk op wordt gewezen dat hij afstand doet van het recht op gefinancierde rechtshulp. Tevens zal de advocaat zich er deugdelijk van moeten vergewissen dat de cliënt weet en begrijpt welk recht hij prijsgeeft. Derhalve heeft de advocaat de plicht na te gaan of de cliënt ook daadwerkelijk afstand wenst te doen van zijn recht op gefinancierde rechtshulp en dat hij de consequenties daarvan overziet en kan dragen.5.5 Uit de e-mail van 30 september 2019 van verweerder aan klaagster, zoals opgenomen onder 2.4 hiervoor, is de raad gebleken dat verweerder daarin hetgeen hij eerder telefonisch klaagster had besproken, heeft bevestigd. Klaagster heeft de inhoud daarvan niet weersproken, zodat de raad daar vanuit zal gaan. Uit de door klaagster op 30 september 2019 voor akkoord ondertekende opdrachtformulier is de raad verder gebleken dat verweerder klaagster ook daarin heeft gewezen op het bestaan en de mogelijkheid van gefinancierde rechtsbijstand, dat zij van haar recht daarop uitdrukkelijk afstand heeft gedaan en dat zij aan verweerder de opdracht heeft gegeven om op betalende basis haar belangen te behartigen. Dat klaagster toen niet goed zou hebben begrepen dat zij door ondertekening van het opdrachtformulier afstand deed van haar recht op gefinancierde rechtsbijstand, acht de raad niet aannemelijk. Verweerder heeft in de hiervoor genoemde stukken voor één uitleg vatbare bewoordingen gebruikt. Als daarover toen al twijfel bij klaagster had bestaan, had het op haar weg gelegen om verweerder daarover te bevragen. Dat zij dat heeft gedaan, is de raad niet gebleken. De raad is van oordeel dat verweerder zich ook voldoende ervan heeft vergewist dat klaagster begreep welke financiële gevolgen aan het afstand doen van gefinancierde rechtsbijstand kleefden. Daarbij mocht verweerder erop vertrouwen dat zij de financiering van zijn werkzaamheden had geregeld met haar vader. Dit alles heeft verweerder op meer dan zorgvuldige wijze gedaan, ook door klaagster herhaaldelijk te adviseren om een andere advocaat te zoeken die wel op basis van een toevoeging voor haar zou willen werken of daarbij de hulp te vragen van de deken. Het had dan op de weg van de deken gelegen om een dergelijk verzoek van klaagster op te pakken.5.6 De juistheid van de verdere verwijten van klaagster dat verweerder zou hebben gemeld dat zij geen toevoeging zou krijgen, dat geen andere advocaat haar nog op toevoegingsbasis zou willen bijstaan of dat hij op zijn toezegging om alsnog een toevoeging aan te vragen is teruggekomen, kan de raad, tegenover de gemotiveerde betwisting daarvan door verweerder, niet vaststellen.5.7 Op grond van het voorgaande, in samenhang bezien, is de raad van oordeel dat verweerder heeft voldaan aan de hiervoor in 5.4 omschreven norm. Dat verweerder klaagster op betalende basis heeft bijgestaan, valt hem dan ook tuchtrechtelijk niet te verwijten. Klachtonderdelen a) en b) zijn ongegrond.

BESLISSING De raad van discipline:- verklaart de klacht in alle klachtonderdelen ongegrond.

Aldus beslist door mr. A.E. Zweers, voorzitter, mrs. G.H.H. Kerkhof, H.J. Voors, leden, bijgestaan door mr. M.M. Goldhoorn als griffier en uitgesproken in het openbaar op 19 juli 2021.

griffier                                                    voorzitter

Bij afwezigheid van mr. M.M. Goldhoornis deze beslissing ondertekend doormr. W.B. Kok (plaatsvervangend griffier)

Verzonden d.d. 19 juli 2021